02009D0713(01) — NL — 01.01.2019 — 002.001


Onderstaande tekst dient louter ter informatie en is juridisch niet bindend. De EU-instellingen zijn niet aansprakelijk voor de inhoud. Alleen de besluiten die zijn gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie (te raadplegen in EUR-Lex) zijn authentiek. Deze officiële versies zijn rechtstreeks toegankelijk via de links in dit document

►B

BESLUIT VAN HET BUREAU VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 19 mei en 9 juli 2008

houdende de uitvoeringsbepalingen van het Statuut van de leden van het Europees Parlement

(PB C 159 van 13.7.2009, blz. 1)

Gewijzigd bij:

 

 

Publicatieblad

  nr.

blz.

datum

►M1

BESLUIT VAN HET BUREAU VAN HET EUROPEES PARLEMENT van 11 en 23 november 2009, 14 december 2009, 19 april 2010 en 5 juli 2010 2010/C 180/01

  C 180

1

6.7.2010

►M2

BESLUIT VAN HET BUREAU VAN HET EUROPEES PARLEMENT van 5 juli en 18 oktober 2010 2010/C 283/04

  C 283

9

20.10.2010

►M3

BESLUIT VAN HET BUREAU VAN HET EUROPEES PARLEMENT van 13 december 2010 2010/C 340/06

  C 340

6

15.12.2010

 M4

BESLUIT VAN HET BUREAU VAN HET EUROPEES PARLEMENT van 13 december 2010 en 14 februari 2011 2011/C 49/02

  C 49

2

16.2.2011

►M5

BESLUIT VAN HET BUREAU VAN HET EUROPEES PARLEMENT van 23 maart 2011 2011/C 93/03

  C 93

2

25.3.2011

►M6

BESLUIT VAN HET BUREAU VAN HET EUROPEES PARLEMENT van 23 maart en 14 november 2011 2011/C 335/07

  C 335

12

16.11.2011

►M7

BESLUIT VAN HET BUREAU VAN HET EUROPEES PARLEMENT van 12 december 2012 2012/C 390/07

  C 390

4

18.12.2012

►M8

BESLUIT VAN HET BUREAU VAN HET EUROPEES PARLEMENT van 1 juli 2013 2013/C 194/02

  C 194

6

5.7.2013

 M9

BESLUIT VAN HET BUREAU VAN HET EUROPEES PARLEMENT van 16 juni 2014 2014/C 200/02

  C 200

56

28.6.2014

►M10

BESLUIT VAN HET BUREAU VAN HET EUROPEES PARLEMENT van 15 september 2014 2014/C 340/04

  C 340

3

30.9.2014

►M11

BESLUIT VAN HET BUREAU VAN HET EUROPEES PARLEMENT van 15 december 2014 2014/C 466/01

  C 466

1

30.12.2014

►M12

BESLUIT VAN HET BUREAU VAN HET EUROPEES PARLEMENT van 26 oktober 2015 2015/C 397/03

  C 397

2

28.11.2015

 M13

BESLUIT VAN HET BUREAU VAN HET EUROPEES PARLEMENT van 14 december 2015 2015/C 435/03

  C 435

6

24.12.2015

 M14

BESLUIT VAN HET BUREAU VAN HET EUROPEES PARLEMENT van 12 december 2016 2016/C 484/06

  C 484

19

24.12.2016

►M15

BESLUIT VAN HET BUREAU VAN HET EUROPEES PARLEMENT van 11 december 2017 2017/C 445/02

  C 445

8

28.12.2017

►M16

BESLUIT VAN HET BUREAU VAN HET EUROPEES PARLEMENT van 11 juni en 2 juli 2018 2018/C 250/03

  C 250

2

17.7.2018

►M17

BESLUIT VAN HET BUREAU VAN HET EUROPEES PARLEMENT van 10 december 2018 2018/C 466/02

  C 466

8

28.12.2018




▼B

BESLUIT VAN HET BUREAU VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 19 mei en 9 juli 2008

houdende de uitvoeringsbepalingen van het Statuut van de leden van het Europees Parlement

2009/C 159/01

INHOUD

TITEL I —

UITOEFENING VAN HET MANDAAT VAN PARLEMENTSLID

Hoofdstukken

1.

Bezoldiging

2.

Ziektekosten

3.

Verzekering tegen de risico's die zijn verbonden aan de uitoefening van het mandaat van Parlementslid

4.

Vergoeding van kosten

5.

Assistentie door persoonlijke medewerkers

6.

Gebruik van materiële zaken

TITEL II —

BEËINDIGING VAN HET MANDAAT VAN PARLEMENTSLID

Hoofdstukken

1.

Overbruggingstoelage

2.

Ouderdomspensioen

3.

Invaliditeitspensioen

4.

Overlevings- en wezenpensioen

TITEL III —

ALGEMENE EN SLOTBEPALINGEN

Hoofdstukken

1.

Wijze van uitbetaling

2.

Verrekening en terugvordering

3.

Overige algemene financiële bepalingen

4.

Slotbepalingen

TITEL IV —

OVERGANGSBEPALINGEN.



TITEL I

UITOEFENING VAN HET MANDAAT VAN PARLEMENTSLID



HOOFDSTUK 1

Bezoldiging

Artikel 1

Recht op bezoldiging

Vanaf de datum van hun ambtsaanvaarding tot de laatste dag van de maand gedurende welke de uitoefening van het mandaat eindigt, hebben de leden het recht op de in artikel 10 van het statuut bedoelde bezoldiging.

Artikel 2

Anticumulatieregels

1.  De bezoldiging die een lid ontvangt uit hoofde van een mandaat dat hij in een ander parlement uitoefent naast het mandaat in het Parlement, wordt in mindering gebracht op de in artikel 10 van het statuut bedoelde bezoldiging.

2.  Onder „ander parlement”, zoals bedoeld in lid 1, wordt verstaan elk parlement dat in een lidstaat gevestigd is en dat een wetgevende bevoegdheid heeft waarop artikel 7, lid 2, van de Akte tot verkiezing van de vertegenwoordigers in de Vergadering door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen ( 1 ) niet van toepassing is.

3.  De berekening geschiedt op basis van het bedrag van elke van beide bezoldigingen vóór aftrek van belastingen.

4.  De leden zijn gehouden om in de verklaring omtrent hun financiële belangen opgave te doen van elk mandaat in de zin van lid 1 en van elke bezoldiging die zij uit hoofde hiervan ontvangen.



HOOFDSTUK 2

Ziektekosten

Artikel 3

Genieters en wijze van vergoeding

▼M1

1.  Uit hoofde van artikel 18 van het statuut en ter toepassing, mutatis mutandis, van de bij gemeenschappelijk akkoord van de instellingen van de Gemeenschap vastgestelde regeling ( 2 ), en van de algemene uitvoeringsbepalingen ( 3 ) daarvan, hebben de volgende personen recht op vergoeding van twee derden van de kosten in verband met ziekte, zwangerschap of de geboorte van een kind:

▼M5

a) leden en voormalige leden die een overbruggingstoelage als bedoeld in artikel 13 van het statuut of een pensioen uit hoofde van de artikelen 14 en 15 van het statuut ontvangen, voor de kosten van henzelf en de kosten

i) van hun echtgenoot of ongehuwde partner zoals gedefinieerd in artikel 58, lid 2, en

ii) van ieder ten laste komend kind zoals gedefinieerd in artikel 58, lid 3, totdat het kind de leeftijd van 21 jaar bereikt of uiterlijk 25 jaar als het voltijds onderwijs of een beroepsopleiding volgt, of zonder leeftijdsbeperking, als het aan een ernstige ziekte lijdt of een handicap heeft waardoor het niet in zijn behoeften kan voorzien,

voor zover de echtgenoot, de ongehuwde partner en de ten laste komende kinderen niet krachtens enige andere wettelijke of bestuursrechtelijke bepaling prestaties van dezelfde aard of dezelfde hoogte kunnen verkrijgen als leden of voormalige leden.

▼M1

b) de rechthebbenden van een overlevingspensioen overeenkomstig artikel 17 van het statuut.

De onder a) en b) genoemde personen zijn overeenkomstig artikel 19, lid 1, van bovengenoemde regeling vrij in de keuze van een arts en van een verpleeginrichting.

2.  De in lid 1 bedoelde vergoedingen komen ten laste van de begroting van het Parlement. Artikel 72, lid 3 en 4 van Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 259/68 van de Raad van 29 februari 1968 tot vaststelling van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen en de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van deze Gemeenschappen ( 4 ) en artikel 20, lid 6, van voornoemde regeling zijn van toepassing.

▼B

3.  Voorschotten als bedoeld in artikel 30 van voornoemde regeling kunnen alleen worden verstrekt in de vorm van een borgstelling voor de kosten van ziekenhuisopname. Het gedeelte van de kosten dat voor rekening van de onder de in lid 1 van dit artikel bedoelde genieters komt, wordt na toepassing van de tabel van vergoedingstarieven aan het Parlement gerestitueerd volgens de voorwaarden van de leden 2 en 3 van voornoemd artikel 30.

▼M3

4.  Leden en voormalige leden die een overbruggingstoelage als bedoeld in artikel 13 van het statuut of een pensioen uit hoofde van de artikelen 14 en 15 van het statuut ontvangen, kunnen afstand doen van hun recht op vergoeding van ziektekosten overeenkomstig lid 1 met ingang van de eerste van de maand volgend op de datum van indiening van het verzoek. In dat geval hebben zij recht op terugbetaling van twee derde van de te betalen ziektekostenpremie, mits het totale terugbetaalde bedrag niet meer dan 400 EUR per maand bedraagt.

5.  Een lid of voormalig lid dat overeenkomstig lid 4 afstand doet van zijn recht op vergoeding van ziektekosten, kan pas na het verstrijken van een periode van twaalf maanden te rekenen vanaf de datum van inwerkingtreding van verklaring van afstand van dit recht, opnieuw gebruikmaken van de in lid 1 bepaalde regeling voor vergoeding van ziektekosten. Evenzo is een daaropvolgende wijziging, hetzij betreffende een hertoetreding tot de in lid 1 bepaalde regeling voor vergoeding van ziektekosten hetzij een verklaring van afstand van dit recht, pas na een minimumperiode van twaalf maanden mogelijk.

▼M1

6.  Het in lid 4 bedoelde bedrag kan jaarlijks door het Bureau worden aangepast met maximaal het jaarlijkse stijgingspercentage van het gemiddelde bedrag dat per verzekerde wordt terugbetaald door het Gemeenschappelijk Stelsel van ziektekostenverzekering voor ambtenaren van de Europese Gemeenschappen (JSIS).

7.  Dit artikel is van toepassing op voormalige leden die de overbruggingstoelage zoals bedoeld in artikel 45 ontvangen vanaf de eerste dag die volgt op de beëindiging van hun werkzaamheden, tot het tijdstip waarop zij recht hebben op de overbruggingstoelage.

8.  Dit artikel is tevens van toepassing op voormalige leden die het ouderdomspensioen zoals bedoeld in artikel 49 ontvangen vanaf de eerste dag van de maand die volgt op de beëindiging van hun werkzaamheden tot het tijdstip waarop zij recht hebben op het ouderdomspensioen, op voorwaarde dat voor de beëindiging van hun werkzaamheden voldaan is aan de in artikel 49, lid 1, genoemde voorwaarden.

▼M11

Artikel 4

Procedure

De verzoeken om vergoeding worden aan de hand van een standaardformulier bij de bevoegde dienst van het Parlement of rechtstreeks bij het Afwikkelingsbureau van de Commissie ingediend en gaan vergezeld van bewijsstukken.

▼B

Artikel 5

Financiering

De financiering van het vergoedingensysteem en de wijze van vereffening van de kosten worden geregeld in een samenwerkingsakkoord tussen het Parlement en de Commissie op basis van de bepalingen van het statuut en het gemeenschappelijk ziektekostenstelsel van de instellingen van de Europese Gemeenschappen. Dit akkoord wordt namens het Parlement ondertekend door de voorzitter, na raadpleging van de quaestoren.

Artikel 6

Betwisting

Onverminderd artikel 72 worden geschillen over de interpretatie van dit hoofdstuk in bijzondere gevallen voorgelegd aan de secretaris-generaal, die na advies van het Beheerscomité van het gemeenschappelijk ziektekostenstelsel van de instellingen van de Europese Gemeenschappen en na raadpleging van de quaestoren een besluit neemt.



HOOFDSTUK 3

Verzekering tegen de risico's die zijn verbonden aan de uitoefening van het mandaat van Parlementslid

Artikel 7

Algemeen

1.  De leden hebben onder de in de verzekeringscontracten opgenomen voorwaarden recht op:

a) een verzekering tegen de ongevallen gedurende de uitoefening van hun mandaat;

b) een verzekering tegen verlies en diefstal van persoonlijke bezittingen gedurende de uitoefening van hun mandaat.

2.  Twee derde van de te betalen verzekeringspremies komen ten laste van de begroting van het Parlement en het resterende derde deel blijven ten laste van de leden. De bijdrage van elk lid wordt rechtstreeks ingehouden op de in artikel 10 van het statuut bedoelde bezoldiging.

3.  Dit artikel is op alle leden van toepassing zodra hun mandaat begint, tenzij zij aan de secretaris-generaal nadrukkelijk en schriftelijk mededelen dat zij afzien van hun recht op verzekeringsdekking. In voorkomend geval loopt het recht op verzekeringsdekking af op de laatste dag van de maand waarin een lid heeft meegedeeld van dat recht af te zien.

Artikel 8

Ongevallenverzekering

1.  De bepalingen van de verzekeringspolis tegen ongevallen voorzien in een werelddekking bij ongevallen gedurende de duur van het mandaat.

2.  De bepalingen van de verzekeringspolis behelzen:

a) bij overlijden: uitkering aan de hierna genoemde personen van een kapitaal gelijk aan vijf keer de in artikel 10 van het statuut bedoelde jaarlijkse bezoldiging:

 aan de echtgenoot en de kinderen van het overleden lid, overeenkomstig de bepalingen van het erfrecht dat op het lid van toepassing is; het aan de echtgenoot uit te keren bedrag mag echter niet minder dan 25 % van het kapitaal bedragen,

 bij gebreke van personen in de hierboven genoemde categorie, aan de andere nakomelingen, overeenkomstig de bepalingen van het erfrecht dat op het lid van toepassing is;

 bij gebreke van personen in de twee bovengenoemde categorieën, de bloedverwanten in opgaande lijn, overeenkomstig de bepalingen van het erfrecht dat op het lid van toepassing is;

 bij gebreke van personen in de drie bovengenoemde categorieën, het Parlement;

b) bij blijvende algehele invaliditeit: uitkering aan de betrokkene van een kapitaal gelijk aan achtmaal de in artikel 10 van het statuut bedoelde jaarlijkse bezoldiging;

c) bij blijvende gedeeltelijke invaliditeit: uitkering aan de betrokkene van een deel van het onder b) bedoelde bedrag, berekend op de grondslag van de schaal die is vastgesteld bij de door de instellingen der Gemeenschappen in onderlinge overeenstemming vastgestelde regeling ( 5 ), zoals bedoeld in artikel 73, lid 1, van Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 259/68.

3.  De in lid 2, onder c), bedoelde regeling is mutatis mutandis op de leden van toepassing. De bepalingen inzake beroepsziekten, lijfrente, alsmede alle bepalingen waarvan de toepassing onlosmakelijk met de status van ambtenaar verbonden is, zijn niet van toepassing. De bezwaarprocedure als bedoeld in artikel 72 is van toepassing.

De in bovengenoemde regeling vastgelegde bevoegdheden van het tot aanstelling bevoegde gezag worden ten aanzien van de leden uitgeoefend door de voorzitter van het Parlement.

De erkenning van blijvende algehele of gedeeltelijke invaliditeit op grond van dit artikel en van bovengenoemde regeling laat de toepassing van artikel 15 van het statuut onverlet en vice versa.

4.  Bovendien zijn overeenkomstig de in lid 2, onder c), bedoelde regeling gedekt de kosten van geneeskundige hulp, geneesmiddelen, verblijf in een ziekenhuis, operatief ingrijpen, prothesen, röntgenonderzoek, massage, orthopedie, klinische behandeling en vervoer, alsmede alle soortgelijke kosten die noodzakelijkerwijs zijn gemaakt als gevolg van een ongeval. Tot deze uitkering wordt evenwel slechts overgegaan voor zover de vergoedingen die het lid ontvangt krachtens de bepalingen inzake de vergoeding van de ziektekosten van artikel 18 van het statuut, bovengenoemde kosten niet dekken.

Artikel 9

Verzekering tegen verlies en diefstal

1.  De bepalingen van de verzekeringspolis tegen verlies en diefstal van persoonlijke bezittingen behelzen:

a) een wereldwijde dekking;

b) een verzekerd bedrag van 5 000  EUR voor elk geval van diefstal of verlies;

c) een door de leden bij elk verzoek om uitkering te betalen eigen risico van 50 EUR;

d) dekking van persoonlijke bezittingen;

e) toepassing van een afschrijvingspercentage op de prijs van het gevolg of het voorwerp bij vergoeding.

2.  Diefstal of verlies buiten de gebouwen van het Parlement is alleen gedekt wanneer het betrokken parlementslid op het moment van diefstal of verlies op dienstreis is. Als de diefstal plaatsheeft in de gebouwen van het Parlement, is hij gedekt, op voorwaarde dat het gestolen effect of voorwerp was opgeborgen op een veilige plaats.

3.  In geval van aan de politie gemelde diefstal of verlies van geld buiten de gebouwen van het Parlement bestaat er een dekking van maximaal 250 EUR, indien behalve het gestolen of verloren geld ook persoonlijke bezittingen zijn verloren of gestolen. Diefstal of verlies van geld binnen de gebouwen van het Parlement is niet gedekt.

4.  Wanneer een lid bezittingen moet kopen of huren, omdat de vervoerder tijdens een dienstreis van het lid naar een andere plaats dan zijn woonplaats bagage langer dan twaalf uur heeft zoekgemaakt of verloren, worden deze tot een maximumbedrag van 500 EUR gedekt.

5.  Diefstal of verlies van persoonlijke bezittingen buiten de gebouwen van het Parlement wordt door het lid aan de politie aangegeven. Diefstal of verlies binnen de gebouwen van het Parlement wordt bij de eenheid Veiligheid aangegeven.

6.  Diefstal of verlies wordt door middel van een verklaring aangegeven die binnen een week aan de secretaris-generaal wordt gestuurd. Het aangifteformulier gaat vergezeld van de factuur van het verloren of gestolen bezit of, bij ontstentenis, van die van het vervangende bezit, indien het om een bedrag van meer dan 700 EUR gaat.

7.  De verzekering dekt niet het verlies of de diefstal die onder een privéverzekering van het lid valt.



HOOFDSTUK 4

Vergoeding van Kosten



Afdeling 1 :

Vergoeding van reiskosten



Onderafdeling 1:

Algemene bepalingen

Artikel 10

Recht op vergoeding van dienstreizen

1.  De leden hebben recht op vergoeding van de werkelijk gemaakte kosten van:

a) reizen naar en van de plaatsen van werkzaamheden van het Parlement of de plaatsen van vergadering van een van zijn organen zoals gedefinieerd in lid 3, hierna „gewone reiskosten” genoemd;

b) reizen in het kader van de uitoefening van hun functie buiten hun lidstaat van verkiezing, op de voorwaarden als omschreven in artikel 22, hierna „bijkomende reiskosten” genoemd;

c) reizen in het land van verkiezing, op de voorwaarden als omschreven in artikel 23.

2.  Als gewone reiskosten gelden bovendien de kosten van reizen van leden die een speciale opdracht uitvoeren met toestemming van de voorzitter, het Bureau of de Conferentie van voorzitters.

▼M1

2 bis.  Als gewone reiskosten gelden bovendien de kosten van reizen van voorzitters van commissies of subcommissies die vergaderingen van de Raad bijwonen.

▼B

3.  Onder „officiële organen van het Parlement” wordt verstaan: organen van het Parlement zoals gedefinieerd in titel I, hoofdstuk 3 van het Reglement van het Parlement, alsmede parlementaire commissies, interparlementaire delegaties en andere delegaties die op grond van het reglement gevormd zijn, fracties en andere organen waarvoor door het Bureau of de Conferentie van voorzitters toestemming is verleend.

Artikel 11

Procedure

De reiskosten worden vergoed op basis van het bewijs van aanwezigheid en na overlegging van de desbetreffende reisdocumenten en zo nodig andere bewijsstukken als omschreven in artikel 14.

Artikel 12

Bewijs van aanwezigheid

▼M16

1.  De aanwezigheid van de leden wordt aangetoond door middel van de persoonlijke ondertekening van de presentielijst in de grote vergaderzaal of de vergaderruimte, of door middel van de persoonlijke ondertekening van het centrale presentieregister binnen de door het Bureau vastgestelde openingstijden. In plaats van een persoonlijke ondertekening kan gebruik worden gemaakt van een geautomatiseerde registratie van de aanwezigheid van het lid.

▼B

2.  Bij wijze van uitzondering mogen de leden hun aanwezigheid aantonen met behulp van andere documenten waarmee objectief wordt aangetoond dat zij op de plaats van vergadering waren op de gebruikelijke vergadertijden. Van deze mogelijkheid kan slechts maximaal vijf keer per halve zittingsperiode gebruik worden gemaakt.

3.  Verklaringen van leden of andere personen worden niet aangemerkt als een bewijs van aanwezigheid in de zin van de leden 1 en 2. In gevallen als bedoeld in artikel 10, lid 1, onder b) en c), en lid 2, gelden verklaringen van leden daarentegen wel als bewijs van aanwezigheid.

Artikel 13

Reisdocumenten

1.  Het verzoek om vergoeding van reiskosten moet vergezeld gaan van bewijsstukken waaruit de volgende gegevens kunnen worden afgeleid: betaalde prijs, afgelegde traject, alsmede reisklasse en datum en tijdstip van de reis. Inzonderheid:

a) bij vliegreizen: tickets op naam en alle instapkaarten;

b) bij reizen per trein of boot: alle vervoersbewijzen.

▼M1

2.  In afwijking van lid 1 dienen de leden bij autoreizen een verklaring in met de volgende gegevens: kenteken van de auto waarmee de reis is gemaakt, en voor autoreizen in de lidstaat van de verkiezing, de afgelegde afstand en de plaatsen van vertrek en aankomst, of, voor alle andere reizen, de kilometerstand bij vertrek en aankomst. Bij reizen van meer dan 800 km moet de verklaring vergezeld gaan van bewijsstukken waaruit de datum van de reis kan worden afgeleid (bv. brandstofbonnetje met betrekking tot een transactie in de plaats van vertrek of tijdens de reis, reçu autowegentol of contract of rekening huurauto).

Voor reizen tussen Brussel en Straatsburg moeten altijd bewijsstukken worden overgelegd aan de hand waarvan de reisdatum kan worden vastgesteld.

3.  Op naam gestelde reisabonnementen of kaarten die recht geven op een verlaagd tarief voor de gemaakte reizen kunnen in de vorm van een voorschot worden vergoed. Het voorschot wordt aan het einde van de geldigheidsduur van het reisabonnement of de kaart geregulariseerd.

▼B

4.  De leden die reisbiljetten aanschaffen in het reisbureau van het Parlement kunnen, onder hun exclusieve verantwoordelijkheid en na ondertekening van een ontvangstbewijs, de bevoegde dienst verzoeken om directe vergoeding op het reisbureau.

Artikel 14

Andere bewijsstukken

Het verzoek om vergoeding van reiskosten moet vergezeld gaan van de volgende bewijsstukken:

▼M5

a) in gevallen als bedoeld in artikel 10, lid 1, onder b): uitnodiging of programma van het evenement dat de leden hebben bijgewoond of andere bewijsstukken waaruit blijkt dat de reis is gemaakt in het kader van de uitoefening van hun mandaat, of, in het in artikel 22, lid 2 bis, bedoelde geval, een verklaring van het lid dat de reis is gemaakt in het kader van de uitoefening van zijn mandaat;

▼M1

b) in gevallen als bedoeld in artikel 10, lid 1, onder c): verklaring van de leden betreffende het doel van de reis die is gemaakt in het kader van de uitoefening van hun mandaat;

▼B

c) in gevallen als bedoeld in artikel 10, lid 2: toestemming van de voorzitter, het Bureau of de Conferentie van voorzitters;

▼M1

d) in gevallen als bedoeld in artikel 10, lid 2 bis: een uitnodiging van de Raad.

▼M1

Artikel 15

Hoogte van de vergoeding

De reiskosten worden vergoed op basis van de werkelijk gemaakte kosten, tot maximaal:

a) bij vliegreizen: tarief business class;

b) bij reizen per trein of boot: tarief eerste klas;

▼M17

c) bij autoreizen, met een vergoedingsplafond van 1 000 km per terug- of heenreis: 0,53 EUR/km, verhoogd met de prijs van een overtocht per veerboot of soortgelijk noodzakelijk vervoer.

▼B



Onderafdeling 2:

Bepalingen inzake gewone reiskosten

Artikel 16

Reisdagen

1.  De reizen als bedoeld in artikel 10, lid 1, onder a), worden uitsluitend gemaakt met het doel de officiële activiteiten op de daartoe in het vergaderrooster van het Parlement vastgelegde dagen bij te wonen.

2.  De reizen als bedoeld in artikel 10, lid 2, worden uitsluitend gemaakt op de dagen die zijn bepaald door het orgaan dat bevoegd is om toestemming voor de reis te verlenen.

Artikel 17

Reistraject

1.  De vergoeding van de kosten van een reis naar een plaats van werkzaamheden van het Parlement of een vergaderplaats wordt berekend op basis van het meest directe traject tussen de woonplaats van de leden zoals gedefinieerd in lid 2 of de hoofdstad van hun land van verkiezing, en de plaats van werkzaamheden of vergadering.

2.  Onder „woonplaats” wordt verstaan: de plaats op het grondgebied van de Gemeenschap waar het lid gewoonlijk woont en daadwerkelijk op vrij duurzame wijze verblijft, onverminderd de parlementaire verplichtingen. De woonplaats wordt door het lid aan de bevoegde dienst medegedeeld.

3.  Het meest directe traject wordt bepaald aan de hand van de volgende elementen:

a) bij vliegreizen: de dichtst bij de plaats van vertrek van de leden liggende luchthaven die tickets uitgeeft tegen het in artikel 15 genoemde tarief, alsmede de afstand tussen deze luchthaven en de plaats van bestemming;

b) bij reizen per trein: het dichtst bij de plaats van vertrek van de leden liggende station, alsmede de afstand tussen dit station en de plaats van bestemming;

c) bij reizen per auto of per boot: de afstand tussen de plaats van vertrek van de leden en de plaats van bestemming.

▼M1

4.  Wanneer een lid zijn werkzaamheden aanvangt of van woonplaats verandert, wordt hij op de hoogte gebracht van de luchthaven en het station en de meest rechtstreekse, d.w.z. kortste trajecten die voor de toepassing van deze uitvoeringsbepalingen zullen worden gebruikt.

5.  De leden kunnen te allen tijde de bevoegde dienst schriftelijk en met opgave van redenen een ander traject voorstellen als daarmee aanzienlijk aan tijd en comfort wordt gewonnen, zonder dat de reiskosten met meer dan 20 % toenemen. Als dit traject wordt aanvaard, komt het in plaats van het meest directe traject in de zin van lid 3.

Indien het traject niet wordt aanvaard of indien het door het lid voorgestelde traject tot gevolg heeft dat de reiskosten met meer dan 20 % toenemen, wordt de kwestie doorverwezen naar de secretaris-generaal, die de Quaestoren kan raadplegen alvorens een besluit te nemen.

6.  Wanneer de reis wordt onderbroken, worden de reiskosten vergoed vanaf de laatste plaats van vertrek. Onder onderbreking van de reis wordt verstaan elke onderbreking van meer dan één nacht, uitgezonderd zaterdagen, zondagen en openbare feestdagen, van het traject van het lid naar of vanaf een van de plaatsen van werkzaamheden van het Parlement of naar of vanaf een plaats waar een officiële vergadering wordt gehouden.

7.  Wanneer de plaats van vertrek of aankomst niet overeenkomt met de woonplaats of de hoofdstad van het land van verkiezing van de leden, worden de reiskosten vergoed tot het bedrag dat zij zouden hebben moeten uitgeven voor deze reis naar of vanaf hun woonplaats via het meest rechtstreekse, d.w.z. het kortste, traject.

8.  Bij reizen tussen de twee plaatsen van werkzaamheden en/of vergadering zijn de leden 3 en 7 mutatis mutandis van toepassing.

▼M7

9.  The tariffs used for the purposes of these implementing measures shall be updated periodically and at least twice a year.

▼B

Artikel 18

Voorwaarden

1.  De leden hebben recht op vergoeding van de kosten van één enkele heen- en terugreis per werkweek van het Parlement tussen hun woonplaats of de hoofdstad van hun land van verkiezing en een plaats van werkzaamheden of vergadering (hierna „hoofdreis” genoemd).

▼M7

2.  Uitgezonderd gedurende de weken die op het officiële vergaderrooster van het Parlement zijn vastgelegd voor activiteiten buiten zijn plaatsen van werkzaamheden, hebben de leden voorts recht op vergoeding van de kosten van een heen- en terugreis in de loop van een werkweek van het Parlement tussen een plaats van werkzaamheden of vergadering en hun woonplaats of een andere plaats van vertrek in hun land van verkiezing (hierna „tussentijdse reizen” genoemd).

▼B

3.  Het recht op vergoeding van de kosten van tussentijdse reizen staat los van het recht op vergoeding van de kosten van reizen in het land van verkiezing als bedoeld in artikel 10, lid 1, onder c).

4.  Er is de leden geen vergoeding verschuldigd voor trajecten die worden afgelegd met een vervoermiddel dat door het Parlement ter beschikking is gesteld.

5.  De leden die niet kunnen beschikken over een dienstauto hebben na overlegging van de bewijsstukken recht op vergoeding van de taxikosten voor ritten tussen de luchthaven of het station van aankomst of vertrek en de werk- of vergaderplaats. De regels inzake de vergoeding van taxikosten en de maximale vergoedingen worden vastgesteld door het Bureau.

Artikel 19

Recht op afstands- en reisduurvergoeding

▼M1

1.  De leden hebben voor reizen binnen de Europese Unie recht op een afstands- en reisduurvergoeding ter dekking van de bijkomende kosten in verband met hun reis. Dit recht geldt alleen voor de hoofdreis in de zin van artikel 18, lid 1.

▼M1 —————

▼M1

3.  Voor reizen als bedoeld in artikel 10, lid 1, onder b) en c) of in de gevallen als bedoeld in artikel 18, lid 4, bestaat geen recht op een afstands- en reisduurvergoeding. Een onderbreking van de reis als bedoeld in artikel 17, lid 6 of andere onderbrekingen doen geen extra rechten op afstands- of reisduurvergoeding ontstaan.

4.  De hoogte van de afstands- en reisduurvergoedingen:

a) wordt, voor reizen naar de plaatsen van werkzaamheden van het Parlement, aan het begin van het mandaat van de leden voor de duur ervan vastgesteld en wordt uitsluitend herzien in geval van adreswijziging, ongeacht wijzigingen in het werkelijk afgelegde traject;

b) wordt voor reizen naar andere plaatsen van vergadering als bedoeld in artikel 10, lid 1, onder a), lid 2 en lid 2 bis voor elke reis afzonderlijk vastgesteld.

5.  Als de bijkomende kosten in verband met de reis hoger zijn dan de afstandsvergoeding, kunnen de leden op vertoon van bewijsstukken verzoeken om vergoeding van het verschil.

▼B

6.  De minimale tijd van aanwezigheid op de plaats van werkzaamheden of vergadering van het Parlement om recht te hebben op een afstands- en reisduurvergoeding bedraagt 4 uur.

Artikel 20

Hoogte van de afstandsvergoeding

1.  De afstandsvergoeding wordt als volgt berekend:

▼M17

a) voor het trajectdeel tot 50 km: 23,63 EUR;

▼M15

b) voor het trajectdeel tussen 51 en 250 km: 0,13 EUR/km;

▼B

c) voor het trajectdeel tussen 251 en 1 000  km: 0,06 EUR/km;

d) voor het trajectdeel boven 1 000  km: 0,03 EUR/km.

▼M1

2.  De hoogte wordt berekend op basis van het kortste heen- of terugtraject tussen het stadscentrum van de woonplaats van het lid en de aankomstinfrastructuur van de plaats van vergadering.

Indien de berekeningsgrondslag voor een treinreis onbekend of moeilijk vast te stellen is, wordt de berekeningsgrondslag voor een reis per auto gehanteerd.

▼B

Artikel 21

Hoogte van de reisduurvergoeding

1.  De reisduurvergoeding wordt als volgt berekend:

a) bij een reis met een totale duur van 2 à 4 uur: een achtste van de vergoeding als bedoeld in artikel 24;

b) bij een reis met een totale duur van 4 à 6 uur: een kwart van de vergoeding als bedoeld in artikel 24;

c) bij een reis met een totale duur van 6 uur zonder overnachting: de helft van de vergoeding als bedoeld in artikel 24;

▼M1

d) bij een reis met een totale duur van meer dan 6 uur met een om terdege gemotiveerde redenen niet te vermijden overnachting: 1/1 van de vergoeding als bedoeld in artikel 24, op vertoon van bewijsstukken.

▼B

2.  De duur van de reis wordt als volgt berekend:

a) bij reizen per vliegtuig, trein of boot:

 duur van het traject tussen de woonplaats van de leden, de luchthaven of de haven, afgelegd met een snelheid van 60 km/uur,

 duur van het traject per vliegtuig, trein of boot volgens de dienstregeling,

 1 uur voor vertrek van vliegtuig, trein of boot, 30 minuten voor aankomst,

 30 minuten voor transfer tussen luchthaven of station en de gebouwen van het Parlement in Brussel, Luxemburg en Straatsburg (Entzheim).

De duur van het traject bij reizen naar Straatsburg die naargelang van de beschikbaarheid van vervoermiddelen via andere luchthavens worden gemaakt, wordt bepaald door het Bureau;

b) bij autoreizen: duur van het traject tussen de woonplaats en de plaats van werkzaamheden of vergadering, afgelegd met een snelheid van 70 km/uur.



Onderafdeling 3:

Bepalingen inzake extra reizen en reizen in het land van verkiezing

Artikel 22

Bijkomende reiskosten

▼M17

1.  De vergoeding voor de kosten van reizen in de gevallen als bedoeld in artikel 10, lid 1, onder b), bedraagt maximaal 4 454 EUR per jaar.

▼M1

2.  De leden kunnen daarbij ook verzoeken, op vertoon van de oorspronkelijke factuur, om vergoeding van taxikosten, kosten huurauto, hotelkosten en andere bijkomende kosten die zijn gemaakt in de periode van officiële activiteiten. Dit recht strekt zich uit tot één dag voor het begin en één dag na het einde van de officiële activiteiten.

▼M6

2 bis.  Wanneer een lid naar één van de plaatsen van werkzaamheden van het Parlement reist tijdens een week zonder officiële parlementaire activiteiten, wordt de vergoeding van bijkomende reiskosten beperkt tot reiskosten, met inbegrip van taxikosten binnen de grenzen zoals vastgelegd in de regeling van het Bureau inzake het gebruik van dienstauto's door de leden van het Europees Parlement, en hotelkosten.

▼M5

2 ter.  Verzoeken tot vergoeding van kosten van reizen die worden gemaakt om op uitnodiging van een lid of een fractie in het Europees Parlement deel te nemen aan een activiteit gaan ook vergezeld van andere stukken ter staving van het feit dat het lid de reis in het kader van de uitvoering van zijn mandaat heeft gemaakt.

▼M1

2 quarter.  De leden kunnen gewone reizen combineren met aanvullende reizen.

Wanneer de gecombineerde reis volledig binnen de Europese Unie plaatsvindt, wordt het deel van de reis dat begint of eindigt in een van de werklocaties of officiële vergaderplaatsen van het Parlement, vergoed overeenkomstig artikel 10, lid 1, onder a).

Wanneer een deel van de gecombineerde reis buiten de Europese Unie plaatsvindt, worden de aanvullende kosten die voortvloeien uit het feit dat het lid niet het meest rechtstreekse traject heeft gehanteerd, in mindering gebracht op zijn bijkomende reiskosten, overeenkomstig het bepaalde in lid 1.

▼M5

2 quinquies.  De leden kunnen een aanvullende reis met niet-officiële nevenactiviteiten combineren, mits de te vergoeden reis- en verblijfskosten daardoor niet stijgen.

2 sexies.  De kosten van activiteiten in het kader van een aanvullende reis kunnen niet met andere publieke of particuliere gelden worden vergoed.

▼M17

3.  De vergoeding voor de werkelijk gemaakte kosten van reizen die de voorzitters van commissies of subcommissies maken om conferenties of manifestaties te kunnen bijwonen over een onderwerp van Europese aard dat onder het werkterrein van hun commissie of subcommissie valt en een parlementaire dimensie heeft, bedraagt maximaal 4 454 EUR per jaar. Voor een dergelijke deelname moet vooraf toestemming worden verkregen van de Voorzitter van het Parlement, na verificatie van de beschikbare middelen binnen de grenzen van voornoemd maximum.

▼B

Een voorzitter van een commissie of subcommissie kan een van zijn ondervoorzitters of, als dat onmogelijk is, een lid van zijn commissie of subcommissie schriftelijk toestemming verlenen om hem te vervangen op een dergelijke conferentie of manifestatie.

Voor vergoeding van deze kosten gelden dezelfde voorwaarden als die welke van toepassing zijn op de bijkomende reiskosten.

Artikel 23

Reiskosten in het land van verkiezing

►M1  1. ◄   De vergoeding van de kosten van reizen in het land van verkiezing van de leden als bedoeld in artikel 10, lid 1, onder c), is verbonden aan de volgende maxima per kalenderjaar:

a) 24 reizen (heen en terug) per vliegtuig, trein of boot, met dien verstande voor de in het Franse moederland gekozen leden dat het aantal reizen naar de overzeese departementen en gebiedsdelen, de overzeese gemeenschappen, Nieuw-Caledonië en de Franse zuidelijke en Zuidpoolgebieden niet meer dan twee mag bedragen;

b) bij autoreizen de volgende maximale afstanden:

24 000  km

voor leden die zijn gekozen in Duitsland, Spanje, Frankrijk, Italië, Polen, Roemenië, Finland, Zweden of het Verenigd Koninkrijk,

16 000  km

voor leden die zijn gekozen in Bulgarije, de Tsjechische Republiek, Ierland, Griekenland, Hongarije, Oostenrijk, Portugal of Slowakije,

▼M8

8 000  km

voor leden die zijn gekozen in België, Denemarken, Estland, Kroatië, Cyprus, Letland, Litouwen, Luxemburg, Malta, Nederland of Slovenië.

▼M3

1 bis.  Op schriftelijk verzoek kunnen leden die hun maximale rechten op vergoeding van de kosten van reizen per vliegtuig, trein of boot als bedoeld in lid 1, onder a), hebben benut, hun rechten op vergoeding van de kosten van autoreizen als bedoeld in lid 1, onder b), omzetten in de vergoeding van de kosten van reizen per vliegtuig, trein of boot, naar rato van een heenreis per vliegtuig, trein of boot voor het equivalent van 2 % van het maximumaantal kilometers dat is toegestaan voor het land van verkiezing van het betreffende lid.

Hetzelfde geldt mutatis mutandis voor leden die hun maximale rechten op vergoeding van de kosten van autoreizen hebben benut.

▼M1

2.  Reiskosten voor het openbaar vervoer binnen een stedelijk gebied (met inbegrip van taxikosten) worden vergoed op basis van de gebruikelijke bewijsstukken voor het gebruikte vervoermiddel. Het vergoede bedrag wordt omgerekend in kilometers, door het te delen door het bedrag per kilometer dat is vastgesteld voor autoreizen, en afgetrokken van het aantal kilometers bedoeld in lid 1, onder b).

3.  Wanneer een lid, wiens woonplaats als gedefinieerd in artikel 17, lid 2, in een andere lidstaat gelegen is dan de lidstaat waar hij was gekozen, in het kader van de uitoefening van zijn mandaat reist tussen die woonplaats en zijn lidstaat van verkiezing, worden die reizen voor de doeleinden van lid 1, onder a) en b) beschouwd als reizen binnen de lidstaat van verkiezing.

▼B



Afdeling 2 :

Vergoeding van verblijfkosten

Artikel 24

Verblijfsvergoeding

1.  De leden hebben recht op een verblijfsvergoeding voor elke dag dat zij aanwezig zijn:

a) in een plaats van werkzaamheden of vergadering, aangetoond overeenkomstig artikel 12, tijdens een reis die wordt vergoed als gewone reiskosten;

b) op een vergadering van een commissie of een ander orgaan van een nationaal parlement, die wordt gehouden buiten de woonplaats van de leden, op vertoon van een bewijs van aanwezigheid opgesteld door die commissie of dat orgaan.

▼M1

Tijdens voor externe parlementaire activiteiten gereserveerde weken hebben de leden recht op een verblijfsvergoeding voor ten hoogste drie dagen, tenzij de vergoeding verschuldigd is overeenkomstig het bepaalde onder a) en b) en behalve in de uitzonderlijke omstandigheden als bedoeld in het besluit van het Bureau van 19 oktober 2009.

▼M17

2.  Indien de officiële activiteit plaatsvindt op het grondgebied van de Unie, ontvangen de leden een vaste vergoeding van 320 EUR.

▼B

3.  Als de officiële activiteit buiten communautair grondgebied plaatsvindt, ontvangen de leden:

a) een vaste vergoeding gelijk aan de helft van het bedrag als bedoeld in lid 2 voor de periode die loopt vanaf het tijdstip van vertrek van het laatst mogelijke vliegtuig voor het begin van de vergadering en het tijdstip van aankomst van het eerst mogelijke vliegtuig na de vergadering of, in voorkomend geval, tussen het tijdstip van vertrek en het tijdstip van aankomst van de speciaal door het Parlement gecharterde vliegtuigen; een dagdeel van meer dan 12 uur telt als een volle dag en een dagdeel van meer dan 6 uur telt als een halve dag;

b) op vertoon van de originele factuur, vergoeding van de overnachtingskosten, ontbijt inbegrepen, die naar redelijkheid op de plaats van vergadering zijn gemaakt;

▼M6

b bis) op vertoon van bewijsstukken: terugbetaling van kosten voor visa en daarmee verband houdende uitgaven;

▼M5

c) in naar behoren gemotiveerde uitzonderlijke omstandigheden, vergoeding van de verblijfkosten die naar redelijkheid tijdens het traject zijn gemaakt.

▼B

4.  Als de hotelrekeningen tweepersoonskamers betreffen, wordt de vergoeding beperkt tot 85 % van de totale factuur.

5.  Als het verblijf van de leden op de plaats van werkzaamheden niet langer duurt dan 4 uur en de heen- en terugreis op dezelfde dag wordt gemaakt, wordt de verblijfsvergoeding gehalveerd.



Afdeling 3 :

Vergoeding voor algemene uitgaven

▼M2

Artikel 25

Recht op vergoeding

De leden hebben recht op vergoeding van algemene uitgaven in de vorm van een vast bedrag ineens ter dekking van de kosten die voortvloeien uit hun parlementaire werkzaamheden. De leden hebben niet het recht de vergoeding voor algemene uitgaven te gebruiken voor werkzaamheden die gedekt zijn door andere in de onderhavige uitvoeringsbepalingen of andere regelingen van het Parlement genoemde vergoedingen, behalve indien zij de door middel van deze vergoedingen ter beschikking gestelde bedragen volledig hebben besteed.

▼B

Artikel 26

Dekkingsperiode

1.  De mogelijkheid van vergoeding voor algemene uitgaven geldt voor de duur van het mandaat van de leden.

▼M17

2.  De vergoeding uit hoofde van artikel 25 bedraagt 4 513 EUR per maand.

▼B

3.  De leden wier mandaat begint na de vijftiende dag van de maand ontvangen slechts de helft van de vergoeding voor die maand.

4.  De helft van de vergoeding is eveneens betaalbaar gedurende een periode van drie maanden volgend op de maand waarin het mandaat van een lid afloopt, op voorwaarde dat dit lid zijn activiteit als lid heeft verricht gedurende een periode van ten minste zes maanden en dat hij niet herkozen wordt.

Artikel 27

Betalingen

Alle bedragen uit hoofde van de vergoeding voor algemene uitgaven worden rechtstreeks aan het betrokken lid uitgekeerd.

▼M2

Artikel 28

Gedekte kosten

1.  De vergoeding voor algemene uitgaven is bedoeld ter dekking van uitgavenposten als:

 kosten voor het houden en onderhouden van een kantoor,

 kantoorbenodigdheden en documentatie,

 kosten van kantooruitrusting,

 representatiewerkzaamheden,

 administratiekosten.

2.  Het Bureau stelt een niet-uitputtende lijst vast van de uitgaven die bekostigd kunnen worden uit de vergoeding voor algemene uitgaven.

▼B



Afdeling 4 :

Algemene bepalingen

Artikel 29

▼M6

Bijstand tijdens dienstreizen

1.  Het lid dat tijdens een dienstreis zoals bedoeld in artikel 10, lid 1, onder a), lid 2 en lid 2 bis, ernstig ziek wordt, het slachtoffer van een ongeval wordt of zich gesteld ziet voor onvoorziene omstandigheden die het goede verloop van de reis beletten, heeft recht op bijstand van het Parlement. Deze bijstand omvat de organisatie van de repatriëring en vergoeding van de hieraan verbonden kosten. Het lid of, in voorkomend geval, zijn vertegenwoordiger kan om repatriëring verzoeken naar een van de plaatsen van werkzaamheden van het Parlement of naar zijn woonplaats.

▼B

2.  In geval van overlijden van een lid tijdens een dergelijke dienstreis kunnen ook de kosten van het vervoer van het stoffelijk overschot naar de woonplaats van de overledene door het Parlement worden vergoed.

▼M6

3.  Het Parlement komt zijn bijstandsverplichtingen na in de vorm van een verzekeringspolis. De onder de leden 1 en 2 bedoelde rechten van het lid zijn onderworpen aan de voorwaarden van de verzekeringspolis.

▼M6

4.  De verzekeringspolis voorziet onder andere in de dekking van de kosten voor het leveren van de volgende bijstand:

 bijstand in geval van ernstige ziekte, ongeval en overlijden van een lid,

 bijstand en vervroegde terugkeer in geval van een natuurramp, ernstige verstoring van de openbare orde of ernstige ziekte, ongeval of overlijden van een familielid van het lid,

 logistieke en administratieve bijstand in geval van verlies of diefstal van documenten,

 bijstand in geval van gerechtelijke vervolging,

 aanvullende levens- en invaliditeitsverzekering (schuldsaldo).

▼B

Artikel 30

Bijstand aan gehandicapte leden

De quaestoren kunnen er op voorstel van de secretaris-generaal en na advies van de raadgevend arts van het Parlement toestemming voor verlenen dat bepaalde uitgaven voor bijstand aan een ernstig gehandicapt lid ter vervulling van het mandaat voor rekening van het Parlement komen. De invaliditeitsgraad en de gegrondheid van de voorgestelde bijstand voor de taakvervulling van het lid worden op gezette tijden door de arts van het Parlement getoetst. De quaestoren omschrijven hierbij de modaliteiten en duur van de verleende bijstand.

Artikel 31

Afwezigheid

1.  De verblijfsvergoeding als bedoeld in artikel 24 wordt met 50 % verminderd voor elke dag waarop de leden bij meer dan de helft van alle hoofdelijke stemmingen op dinsdag, woensdag en donderdag tijdens de vergaderperiode in Straatsburg en op de tweede dag van de vergaderperiode in Brussel afwezig waren.

2.  Leden die tijdens een parlementair jaar (van 1 september t/m 31 augustus) ten minste voor de helft van de dagen in de vergaderperioden afwezig blijken te zijn geweest, betalen het Parlement 50 % van de in artikel 25 bedoelde vergoeding voor algemene kosten voor dat jaar terug.

3.  Een afwezigheid als bedoeld in lid 2 kan worden verontschuldigd door de voorzitter als deze gerechtvaardigd is om gezondheidsredenen, ernstige familieomstandigheden of een namens het Parlement uitgevoerde opdracht. De bewijsstukken hiervoor moeten binnen maximaal twee maanden na het begin van de afwezigheid bij de quaestoren worden ingediend.

4.  Zwangere leden zijn vrijgesteld van het bijwonen van officiële vergaderingen van het Parlement gedurende een periode van drie maanden vóór de geboorte van het kind. Het lid dient daartoe een medisch attest in met de vermoedelijke datum van de bevalling. Na de bevalling is het lid vrijgesteld van het bijwonen van officiële vergaderingen gedurende een periode van zes maanden. Het lid dient daartoe een geboortebewijs van het kind in.

Artikel 32

Financiële sancties

1.  De leden die op grond van artikel 146 van het Reglement van het Parlement worden uitgesloten van de vergaderingen verliezen voor de duur van de uitsluiting hun recht op de verblijfsvergoeding als bedoeld in artikel 24.

2.  De leden verliezen hun recht op de verblijfsvergoeding in de gevallen die worden genoemd in artikel 147 van het Reglement van het Parlement.



HOOFDSTUK 5

Assistentie door persoonlijke medewerkers

Artikel 33

Vergoeding van de kosten voor parlementaire assistentie

1.  De leden hebben recht op assistentie door persoonlijke medewerkers die ze vrijelijk kunnen aanwijzen. Het Parlement vergoedt de werkelijk gemaakte kosten die volledig en uitsluitend ontstaan door de aanstelling van een of meer medewerkers of het gebruik van de dienstverlening overeenkomstig deze uitvoeringsbepalingen en de door het Bureau vastgestelde voorwaarden.

2.  Alleen de kosten voor noodzakelijke assistentie die rechtstreeks verband houdt met de uitoefening van het mandaat van parlementslid, kunnen worden vergoed. Deze uitgaven kunnen in geen geval kosten omvatten die verband houden met de persoonlijke levenssfeer van de leden.

▼M12

3.  De kosten worden vergoed voor de duur van het mandaat van de leden. Alleen de kosten die zijn gemaakt gedurende een periode van ten hoogste dertig dagen voorafgaand aan de datum waarop het verzoek om vergoeding in overeenstemming met dit hoofdstuk wordt ingediend, komen voor vergoeding in aanmerking.

▼M17

4.  De maximumvergoeding voor de kosten van alle in artikel 34 vermelde medewerkers bedraagt 24 943 EUR per maand.

▼B

5.  Wanneer het mandaat van het lid niet begint op de eerste dag van een maand of niet eindigt op de laatste dag van een maand, wordt de vergoeding van de kosten voor parlementaire assistentie voor de maand in kwestie naar verhouding berekend.

▼M1

6.  Het bedrag dat op het einde van het begrotingsjaar is geaccumuleerd door de niet gebruikte saldi van de in lid 4 genoemde maximumvergoeding per maand, mag worden overgedragen naar het volgende boekjaar, met als maximum het in lid 4 genoemde bedrag.

▼M2

Artikel 34

Algemene beginselen

1.  De leden kunnen een beroep doen op:

a) geaccrediteerde parlementaire medewerkers als bedoeld in artikel 5 bis van de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden, en

b) natuurlijke personen die hen bijstaan in de lidstaat waar zij verkozen zijn en die overeenkomstig de in dit hoofdstuk beschreven voorwaarden en conform het toepasselijke nationale recht een arbeidsovereenkomst of een dienstverleningsovereenkomst met hen hebben afgesloten (hierna „plaatselijke medewerkers” genoemd).

▼M12

2.  Verschillende leden kunnen, op basis van een schriftelijke overeenkomst, tezamen een groep vormen om gezamenlijk een of meer medewerkers als bedoeld in lid 1 aan te nemen of om gezamenlijk gebruik te maken van de diensten van een of meer medewerkers als bedoeld in lid 1. In dat geval wijst de groep een of meer leden aan die namens de groep de overeenkomst kan/kunnen ondertekenen of die namens de groep een verzoek om aanwerving kan/kunnen indienen.

De leden doen de bevoegde dienst een schriftelijke verklaring toekomen met de verdeling van hun respectieve bijdragen, die worden afgetrokken van het bedrag vermeld in artikel 33, lid 4.

▼M2

3.  De artikelen 35 tot en met 42 zijn niet van toepassing op geaccrediteerde parlementaire medewerkers.

4.  Ook de kosten verbonden aan stageovereenkomsten kunnen overeenkomstig de door het Bureau vastgestelde voorwaarden in aanmerking komen voor vergoeding.

▼M12

5.  De leden kunnen ook een beroep doen op natuurlijke of rechtspersonen die incidenteel en welomschreven diensten verlenen die rechtstreeks verband houden met de uitoefening van hun parlementair mandaat, overeenkomstig de in dit hoofdstuk gestelde voorwaarden.

▼M2

6.  De verleende diensten mogen geen terbeschikkingstelling van personeel omvatten, behalve in het geval van tijdelijke diensten door dienstverleners die dergelijke diensten op professionele en regelmatige basis verlenen en krachtens de nationale wetgeving dergelijke diensten mogen uitvoeren.

▼M12

7.  Het Bureau stelt een lijst vast van uitgaven voor parlementaire medewerkers die voor vergoeding in aanmerking komen.

8.  De namen van medewerkers en stagiairs, alsook de namen of bedrijfsnamen van dienstverleners en derdebetalenden, worden, voor de looptijd van hun overeenkomsten, bekendgemaakt op de website van het Europees Parlement, samen met de naam van het lid/de namen van de leden met wie zij een overeenkomst hebben.

Deze medewerkers, stagiairs, dienstverleners en derdebetalenden kunnen middels een naar behoren gemotiveerd schriftelijk verzoek vragen hun naam of bedrijfsnaam ter wille van de bescherming van hun veiligheid niet op de website van het Europees Parlement bekend te maken. De secretaris-generaal besluit of een dergelijk verzoek wordt ingewilligd.

▼M12

9.  Het aantal op enig moment tussen een lid en geaccrediteerde medewerkers geldende arbeidsovereenkomsten mag, ongeacht de duur van het werkzaamheden zoals neergelegd in die overeenkomsten, niet meer dan drie bedragen. Dit aantal kan tot vier worden opgetrokken indien de voorzitter van het Parlement hier uitdrukkelijk toestemming voor verleent, nadat de bevoegde dienst zich ervan heeft vergewist dat het betrokken lid over voldoende kantoorruimte beschikt om te voldoen aan de regels die voor het gebruik van de gebouwen van het Parlement gelden, mede rekening houdend met het aantal stagiairs dat mogelijkerwijs aanwezig is.

10.  Ten minste 25 % van het in artikel 33, lid 4, bedoelde bedrag wordt gereserveerd voor de vergoeding van kosten onder titel VII van de aanstellingsvoorwaarden voor andere personeelsleden van de Europese Unie. Alle met parlementaire medewerking verband houdende kostendan die welke zijn bedoeld in titel VII van de aanstellingsvoorwaarden voor andere personeelsleden van de Europese Unie, mogen derhalve niet meer dan 75 % bedragen van het in artikel 33, lid 4, bedoelde bedrag.

Daarnaast mogen de kosten die verband houden met de verlening van diensten zoals bedoeld in artikel 34 niet meer bedragen dan 25 % van het in artikel 33, lid 4, bedoelde bedrag.

Deze maxima worden berekend op basis van het gecumuleerde bedrag per begrotingsjaar van de maandelijkse vergoedingen zoals bedoeld in artikel 33, lid 4, vermeerderd met de onbenutte restbedragen die in overeenstemming met artikel 33, lid 6, naar het volgende begrotingsjaar worden overgedragen, op een pro-ratabasis.

11.  Het Parlement vergoedt de uitgaven voor plaatselijke medewerkers op basis van brutosalarissen of vergoedingen zonder btw tot maandelijkse plafonds die door het Bureau overeenkomstig lid 12 worden vastgesteld. Het Bureau kan de plafonds jaarlijks aanpassen. De toepasselijke plafonds worden op de website van het Parlement bekendgemaakt.

12.  De plafonds komen overeen met drie keer het referentiebedrag. Het referentiebedrag is een twaalfde van het bedrag dat Eurostat publiceert als zijnde het gemiddelde brutosalaris van personen met een voltijdse baan in de lidstaat waarin het betrokken lid is verkozen.

De aldus berekende plafonds mogen evenwel niet minder bedragen dan het basissalaris van een geaccrediteerde parlementaire medewerker in graad 6 en niet hoger dan het basissalaris van een geaccrediteerde parlementaire medewerker in graad 19.

Eventuele bonussen worden slechts vergoed tot de eerdergenoemde op jaarbasis berekende plafonds.

De plafonds worden pro rata verlaagd in gevallen waarin de plaatselijke medewerker in deeltijd werkt of waarin de plaatselijke medewerker geen volledige maand werkt.

▼M16

Artikel 34 bis

Financiële gevolgen van een bewezen geval van intimidatie van een geaccrediteerde parlementaire medewerker

Wanneer de Voorzitter na een interne procedure op tegenspraak met betrekking tot intimidatie heeft vastgesteld dat een lid zich schuldig heeft gemaakt aan morele of seksuele intimidatie jegens een geaccrediteerde medewerker, brengt het Parlement — in afwijking van artikel 33 — alle geldelijke verplichtingen die voortvloeien uit het contract van deze geaccrediteerde medewerker (met name de bezoldiging van de medewerker), in mindering op de aan dat lid toegekende kostenvergoeding voor plaatselijke parlementaire medewerkers, zonder dat het lid verder aanspraak kan maken op de diensten van die medewerker.

▼B

Artikel 35

Derdebetalenden

1.  Alle arbeidsovereenkomsten en dienstverleningsovereenkomsten die zijn gesloten door een lid of een groep leden moeten verplicht beheerd worden door een in een lidstaat gevestigde derdebetalende.

2.  De diensten van deze derdebetalende worden uitgevoerd door een natuurlijke of een rechtspersoon die bevoegd is om in een lidstaat een beroepsactiviteit uit te oefenen op het gebied van de behandeling, overeenkomstig de nationale wetgeving, van de fiscale en sociale aspecten van de arbeids- of dienstverleningsovereenkomsten ( 6 ).

▼M12

3.  Een lid sluit een individuele overeenkomst met een derdebetalende van zijn keuze die voldoet aan de in lid 2 gestelde voorwaarden.

Kosten voor gebruikmaking van de diensten van een derdebetalende overeenkomstig lid 1 worden gedekt door de vergoeding bedoeld in artikel 33, lid 4, en zijn niet onderworpen aan de beperking van artikel 34, lid 10, met betrekking tot diensten.

De honoraria van de derdebetalende mogen exclusief btw niet hoger zijn dan 10 % van de salariskosten, bijdragen en vergoedingen van plaatselijke medewerkers, dienstverleners en stagiairs voor wier betaling zij verantwoordelijk zijn, en mogen niet hoger zijn dan 4 % van het in artikel 33, lid 4, bedoelde bedrag.

De maxima voor de honoraria van derdebetalenden worden cumulatief per kalenderjaar herzien a rato van de duur van de met hen gesloten overeenkomst.

▼M2

4.  De overeenkomst tussen het lid en de derdebetalende wordt gesloten aan de hand van een modelovereenkomst die is goedgekeurd door het Bureau.

In de modelovereenkomst zijn de betalingsvoorwaarden voor de in lid 1 bedoelde overeenkomsten conform onderhavig hoofdstuk vastgelegd, evenals de vergoeding en de verantwoordelijkheid van de derdebetalende.

▼M2 —————

▼B

Artikel 36

Regels voor het beheer van overeenkomsten met medewerkers

1.  De derdebetalende zorgt voor een juiste toepassing van de nationale en de communautaire wetgeving, met name op het gebied van de sociale en fiscale verplichtingen voor de overeenkomsten die hij beheert.

2.  De honoraria van de derdebetalende worden betaald tegen voorlegging van de hierop betrekking hebbende facturen of honorariumnota's.

3.  De leden verstrekken de derdebetalende alle documenten en inlichtingen die hij nodig heeft om de wettelijkheid en het correcte beheer van de hem toevertrouwde overeenkomsten te verzekeren, en meer bepaald de documenten en inlichtingen vermeld in artikel 37, lid 2, artikel 38, lid 1, onder a), artikel 40, artikel 41, lid 1, onder a), en artikel 42.

▼M2

4.  Het Parlement betaalt de derdebetalende de bedragen die verschuldigd zijn voor de uitvoering van de aan deze derdebetalende toevertrouwde overeenkomsten, met inbegrip van stageovereenkomsten, tegen overlegging van de nodige bewijsstukken.

5.  Op verzoek van het lid en in naam en voor rekening van dit lid betaalt het Parlement bij wijze van uitzondering rechtstreeks het nettosalaris aan de medewerkers met wie het lid een arbeidsovereenkomst heeft gesloten, of aan stagiairs. De derdebetalende deelt de bevoegde dienst zonder uitstel het bedrag van de sociale en fiscale lasten mee en stelt de salarisstrookjes op.

5 bis.  Bij wijze van uitzondering op artikel 35, lid 1, behoeven stageovereenkomsten die vrijgesteld zijn van belastingen, bijdragen aan een nationaal sociaalzekerheidsstelsel en eventuele andere afdrachten niet door een derdebetalende te worden geadministreerd indien het lid vóór het begin van de stage:

a) een verklaring van zijn derdebetalende voorlegt dat de stage in overeenstemming is met de geldende wetgeving en vrijgesteld is van de bovengenoemde inhoudingen, of

b) voor stages in de gebouwen van het Parlement in Brussel of Straatsburg een verklaring voorlegt waarbij de diensten van het Parlement toestemming wordt verleend de vrijstelling van de bovengenoemde inhoudingen bij de bevoegde nationale autoriteit na te gaan.

▼M1

6.  Indien nodig kan het Parlement in het kader van een arbeidsovereenkomst, op verzoek van een lid, voor de betalingen vermeld in de leden 4 en 5 voorschotten betalen.

Voorschotten mogen ook worden gebruikt om uitgaven van plaatselijke medewerkers voor korte reizen te dekken. In dat geval wordt een forfaitair voorschot van maximaal 100 EUR per medewerker per maand betaald. Indien de gedane uitgaven dit maximum overschrijden, dient de derdebetalende driemaandelijks bewijsstukken ter staving van de gedane uitgaven in. In uitzonderlijke gevallen mogen deze bewijsstukken worden vervangen door een verklaring.

De derdebetalende blijft verantwoordelijk voor het regelen van deze voorschotten conform deze uitvoeringsbepalingen en de toepasselijke nationale wetgeving.

▼B

Artikel 37

Verzoek om vergoeding van de kosten voor parlementaire assistentie

▼M2

1.  Het lid of de derdebetalende dient bij de bevoegde dienst een verzoek om vergoeding van kosten voor parlementaire assistentie uit hoofde van artikel 34, lid 1, onder b), en leden 2, 4 en 5 in, waarin de begunstigden en de te betalen bedragen gepreciseerd worden en dat medeondertekend moet zijn door alle betrokken leden en, behalve in het geval van artikel 36, lid 5 bis, onder b), door de derdebetalende. Dit verzoek gaat vergezeld van de bewijsstukken die, wat de arbeidsovereenkomsten betreft, zijn genoemd in artikel 38 en, wat de dienstverleningsovereenkomsten betreft, in artikel 41.

▼B

2.  Het lid stelt de derdebetalende en de bevoegde dienst onverwijld in kennis van iedere verandering in de contractuele relaties en de instructies betreffende de wijze van betaling door hun alle wijzigingen in de overeenkomst mee te delen.

De derdebetalende geeft deze inlichtingen en de relevante bewijsstukken zonder uitstel door aan de bevoegde dienst.

▼M12

Artikel 38

In het kader van de arbeidsovereenkomst over te leggen stukken

Verzoeken om vergoeding van kosten van een arbeidsovereenkomst omvatten:

(a) het origineel van de arbeidsovereenkomst tussen het lid en zijn plaatselijke medewerker;

(b) een gedetailleerde taakomschrijving en het precieze adres waarop de taken moeten worden verricht;

(c) een salarisstrookje met een gedetailleerde beschrijving van de salarisopbouw, de werkgevers- en werknemersbijdragen en andere waarschijnlijke kosten die in de loop van het kalenderjaar en bij de beëindiging van de overeenkomst moeten worden betaald of vergoed en dat rekening houdt met de bepalingen van nationaal recht, waaronder die welke betrekking hebben op minimumlonen, en met contractuele verplichtingen, met inbegrip van kostenvergoedingen voor dienstreizen;

(d) een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van een geldig identiteitsbewijs van de plaatselijke medewerker;

(e) een bewijsstuk inzake de gewone verblijfplaats van de plaatselijke medewerker;

(f) een bewijsstuk inzake de kwalificaties en beroepservaring van de plaatselijke medewerker, en

(g) een door het lid medeondertekende verklaring dat de plaatselijke medewerker voor de duur van zijn overeenkomst direct noch indirect al dan niet tegen een vergoeding andere activiteiten verricht voor een organisatie die politieke doeleinden nastreeft, zoals een politieke partij, stichting, beweging of fractie, indien die activiteiten van invloed kunnen zijn op de taakverrichting van de betrokkene in zijn hoedanigheid van medewerker of aanleiding kunnen geven tot een belangenconflict.

Artikel 39

Regularisering van rekeningen

1.  De derdebetalende doet uiterlijk tegen 31 maart van het jaar volgend op het betreffende boekjaar van het Parlement overzichten betreffende de kosten van salarissen, belastingafdrachten en werkgevers- en werknemersbijdragen, en eventuele andere terugbetaalbare kosten voor iedere in dienst genomen plaatselijke medewerker, toekomen aan de bevoegde dienst, met name met het oog op de verrekening van uitgekeerde voorschotten. Bovendien toont hij aan dat de betrokken plaatselijke medewerker bij een socialezekerheidsstelsel is aangesloten, waarbij het lid als werkgever wordt vermeld, alsook, voor zover het toepasselijke nationale recht zulks vereist, een attest waaruit blijkt dat de medewerker verzekerd is tegen arbeidsongevallen. Ook certificeert hij dat aan alle uit het toepasselijke nationale recht voortvloeiende verplichtingen is voldaan.

In geval van beëindiging van de overeenkomst tussen de derdebetalende en het lid en aan het einde van het mandaat van het lid wordt binnen uiterlijk drie maanden aan deze verplichtingen voldaan.

De in de eerste alinea bedoelde overzichten worden opgesteld conform de door het Parlement vastgestelde specificaties.

2.  Na verificatie van de in lid 1 bedoelde overzichten stuurt de bevoegde dienst de derdebetalende een kennisgeving toe, met kopie aan het lid, waarin wordt verklaard of de verrichte betalingen al dan niet regelmatig zijn en, in voorkomend geval, wordt vermeld welke documenten ontbreken en nog moeten worden overgelegd.

Indien in die kennisgeving wordt geconstateerd dat de betalingen onregelmatig zijn, worden de documenten die nodig zijn voor de regularisering ervan binnen een maand na de datum van kennisgeving ingediend bij de bevoegde dienst. Indien dit niet gebeurt, past het Parlement de artikelen 67 en 68 toe.

▼M12

Artikel 39 bis

Verplichtingen in verband met arbeidsovereenkomsten

1.  Gedurende de door het toepasselijke nationale recht vastgestelde periode, en in elk geval gedurende ten minste een jaar na het einde van de betrokken zittingsperiode, houdt de derdebetalende een salarisdossier waarin de bij wijze van bezoldiging uitbetaalde bedragen en de belastingen en werkgevers- en werknemersbijdragen zijn opgenomen. Indien de overeenkomst met de derdebetalende voor het einde van het mandaat van het lid wordt beëindigd, moet een als eensluidend gewaarmerkt afschrift van het salarisdossier onverwijld worden toegezonden aan de nieuwe derdebetalende van de keuze van het lid als bedoeld in artikel 35, lid 3.

2.  Medewerkers onthouden zich van elke actie waardoor zij in conflict raken met de belangen van de leden die zij assisteren of met de belangen van het Parlement. Zij stellen het betrokken lid onverwijld in kennis van hun voornemen om een andere al dan niet bezoldigde nevenactiviteit te gaan verrichten of zich kandidaat te stellen bij verkiezingen.

Van medewerkers wordt verlangd dat zij op een afstand van hun werkplek wonen die verenigbaar is met de behoorlijke uitoefening van hun taken.

3.  De leden stellen de bevoegde dienst onmiddellijk in kennis van elke wijziging in de arbeidsvoorwaarden die van invloed is op de aan de parlementaire medewerking verbonden kosten en van elk voornemen van medewerkers om nevenactiviteiten te verrichten of zich kandidaat te stellen bij verkiezingen. De leden zien erop toe dat deze nevenactiviteiten en deze verkiezingsdeelname geen gevolgen hebben voor de taakverrichting van medewerkers of indruisen tegen de financiële belangen van de Unie. De bevoegde dienst kan verzoeken om bewijsstukken met betrekking tot de regelingen die daartoe met de betrokken medewerkers zijn getroffen.

4.  Plaatselijke medewerkers die voornemens zijn zich kandidaat te stellen bij verkiezingen, voldoen aan de voor verkiezingscampagnes geldende nationale wetsbepalingen. Medewerkers dienen ten minste voor de duur van de officiële campagne met jaarlijks verlof of met onbetaald verlof te zijn. Indien zij worden verkozen, wordt de vergoeding van de met hen verband houdende kosten gestaakt, tenzij zij kunnen aantonen dat hun mandaat verenigbaar is met de uitoefening van hun taken als parlementaire medewerkers.

5.  Tussen leden en medewerkers gesloten overeenkomsten dienen de in de leden 2 en 4 genoemde verplichtingen te bevatten.

▼B

Artikel 40

Kosten voor de beëindiging van de arbeidsovereenkomst

1.  In afwijking van artikel 33, lid 3, kunnen de aanvullende kosten die verband houden met de beëindiging van de arbeidsovereenkomsten tussen de leden en hun medewerkers bij het aflopen van de ambtstermijn van de leden, vergoed worden, indien deze kosten voortvloeien uit de toepasselijke nationale arbeidswetgeving, met inbegrip van collectieve arbeidsovereenkomsten.

2.  Lid 1 is niet van toepassing indien:

a) het lid onmiddellijk wordt herkozen voor de volgende zittingsperiode;

b) het lid zijn ambt gedurende minder dan zes maanden heeft bekleed;

c) het lid niet voldaan heeft aan de wettelijke verplichtingen die voortvloeien uit de beëindiging van de arbeidsovereenkomst, met inbegrip van de inachtneming van een redelijke opzegtermijn vóór de afloop van zijn ambtstermijn, tenzij de afloop van de ambtstermijn niet te voorzien was;

d) de medewerker een andere vergoeding ontvangt van een communautaire instelling of in dezelfde periode bij een ander lid of bij een groep leden in dienst is;

e) de betrokken kosten voortvloeien uit een bijzondere overeenkomst tussen de partijen of uit het besluit om bij de beëindiging van de arbeidsovereenkomst een premie toe te kennen bovenop de wettelijke of CAO-verplichtingen.

3.  Een door het lid medeondertekend verzoek om vergoeding van de in lid 1 beschreven kosten, met precisering van de rechtsgrond ervoor, wordt door de derdebetalende bij de bevoegde dienst ingediend, binnen drie maanden na de beëindiging van de ambtstermijn van het betreffende lid.

4.  Indien de leden ingevolge de toepasselijke nationale arbeidswetgeving verplicht zijn om met betrekking tot de onder lid 1 vallende kosten een bedrag uit te betalen dat meer dan drie keer zoveel bedraagt als het in artikel 33, lid 4, vermelde bedrag, kunnen deze kosten uitzonderlijk worden vergoed mits overlegging van de vereiste documenten die door de bevoegde nationale autoriteiten voor echt moeten worden verklaard. Het verzoek om vergoeding wordt ingediend volgens de procedure beschreven in lid 3.

▼M6

5.  Ter dekking van uitgaven in verband met de beëindiging van een arbeidsovereenkomst die niet voor vergoeding in aanmerking komen uit hoofde van de leden 1 tot en met 4, kunnen leden hun derdebetalende verzoeken geld uit het in artikel 33, lid 4, bedoelde bedrag te reserveren en over te hevelen naar de volgende begrotingsjaren, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:

a) het lid heeft aan de hand van schriftelijke documentatie voldoende aannemelijk gemaakt dat het buiten het Europees Parlement en zonder bemoeienis van de leden van het Europees Parlement in de sector waarop de arbeidsovereenkomst betrekking heeft, vast gebruik is om ontslagvergoedingen boven het wettelijk minimum uit te betalen;

b) er is in de arbeidsovereenkomst met de plaatselijk medewerker een ontslagvergoeding overeengekomen waarvan de bedragen overeenkomen met het onder a) bedoelde gebruik. De overeengekomen bedragen mogen in geen geval hoger zijn dan één maandsalaris voor ieder jaar dat het dienstverband heeft geduurd;

c) de gereserveerde bedragen worden voor elke werknemer afzonderlijk vermeld in de jaarlijkse regularisatieprocedure ingevolge artikel 39. De derdebetalende opent een aparte bankrekening voor dit geld en overlegt elk jaar een bankafschrift ter regularisatie. Elk begrotingsjaar kan de derdebetalende alleen bedragen reserveren die betrekking hebben op arbeidstijdvakken vanaf de aanvang van de lopende zittingsperiode tot aan het einde van dat begrotingsjaar of, indien het contract gedurende dat jaar afloopt, tot aan het einde van het contract. De rente over de gereserveerde bedragen wordt opgegeven bij de jaarlijkse regularisatieprocedure. Eventuele overschotten of ongebruikte bedragen worden op jaarlijkse basis of bij afloop van de betrokken arbeidsovereenkomst aan het Parlement terugbetaald.

▼M12

Artikel 41

In verband met een dienstverleningsovereenkomst over te leggen stukken

1.  Behalve voor incidentele diensten waarvan de kosten, inclusief btw, niet hoger zijn dan 500 EUR, moet vóór de sluiting van een dienstverleningsovereenkomst een kostenvergoedingsaanvraag worden ingediend, die het volgende bevat:

a) een kostenraming en een ontwerp van de overeenkomst die het lid met een dienstverlener wil sluiten en waarin de aard van de te verlenen diensten duidelijk wordt beschreven;

b) in geval van diensten die, inclusief btw, meer dan 60 000 EUR kosten, de motivering van de keuze van de offerte, die de economisch meest voordelige moet zijn van ten minste drie offertes van volledig los van elkaar staande dienstverleners, waarbij naast de prijs ook rekening wordt gehouden met de kwaliteit van de offerte en met sociale aspecten; deze drempel geldt cumulatief in geval van achtereenvolgende overeenkomsten voor soortgelijke diensten van dezelfde dienstverlener;

c) indien de dienstverlener een rechtspersoon is, een afschrift van zijn inschrijving in het handelsregister of een gelijkwaardig document plus de statuten, of indien de dienstverlener een natuurlijk persoon is, de in artikel 38, onder d) tot en met f), en, behalve bij incidentele overeenkomsten, onder g), opgesomde documenten;

d) indien de dienstverlener een rechtspersoon is, een verklaring inzake de afwezigheid van belangenconflicten waarin wordt bevestigd dat geen van de personen die bij het verlenen van de dienst betrokken is, een medewerker is in de zin van artikel 34 of onder de in artikel 43, onder d), genoemde categorieën valt.

2.  De kosten van verleende diensten worden vergoed indien het lid aan de bevoegde dienst een rekening of honorariumnota overlegt waarin de daadwerkelijk verleende diensten gedetailleerd worden beschreven, alsook een afschrift van de met de dienstverlener gesloten overeenkomst. De rekening of honorariumnota gaat vergezeld van een verklaring van het lid dat de dienst daadwerkelijk is verleend. Op verzoek van de bevoegde dienst legt het lid ook de belangrijkste bewijsstukken over.

Indien diensten geheel of gedeeltelijk van btw zijn vrijgesteld, kan de bevoegde dienst verlangen dat de derdebetalende de rechtsgrond voor die vrijstelling bevestigt.

▼M1

Artikel 42

Buitengewone kosten

Indien een plaatselijke medewerker die over een arbeidsovereenkomst beschikt, langer dan drie maanden afwezig is wegens moederschap of ernstige ziekte, kan het gedeelte van de uit zijn vervanging voortvloeiende kosten hoger dan het in artikel 33, lid 4, vermelde bedrag, te rekenen vanaf de vierde maand afwezigheid, dat niet gedekt wordt door de uit hoofde van het toepasselijke nationale socialezekerheidsstelsel aan de medewerker uitbetaalde uitkeringen, vergoed worden. Een door het lid medeondertekend verzoek om vergoeding van deze kosten wordt door de derdebetalende bij de bevoegde dienst ingediend.

▼B

Artikel 43

Niet-terugvorderbare kosten

De bedragen als bedoeld in onderhavig hoofdstuk mogen direct noch indirect dienen voor:

▼M12

a) de financiering van overeenkomsten met een organisatie die politieke doeleinden nastreeft, zoals een politieke partij, stichting of beweging of een fractie in een parlement;

▼B

b) de financiering van kosten die terugvorderbaar zijn uit hoofde van andere vergoedingen als bedoeld in de onderhavige uitvoeringsbepalingen of in andere bepalingen van het Reglement van het Parlement;

c) de financiering van de kosten die voortvloeien uit een dienstverleningsovereenkomst in het kader waarvan een belangenconflict kan ontstaan, in het bijzonder indien het betrokken lid of een van de onder d) vermelde personen:

 volledig of voor een deel in het bezit is van een vennootschap of een organisatie met winstoogmerk die optreedt als zijn dienstverlener,

 deel uitmaakt van de raad van bestuur of van andere uitvoerende instanties of organen van een vennootschap of een organisatie met winstoogmerk die optreedt als zijn dienstverlener,

 toegang heeft tot de bankrekening van zijn dienstverlener,

 belang heeft bij of financieel voordeel haalt uit de werkzaamheden van de dienstverlener;

▼M12

d) de financiering van overeenkomsten voor indienstneming of gebruikmaking van de diensten van de echtgenoten of vaste partners van de leden, of hun ouders, kinderen, broers of zussen of, in het algemeen, overeenkomsten die tot een belangenconflict als bedoeld in artikel 62, lid 1 bis, kunnen leiden.

▼B



HOOFDSTUK 6

Gebruik van materiële zaken

Artikel 44

▼M1

Toegang tot interne diensten en gebruik van materiële zaken

1.  Het Bureau stelt de regels vast voor de toegang van leden tot de interne diensten van het Parlement en het gebruik van materiële zaken, zoals:

 gebruik van dienstauto’s door de leden,

 inrichting van de kantoren van de leden,

 beschikbaarstelling van computer- en telecommunicatieapparatuur aan de leden,

 verstrekking van kantoorbenodigdheden aan de leden,

 gebruik door leden en fracties van kantoorruimte in de voorlichtingsbureaus van het Parlement,

 verwerking van persoonlijke archieven die leden in de vorm van een schenking of een legaat overgedragen hebben aan instellingen, verenigingen of stichtingen,

 modaliteiten om de leden die in de loop van een zittingsperiode het einde van hun mandaat hebben bereikt, de gelegenheid te bieden hun persoonlijke bezittingen uit hun kantoren in Brussel en Straatsburg naar hun land van herkomst te laten vervoeren,

 gebruik van dienstfietsen,

 taal- en computercursussen voor de leden,

 gebruik van de diensten van de medische dienst.

▼B

2.  Het Bureau kan voorts een regeling vaststellen waarbij faciliteiten worden verleend aan oud-voorzitters van het Parlement tijdens hun mandaat als parlementslid, alsmede aan oud-leden wat betreft de toegang tot de infrastructuur van het Parlement.



TITEL II

BEËINDIGING VAN HET MANDAAT VAN PARLEMENTSLID



HOOFDSTUK 1

Overbruggingstoelage

Artikel 45

Recht op overbruggingstoelage

Vanaf de eerste dag van de maand die volgt op de beëindiging van hun werkzaamheden, hebben voormalige leden recht op de overbruggingstoelage, zoals bedoeld in artikel 13 van het statuut.

Artikel 46

Beëindiging

▼M12

1.  Voormalige leden hebben recht op een overbruggingstoelage. Wanneer zij een mandaat vervullen in een ander parlement of een openbaar ambt bekleden, wordt het salaris waarop zij recht hebben, verrekend met de overbruggingstoelage.

2.  Artikel 2, lid 3, is van overeenkomstige toepassing op de overbruggingstoelage.

3.  In de zin van dit artikel wordt onder „ander parlement” verstaan: elk parlement in een lidstaat dat wetgevende bevoegdheid heeft.

4.  Voor de toepassing van dit artikel wordt onder „openbaar ambt” de uitoefening van de volgende functies verstaan:

▼B

a) bezoldigde functies in een door verkiezing verkregen ambt waaraan de uitoefening van de prerogatieven van het openbaar gezag verbonden is;

b) leden van een nationale of regionale regering;

▼M12

c) hoge ambtenaren die dragers van het openbaar gezag zijn of ambtenaren of leden van een instelling van de Unie.

▼B

Artikel 47

Cumulatie van uitkeringen

1.  Wanneer het voormalig lid tegelijkertijd recht heeft op de uitkering van de overbruggingstoelage en de uitkering van het ouderdoms- of invaliditeitspensioen, zoals respectievelijk bedoeld in de artikelen 14 en 15 van het statuut, wordt het stelsel toegepast waarvoor hij kiest. Hij deelt zijn besluit aan de secretaris-generaal mede, uiterlijk drie maanden na de beëindiging van zijn mandaat. Dit besluit is onherroepelijk.

2.  Wanneer het voormalig lid kiest voor uitkering van de overbruggingstoelage, wordt de uitkering van het ouderdoms- of invaliditeitspensioen opgeschort gedurende de periode van uitkering van de overbruggingstoelage.

Artikel 48

Procedure

▼M12

1.  Om de overbruggingstoelage te kunnen verkrijgen, dient het voormalige lid uiterlijk drie maanden na het einde van zijn mandaat een verzoek in bij de secretaris-generaal, vergezeld van een schriftelijke verklaring waarin hij aangeeft of hij een van de in artikel 46 bedoelde functies uitoefent.

▼B

2.  Wanneer artikel 47, lid 1 van toepassing is, gaat deze verklaring vergezeld van het hierin bedoelde besluit.

3.  Elke verandering in de omstandigheden die aanleiding zijn tot de toekenning van de overbruggingstoelage, welke kan leiden tot een wijziging van dit recht, wordt onverwijld aan de secretaris-generaal medegedeeld. Bij twijfel kan de secretaris-generaal de betrokkene verzoeken zijn kanttekeningen te plaatsen.

4.  Wanneer de secretaris-generaal aan de hand van uit publiek toegankelijke bronnen te verifiëren feiten kennis neemt van het feit dat het voormalig lid de in artikel 46 bedoelde functies uitoefent, schort hij de uitkering van de overbruggingstoelage op en stelt hij de betrokkene hiervan in kennis.

5.  Een voormalig lid kan te allen tijde afzien van het recht op de overbruggingstoelage. Het voormalig lid stelt de secretaris-generaal van een zodanig besluit in kennis.



HOOFDSTUK 2

Ouderdomspensioen

Artikel 49

Recht op ouderdomspensioen

1.  Leden die gedurende ten minste een volledig jaar hun mandaat hebben uitgeoefend, hebben na beëindiging van het mandaat recht op een ouderdomspensioen tot aan hun overlijden, vanaf de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin zij de leeftijd van 63 jaar bereiken.

▼M3

Voormalige leden of hun wettelijke vertegenwoordiger dienen het verzoek om uitkering van het ouderdomspensioen binnen zes maanden na het ontstaan van het recht in, uitgezonderd in gevallen van overmacht. Na het verstrijken van deze termijn wordt de datum van uitkering van het ouderdomspensioen vastgesteld op de eerste van de maand van ontvangst van de aanvraag.

▼B

2.  De uitkering van het ouderdomspensioen wordt opgeschort voor elke begunstigde die opnieuw in het Parlement wordt gekozen. De rechten op het ouderdomspensioen die hij uit hoofde van het nieuwe mandaat verwerft, worden opgeteld bij de rechten op het ouderdomspensioen die hij vóór zijn herverkiezing had verworven. De uitkering van het ouderdomspensioen wordt hervat zodra het lid zijn mandaat bij het Parlement beëindigt.

3.  Wanneer meerdere, door een en hetzelfde lid uitgeoefende mandaten steeds door een periode worden onderbroken, worden de perioden van alle mandaten voor de berekening van het ouderdomspensioen bij elkaar opgeteld.

Artikel 50

Anticumulatieregels

1.  Het ouderdomspensioen dat een lid ontvangt uit hoofde van een mandaat dat hij in een ander parlement heeft uitgeoefend naast het mandaat in het Parlement, wordt in mindering gebracht op het ouderdomspensioen.

2.  Onder „ander parlement” zoals bedoeld in lid 1 wordt verstaan: elk parlement in de zin van artikel 2, lid 2.

3.  De berekening geschiedt op basis van het bedrag van elke van beide pensioenen vóór aftrek van belastingen.

4.  Voormalige leden die een mandaat in een ander parlement hebben uitgeoefend naast het mandaat in het Parlement, doen opgave van het ouderdomspensioen waarop zij uit hoofde van het mandaat in dat andere parlement recht hebben.



HOOFDSTUK 3

Invaliditeitspensioen

Artikel 51

Recht op invaliditeitspensioen

1.  Een parlementslid dat overeenkomstig de in artikel 55 bedoelde procedure volledig arbeidsongeschikt wordt verklaard en als gevolg daarvan zijn functies niet kan vervullen en bijgevolg ontslag neemt als lid van het Parlement, heeft recht op een invaliditeitspensioen vanaf de dag waarop dit ontslag ingaat, onverminderd het bepaalde in lid 3.

2.  Het recht op invaliditeitspensioen vervalt, wanneer het lid zijn ontslag niet mededeelt binnen een termijn van drie maanden vanaf de datum waarop hij officieel in kennis is gesteld van het besluit inzake zijn arbeidsongeschiktheid.

3.  Het recht op invaliditeitspensioen ontstaat aan het einde van de zittingsperiode gedurende welke de invaliditeit is opgetreden:

a) indien het lid wegens zijn invaliditeit niet in staat is om ontslag te nemen; of

b) indien het besluit waarmee zijn invaliditeit is vastgesteld, is genomen na het einde van de zittingsperiode tijdens welke de in onderhavig artikel bedoelde procedure is ingeleid, of

c) indien de in lid 2 bedoelde termijn nog niet is afgelopen.

Artikel 52

Berekening van het invaliditeitspensioen

1.  De hoogte van het invaliditeitspensioen bedraagt voor elk volledig jaar van uitoefening van het mandaat 3,5 % van de in artikel 10 van het statuut bedoelde bezoldiging en voor elke volledige bijkomende maand een twaalfde, maar ten minste 35 % van deze bezoldiging, zonder echter de 70 % te overschrijden.

2.  De regels inzake de berekening van het ouderdomspensioen gelden mutatis mutandis voor de berekening van het invaliditeitspensioen.

Artikel 53

Anticumulatieregels

1.  Het invaliditeitspensioen dat een voormalig lid ontvangt uit hoofde van een mandaat dat hij in een ander parlement heeft uitgeoefend naast het mandaat in het Parlement, wordt in mindering gebracht op het invaliditeitspensioen.

2.  Onder „ander parlement” zoals bedoeld in lid 1 wordt verstaan: elk parlement in de zin van artikel 2, lid 2.

3.  Voormalige leden die een mandaat in een ander parlement hebben uitgeoefend naast het mandaat in het Parlement, doen opgave van het invaliditeitspensioen waarop zij uit hoofde van het mandaat in dat andere parlement recht hebben.

Artikel 54

Cumulatie van uitkeringen

Wanneer een recht op invaliditeitspensioen en een recht op ouderdomspensioen naast elkaar bestaan, ontvangen de voormalige leden het ouderdomspensioen. Het bedrag van het ouderdomspensioen mag echter niet lager zijn dan dat van het invaliditeitspensioen.

Artikel 55

Procedure

1.  Het lid of zijn wettelijke vertegenwoordiger dient het verzoek tot arbeidsongeschiktheidsverklaring in bij de voorzitter van het Parlement, vergezeld van een medisch attest, en deelt de naam van de arts mede die hem vertegenwoordigt in de invaliditeitscommissie, zoals bedoeld in artikel 56.

2.  Binnen een termijn van drie maanden nadat zij door de secretaris-generaal is bijeengeroepen, legt de in artikel 56 bedoelde invaliditeitscommissie in het kader van het door het Parlement opgestelde mandaat, een met redenen omkleed medisch verslag voor waarin wordt nagegaan of aan de in artikel 51 bedoelde voorwaarden is voldaan. In uitzonderlijke gevallen kan deze termijn door de secretaris-generaal worden verlengd.

3.  Op voorstel van de invaliditeitscommissie stelt de voorzitter van het Parlement de arbeidsongeschiktheid vast en stelt hij het betrokken lid van dit besluit in kennis en verzoekt hem om zijn ontslag in te dienen. In het geval van een negatief besluit stelt de voorzitter het lid van de beroepsmogelijkheden in kennis.

Artikel 56

Invaliditeitscommissie

1.  De invaliditeitscommissie bestaat uit drie artsen:

 een eerste arts die door het betrokken lid wordt aangewezen,

 een tweede arts die door het Parlement wordt aangewezen,

 een derde arts die door de beide vorige artsen in onderlinge overeenstemming wordt aangewezen.

Indien geen overeenstemming over de aanwijzing van de derde arts wordt bereikt binnen een termijn van twee maanden na aanwijzing van de tweede arts, wordt de derde arts ambtshalve door de president van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen benoemd op initiatief van het Parlement.

2.  De kosten die de werkzaamheden van de invaliditeitscommissie meebrengen, met inbegrip van de reiskosten, komen voor rekening van het Parlement.

3.  Het lid kan aan de invaliditeitscommissie rapporten of attesten van zijn behandelende geneesheer of van andere door hem geraadpleegde artsen voorleggen.

4.  De werkzaamheden van de commissie zijn geheim.

Artikel 57

Herziening van de invaliditeit

1.  Voormalige leden die niet langer aan de in artikel 51 bedoelde voorwaarden voldoen, verliezen hun recht op invaliditeitspensioen.

2.  Zolang het voormalig lid de leeftijd van 63 jaar niet heeft bereikt, kan het Parlement hem om de vijf jaar laten onderzoeken door een arts die wordt aangewezen om te beoordelen of het lid nog steeds voldoet aan de voorwaarden om aanspraak op het invaliditeitspensioen te kunnen maken.

3.  Dit onderzoek kan ook vóór de in lid 2 vermelde termijn geschieden, met name in het geval waarin het Parlement ervan in kennis wordt gesteld dat het voormalig lid een bezoldigde functie vervult. In voorkomend geval wordt deze situatie beoordeeld aan de hand van uit publiek toegankelijke bronnen te verifiëren feiten en naargelang van de omstandigheden van elk geval, en na hoor en wederhoor.

4.  Op voorstel van de arts die het onderzoek verricht, kan de invaliditeitscommissie vaststellen dat de gezondheidstoestand van het voormalig lid dusdanig verbeterd is dat hij niet langer aan de in artikel 51 bedoelde voorwaarden voldoet.

5.  Het besluit om het invaliditeitspensioen stop te zetten wordt genomen door de voorzitter van het Parlement op basis van de conclusies van de invaliditeitscommissie. De artikelen 55 en 56 zijn mutatis mutandis van toepassing. Wijst het voormalig lid geen arts aan om hem binnen de invaliditeitscommissie te vertegenwoordigen, dan is artikel 56, lid 1, tweede alinea, van toepassing.



HOOFDSTUK 4

Overlevings- en Wezenpensioen

Artikel 58

Recht op overlevings- en wezenpensioen

1.  De achtergebleven echtgenoot en de kinderen die ten laste komen op het tijdstip van overlijden van een lid of voormalig lid dat op het tijdstip van overlijden recht had of recht aan het verwerven was op een ouderdoms- of invaliditeitspensioen, hebben recht op respectievelijk een overlevingspensioen en een wezenpensioen.

2.  Bij de toepassing van de bepalingen van onderhavig hoofdstuk worden ongehuwde partners op gelijke voet als echtgenoten behandeld op voorwaarde dat een officieel document wordt overgelegd dat door een lidstaat of een bevoegde autoriteit van een lidstaat als zodanig is erkend en waaruit het geregistreerde partnerschap blijkt.

3.  Onder ten laste komend kind wordt verstaan het wettige, natuurlijke of geadopteerde kind van het lid of de echtgenoot van het lid, in wiens onderhoud het lid of voormalig lid daadwerkelijk voorziet. Wordt tevens als ten laste komend kind beschouwd het ongeboren kind, alsmede het kind waarvoor het lid of voormalig lid een adoptieprocedure is begonnen en waarvan de adoptieprocedure na zijn overlijden wordt afgesloten.

Artikel 59

Berekening van het overlevings- en wezenpensioen

1.  Het bedrag van het overlevings- en wezenpensioen mag niet hoger zijn dan het bedrag van het ouderdomspensioen waarop het lid aan het einde van de zittingsperiode aanspraak had kunnen maken, waarbij rekening wordt gehouden met de periode tussen de datum van overlijden en de datum van het einde van de zittingsperiode.

2.  In het geval van voormalige leden mag het bedrag van het overlevings- en wezenpensioen niet hoger liggen dan het ouderdomspensioen waarop het voormalig lid aanspraak had of zou hebben gehad.

3.  Het bedrag van het overlevingspensioen voor de achtergebleven echtgenoot beloopt 60 % van het in de leden 1 en 2 bedoelde bedrag en ten minste 30 % van de in artikel 10 van het statuut bedoelde bezoldiging, zelfs indien laatstgenoemd bedrag hoger ligt dan de in de leden 1 en 2 bedoelde bedragen.

Het recht op overlevingspensioen voor de achtergebleven echtgenoot blijft bij hertrouwen onverlet. Dit recht op overlevingspensioen bestaat niet, indien de omstandigheden van het bewuste geval geen enkele redelijke twijfel laten bestaan over het feit dat het huwelijk slechts met het oog op de verkrijging van het pensioen is gesloten. In voorkomend geval wordt deze situatie beoordeeld aan de hand van uit publiek toegankelijke bronnen te verifiëren feiten en naargelang van de omstandigheden van elk geval, en na hoor en wederhoor.

4.  Het bedrag van het wezenpensioen beloopt voor een ten laste komend kind 20 % van het in de leden 1 en 2 bedoelde bedrag.

5.  Wanneer er meer dan twee ten laste komende kinderen zijn, wordt het maximumbedrag van de wezenpensioenen die kunnen worden toegekend, in gelijke delen tussen de rechthebbende wezen opgedeeld.

6.  In voorkomend geval wordt het maximumbedrag van het uit te keren pensioen tussen de echtgenoot en de kinderen verdeeld naar rata van de in de leden 3, 4 en 5 genoemde percentages.

Artikel 60

Beëindiging

1.  Het overlevings- of wezenpensioen wordt toegekend vanaf de eerste dag van de maand die op het overlijden volgt.

2.  Bij overlijden van de rechthebbende vervalt het recht op overlevingspensioen aan het einde van de maand van overlijden.

3.  Het recht op wezenpensioen vervalt aan het einde van de maand waarin de wees de 21-jarige leeftijd bereikt.

Dit recht wordt echter verlengd voor de duur van de school- of beroepsopleiding van de wees en uiterlijk tot het einde van de maand waarin hij de 25-jarige leeftijd bereikt.

Het pensioen wordt echter aan de wees doorbetaald, wanneer deze wegens een ziekte of een gebrek niet in staat is in zijn levensonderhoud te voorzien. Deze ziekte of dit gebrek moet worden erkend door de arts van het Parlement. De rechthebbende kan het besluit van de arts aanvechten door te vragen dat een commissie wordt bijeengeroepen die is samengesteld op de wijze van de invaliditeitscommissie, zoals bedoeld in bijlage II, deel 3, van Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 259/68.

Dit recht vervalt, indien het kind andermaal in staat is in zijn levensonderhoud te voorzien. Hiertoe kan het Parlement het kind om de vijf jaar laten onderzoeken door een arts die wordt aangewezen om te beoordelen of het kind nog steeds voldoet aan de voorwaarden om aanspraak op het pensioen te kunnen maken.



TITEL III

ALGEMENE EN SLOTBEPALINGEN



HOOFDSTUK 1

Wijze van uitbetaling

Artikel 61

Inachtneming van het Financieel Reglement

▼M12

1.  De tenuitvoerlegging van deze uitvoeringsbepalingen en alle verzoeken om betaling uit hoofde van deze uitvoeringsbepalingen moet stroken met de bepalingen van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad ( 7 ) en Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1268/2012 van de Commissie ( 8 ).

▼B

2.  Wanneer onderhavige uitvoeringsbepalingen voorzien in het sluiten van overeenkomsten tussen het Parlement en derden, is de bevoegde ordonnateur tot ondertekening gemachtigd.

Artikel 62

Beginsel van aanwending van de uitbetaalde bedragen

1.  De uit hoofde van deze uitvoeringsbepalingen en op basis van de bepalingen van titel I, hoofdstukken 4, 5 en 6 uitgekeerde bedragen zijn uitsluitend bestemd voor de bekostiging van activiteiten die verband houden met de uitoefening van het mandaat van de leden en mogen niet worden gebruikt voor persoonlijke uitgaven of voor subsidies of giften van politieke aard.

▼M12

1 bis.  Leden die bij de uitvoering van de begroting zijn betrokken, verrichten geen handelingen die kunnen leiden tot een conflict tussen hun eigen belangen en de financiële belangen van de Unie.

Van een belangenconflict is sprake wanneer handelingen van leden onrechtmatig worden beïnvloed om redenen die verband houden met familie, affectieve banden, economische belangen of enig ander met een begunstigde gedeeld belang.

▼M2

2.  De leden betalen alle niet bestede bedragen terug aan het Parlement, behalve indien zij in de vorm van een vast bedrag ineens werden uitgekeerd.

▼B

Artikel 63

Overschrijvingen, deviezen en omrekenkoersen

▼M3

1.  De betalingen uit hoofde van onderhavige uitvoeringsbepalingen worden verricht via een bankoverschrijving overeenkomstig de bepalingen van Richtlijn 2007/64/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 november 2007 betreffende betalingsdiensten in de interne markt ( 9 ). Het Parlement draagt de kosten die de betaler moet betalen. Overige kosten worden betaald door de ontvanger van de betaling.

▼B

2.  De betalingen worden in euro verricht, tenzij de rechthebbende die in een lidstaat woont die buiten de eurozone valt, erom verzoekt de betaling geheel of gedeeltelijk te voldoen in de munteenheid van de lidstaat waar hij verkozen is of waar hij zijn woonplaats heeft.

3.  De omrekenkoers tussen de euro en een andere munteenheid wordt bepaald aan de hand van de maandelijkse wisselkoers van de euro, zoals vastgesteld overeenkomstig Verordening (EG, Euratom) nr. 2342/2002 van de Commissie van 23 december 2002 tot vaststelling van uitvoeringsvoorschriften van het Financieel Reglement ( 10 ).

4.  In afwijking van lid 3 wordt de omrekenkoers tussen de euro en een andere munteenheid voor de uitbetaling van de kosten voor parlementaire assistentie vastgesteld aan de hand van de maandelijkse wisselkoers van de euro van de maand december van het voorafgaande jaar. Gedurende de zittingsperiode kan het maandelijkse maximumbedrag van deze in de nationale munteenheid uitgedrukte vergoeding na toepassing van de jaarlijkse indexering en een eventuele door het Bureau besloten verhoging, niet minder bedragen dan het bedrag dat voor het voorafgaande jaar is vastgesteld.

Artikel 64

Bankrekeningen

1.  Het lid geeft, zodra hij zijn ambt heeft aanvaard, aan de bevoegde dienst van het Parlement de gegevens (IBAN-nummer, BIC (SWIFT)-code en het adres van de bank) van zijn bank door en de nummers van een of meerdere rekeningen op zijn naam waarop de in artikel 10 van het statuut bedoelde vergoeding en de vergoeding van andere kosten worden gestort.

Op de rekening waarop de in artikel 10 van het statuut bedoelde vergoeding wordt gestort, worden ook de overbruggingstoelage en de pensioenen gestort, tenzij het lid, het voormalig lid of zijn rechthebbenden andere instructies geven.

2.  Betalingen aan andere personen dan het lid zijn slechts mogelijk indien vooraf een door de bank van de begunstigde afgegeven document wordt overgelegd waaruit blijkt dat deze de houder is van de rekening waarnaar de betaling moet worden overgemaakt en waarin het IBAN-nummer, de BIC (SWIFT)-code en het adres van de bank zijn vermeld.

3.  Voor de betalingen aan de parlementaire medewerkers stelt het lid de derdebetalende of, in het geval voorzien in artikel 36, lid 5, de bevoegde dienst in kennis van de gegevens aangaande de bankrekening van de medewerker. De bankrekening van de medewerker wordt geopend in de lidstaat waar de medewerker zijn werkzaamheden verricht. De betalingen worden uitgevoerd in de munteenheid waarin de bezoldiging of het honorarium van de medewerker is vastgesteld.

De derdebetalende stelt de bevoegde dienst in kennis van de gegevens aangaande zijn bankrekening.

Artikel 65

Datum van uitbetaling

1.  De in artikel 10 van het statuut bedoelde vergoeding, de overgangstoelage en de pensioenen worden op de vijftiende dag van de maand voor de lopende maand gestort. De vergoeding voor algemene uitgaven wordt op de eerste dag van de maand voor de lopende maand gestort.

2.  De vergoedingen van de kosten van parlementaire assistentie worden op de vijftiende dag van de maand voor de lopende maand naar de derdebetalende of, in het geval voorzien in artikel 36, leden 4 en 5, naar de plaatselijke medeweker overgemaakt.

Bij deze storting wordt tot de vijfentwintigste dag van de voorafgaande maand rekening gehouden met de instructies van het lid.

3.  De overige vergoedingen worden uitgekeerd op vertoon van de bewijsstukken die in onderhavige uitvoeringsbepalingen zijn neergelegd.

4.  Deze bewijsstukken worden uiterlijk op de volgende data ingediend:

a) voor reis- en verblijfskosten uiterlijk op 31 oktober van het kalenderjaar volgend op dat waarin de desbetreffende reis is begonnen;

b) voor de kosten van parlementaire assistentie en andere kosten: voor de in de toepasselijke bepalingen vastgestelde vervaldatum en uiterlijk op 7 december van het boekjaar waarvoor om de vergoeding of de betaling is verzocht.

5.  De secretaris-generaal kan specifieke maatregelen nemen voor betalingen als voorschot op de gewone reiskosten en de verblijfskosten.



HOOFDSTUK 2

Verrekening en Terugvordering

▼M11

Artikel 66

Vervangende bewijsstukken

Ingeval de vereiste bewijsstukken verloren zijn gegaan, dienen de leden een verklaring van verlies in, vergezeld van vervangende bewijsstukken die aan de in deze uitvoeringsbepalingen opgesomde vereisten voldoen.

▼B

Artikel 67

Opschorting van betaling

Indien een lid of een derdebetalende de verplichtingen die uit onderhavige uitvoeringsbepalingen of een uit hoofde van artikel 35 gesloten overeenkomst voortvloeien, niet nakomt, kan de bevoegde ordonnateur de uitbetaling van de betrokken vergoeding geheel of gedeeltelijk laten opschorten, met inachtneming van eventuele gerechtvaardigde belangen van derden, gedurende een periode die noodzakelijk is om de betrokkene in de gelegenheid te stellen aan zijn verplichtingen te voldoen of om na te gaan of artikel 68 moet worden toegepast.

Alvorens dit besluit te nemen, wordt het lid of de derde hiervan schriftelijk in kennis gesteld, waarna hij een maand de tijd heeft om aan de uitvoeringsbepalingen of de overeenkomst te voldoen. De quaestoren en alle eventuele betrokken derden ontvangen een afschrift van deze brief.

Artikel 68

Terugvordering van onverschuldigd uitgekeerde bedragen

1.  Bedragen die ter uitvoering van onderhavige uitvoeringsbepalingen onverschuldigd zijn uitgekeerd, worden teruggevorderd. De secretaris-generaal geeft instructies teneinde deze bedragen onder het betrokken lid terug te vorderen.

2.  Bij het besluit tot terugvordering wordt erop toegezien dat het lid zijn ambt goed kan blijven uitoefenen en het Parlement goed kan blijven functioneren. Alvorens dit besluit te nemen, wordt het betrokken lid door de secretaris-generaal gehoord.

3.  Onderhavig artikel is eveneens van toepassing op voormalige leden en derden.



HOOFDSTUK 3

Overige Algemene Financiële Bepalingen

Artikel 69

Indexering

1.  De bedragen als bedoeld in artikel 15, onder c), artikel 20, artikel 22, leden 1 en 3, artikel 24, lid 2, en artikel 26, lid 2, kunnen jaarlijks door het Bureau worden geïndexeerd tot maximaal het jaarlijkse inflatiepercentage in de Europese Unie voor oktober van het voorgaande jaar dat door Eurostat wordt gepubliceerd.

2.  Het bedrag als bedoeld in artikel 33, lid 4, wordt in voorkomend geval jaarlijks door het Bureau geïndexeerd op basis van het gemeenschappelijk indexcijfer dat Eurostat in overleg met de nationale statistische diensten van de lidstaten ter uitvoering van artikel 65 van Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 259/68 vaststelt. Deze indexering wordt toegepast met terugwerkende kracht vanaf de maand juli van het jaar waarop de index betrekking heeft.

Artikel 70

Belastingheffing

Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 260/68 van de Raad van 29 februari 1968 tot vaststelling van de voorwaarden en de wijze van heffing van de belasting ten bate van de Europese Gemeenschappen ( 11 ) is onder de voorwaarden van artikel 12 van het statuut van toepassing op de leden.

Artikel 71

Beslaglegging

1.  Naar aanleiding van een rechterlijke uitspraak of een besluit van de bevoegde administratieve overheid kan beslag worden gelegd op ten hoogste een derde van de bezoldiging bedoeld in artikel 10 van het statuut, de overbruggingstoelage of het ouderdomspensioen.

2.  De secretaris-generaal geeft de nodige instructies voor de uitvoering van een dergelijke maatregel, waarbij erover wordt gewaakt dat het lid zijn mandaat effectief kan uitvoeren en dat het Parlement goed kan functioneren, met dien verstande dat het betrokken lid vooraf door de secretaris-generaal wordt gehoord.



HOOFDSTUK 4

Slotbepalingen

▼M2

Artikel 72

Betwisting

1.  Een lid dat van mening is dat deze uitvoeringsbepalingen door de terzake bevoegde dienst jegens hem niet correct zijn toegepast, kan zich schriftelijk tot de secretaris-generaal wenden.

In het besluit dat de secretaris-generaal naar aanleiding van de klacht neemt worden de gronden vermeld waarop het is gebaseerd.

2.  Een lid dat het niet eens is met het besluit van de secretaris-generaal kan binnen twee maanden na bekendmaking van het besluit van de secretaris-generaal verzoeken om doorverwijzing van de kwestie naar de Quaestoren, die na raadpleging van de secretaris-generaal een besluit nemen.

3.  Indien een partij bij de klachtenprocedure het niet eens is met het besluit van de Quaestoren, dan kan hij of zij binnen twee maanden na bekendmaking van dit besluit verzoeken om doorverwijzing naar het Bureau, dat het uiteindelijke besluit neemt.

4.  Dit artikel is eveneens van toepassing op de rechtsopvolger van een lid alsmede op voormalige leden en hun rechtsopvolgers.

▼M11

Artikel 72 bis

Elektronisch gescande bewijsstukken

1.  Bij verwijzing naar verzoeken om vergoeding in deze uitvoeringsbepalingen, mogen deze verzoeken elektronisch en digitaal ondertekend worden ingediend.

2.  Wanneer volgens deze uitvoeringsbepalingen bewijsstukken moeten worden ingediend, mogen deze documenten in de vorm van gescande kopieën worden ingediend, op voorwaarde dat de leden een verklaring op erewoord afleggen dat de ingediende documenten overeenkomen met de oorspronkelijke documenten.

3.  Met het oog op eventuele controles om na te gaan of de gescande kopieën van bewijsstukken overeenkomen met de oorspronkelijke bewijsstukken, bewaren de leden alle oorspronkelijke bewijsstukken tot en met 31 december van het kalenderjaar dat volgt op het jaar waarin het verzoek om vergoeding is ingediend.

De bevoegde diensten van het Parlement passen een systeem van steekproefsgewijze controles toe om zich ervan te vergewissen dat de gescande kopieën overeenkomen met de oorspronkelijke bewijsstukken.

▼B

Artikel 73

Inwerkingtreding

Deze uitvoeringsbepalingen treden in werking op dezelfde dag als het statuut.

Artikel 74

Intrekking

Met uitzondering van de overgangsbepalingen van titel IV wordt de regeling KVL ingetrokken op de dag dat het statuut in werking treedt.



TITEL IV

OVERGANGSBEPALINGEN

Artikel 75

Overlevingspensioen, invaliditeitspensioen en ouderdomspensioen

1.  De uitkering van overlevingspensioenen (nabestaandenpensioenen), invaliditeitspensioenen, aanvullende invaliditeitspensioenen voor kinderen ten laste en ouderdomspensioenen die uit hoofde van de bijlagen I, II en III van de regeling KVL zijn toegekend en die de rechthebbenden vóór de datum van inwerkingtreding van het statuut reeds genoten, wordt overeenkomstig deze bijlagen voortgezet.

▼M3

Wanneer een voormalig lid dat een invaliditeitspensioen ontvangt, overlijdt na 14 juli 2009, wordt het overlevingspensioen uitgekeerd aan de echtgenoot, de ongehuwde partner of ten laste komende kinderen, onder de voorwaarden die zijn vastgelegd in bijlage I bij de Regeling kosten en vergoedingen voor de leden.

▼B

2.  De pensioenrechten die vóór de datum van inwerkingtreding van het statuut overeenkomstig bovengenoemde bijlage III zijn opgebouwd, blijven in stand. Aan degenen die dergelijke pensioenrechten hebben opgebouwd, wordt een pensioen uitgekeerd dat overeenkomstig bovengenoemde bijlage III op basis van de opgebouwde rechten wordt berekend, zodra zij overeenkomstig de wetgeving van de betrokken lidstaat aan de desbetreffende voorwaarden voldoen en een verzoek als bedoeld in artikel 3, lid 2 van bovengenoemde bijlage III hebben ingediend.

Artikel 76

Aanvullend pensioen

▼M17

1.  Een aanvullend pensioen dat uit hoofde van de artikelen 1, 3 en 4 van bijlage VII bij de KVL-regeling opeisbaar wordt voor voormalige leden of andere begunstigden vóór 1 januari 2019, wordt overeenkomstig deze bijlage als van toepassing tot 31 december 2018 verdergezet.

2.  Het aanvullend pensioen dat op 1 januari 2019 nog niet opeisbaar is geworden, wordt bepaald en uitgekeerd uit hoofde van de artikelen 1 en 2 van bijlage VII bij de KVL-regeling in overeenstemming met de volgende voorwaarden en afwijkingen:

a) het pensioen is opeisbaar vanaf de eerste dag van de kalendermaand volgend op de datum waarop het lid de leeftijd van 65 jaar bereikt;

b) er wordt een bijzondere heffing op het pensioen toegepast, die 5 % van het nominale bedrag van het pensioen bedraagt. Deze heffing wordt rechtstreeks aan het fonds betaald.

▼M17

2 bis.  Op het pensioen voor andere begunstigden uit hoofde van de artikelen 3 en 4 van bijlage VII bij de KVL-regeling dat op 1 januari 2019 nog niet opeisbaar is geworden, wordt een bijzondere heffing toegepast die 5 % van het nominale bedrag van het opeisbare pensioen bedraagt. Deze heffing wordt rechtstreeks aan het aanvullend (vrijwillig) pensioenfonds betaald.

▼B

3.  De in 2009 verkozen leden kunnen na inwerkingtreding van het statuut en in overeenstemming met bovengenoemde bijlage VII nieuwe rechten verwerven indien zij:

a) tijdens een voorafgaande zittingperiode reeds lid waren; en

b) binnen het aanvullende pensioenstelsel reeds rechten hebben verworven of aan het verwerven zijn; en

c) voor wie de lidstaat waar zij verkozen zijn, een uitzonderingsregeling heeft getroffen overeenkomstig artikel 29 van het statuut, of die zelf krachtens artikel 25 van het statuut voor de nationale pensioenregeling hebben gekozen; en

d) geen recht op een nationaal of Europees pensioen hebben uit hoofde van hun mandaat van lid van het Europees Parlement.

4.  De ten laste van het lid komende premies voor het aanvullende pensioenfonds worden uit zijn eigen middelen bekostigd.

Artikel 77

Overbruggingstoelage

1.  De uitkering van overbruggingstoelagen die uit hoofde van bijlage V van de regeling KVL zijn toegekend en die de rechthebbenden vóór de datum van inwerkingtreding van het statuut reeds genoten, wordt overeenkomstig die bijlage voortgezet.

2.  Aan leden die hun mandaat aan het eind van de zesde zittingsperiode definitief beëindigen, wordt de overbruggingstoelage overeenkomstig bovengenoemde bijlage V uitgekeerd.

3.  Voor leden die de in artikel 10 van het statuut bedoelde bezoldiging ontvangen en die hun mandaat na de datum van inwerkingtreding van het statuut beëindigen, wordt de periode gedurende welke het mandaat voorafgaand aan die datum is uitgeoefend, bij de vaststelling van de hoogte van de in artikel 13 van het statuut bedoelde toelage in aanmerking genomen.

4.  De leden die onder lid 3 vallen, kunnen evenwel vragen dat het evenredig gedeelte van de overbruggingstoelage voor de mandaatsperiode die vóór de datum van inwerkingtreding van het statuut ligt, volgens de regels van bijlage V van de regeling KVL berekend wordt. De duur van het mandaat die voor de berekening van het evenredig gedeelte in aanmerking komt, wordt van de maximale tijdsduur volgens artikel 13, lid 2, van het statuut afgetrokken.

▼M12

Artikel 78

Overgangsbepalingen voor de overeenkomsten met plaatselijke medewerkers en derdebetalenden

1.  De artikelen 34 en 35, zoals gewijzigd bij het besluit van het Bureau van 26 oktober 2015, inzake het aantal medewerkers en de bezoldiging van medewerkers en derdebetalenden laten nog geldige overeenkomsten onverlet, mits alle aanvragen voor de vergoeding van met hen verband houdende kosten vóór 27 oktober 2015 bij de bevoegde dienst zijn ingediend.

2.  Overeenkomsten als bedoeld in lid 1 kunnen uitsluitend worden verlengd of gewijzigd overeenkomstig het bepaalde in titel I, hoofdstuk 5.

▼B

Artikel 79

Levensverzekering

De voorwaarden voor voortzetting, omzetting of afwikkeling van de afkoopwaarde van de levensverzekering zoals bedoeld in artikel 19, lid 2, van de regeling KVL bij beëindiging van het mandaat gelden overeenkomstig de bepalingen van de verzekeringspolis voor alle leden wier mandaat tot het eind van de zesde zittingsperiode loopt, mits gedurende ten minste twee jaar premie is betaald.

Artikel 80

Bijstand voor ernstig gehandicapte kinderen

De betalingen uit hoofde van artikel 21 ter van de regeling KVL aan leden die in 2009 herkozen zijn, worden overeenkomstig dat artikel voortgezet.

Artikel 81

Leden voor wie artikel 25 of artikel 29 van het statuut van toepassing is

1.  Aan in 2009 herkozen leden die gekozen hebben voor de mogelijkheid die artikel 25 biedt, worden bezoldigingen, overbruggingstoelagen, ouderdoms-, invaliditeits- en overlevingspensioenen op basis van de periode na de inwerkingtreding van het statuut louter volgens de voorwaarden van de wetgeving van hun lidstaat en ten laste van de begroting van die lidstaat uitgekeerd.

De in alinea 1 bedoelde leden in kwestie kunnen het Parlement bovendien uitkering van de overbruggingstoelage voor de mandaatsperiode vóór de inwerkingtreding van het statuut vragen, volgens de regels van bijlage V van de regeling KVL.

2.  Deze regeling geldt eveneens voor de leden voor wie de lidstaat van verkiezing overeenkomstig artikel 29 van het statuut een afwijkende regeling heeft vastgesteld.

3.  Voor de leden voor wie de lidstaat van verkiezing overeenkomstig artikel 29 van het statuut een afwijkende regeling heeft vastgesteld en voor de leden die overeenkomstig artikel 25 van het statuut zelf voor de nationale regeling hebben gekozen, geldt in afwijking van het bepaalde in artikel 7, lid 2, dat het derde deel van de verzekeringspremie dat voor rekening van de leden komt, rechtstreeks en individueel wordt betaald van een persoonlijke rekening.

4.  In afwijking van artikel 3, lid 1, hebben gewezen parlementsleden die op grond van de artikelen 25 of 29 van het statuut een pensioen volgens het nationaal stelsel ontvangen en geen basisverzekering tegen ziekte hebben, recht op terugbetaling van twee derde van de ziektekosten, de kosten bij zwangerschap of geboorte, volgens de voorwaarden van deze toepassingsbepalingen.

▼M10

5.  Gewezen parlementsleden die op grond van artikel 25 of 29 van het statuut een pensioen volgens het nationaal stelsel ontvangen en die aan een erkende ernstige ziekte lijden, hebben overeenkomstig de in deze uitvoeringsbepalingen neergelegde voorwaarden recht op terugbetaling van de medische kosten die verband houden met de voortzetting van een lopende behandeling, mits aan de volgende voorwaarden voldaan is:

a) de ernstige ziekte is veroorzaakt door een gebeurtenis die tijdens het mandaat heeft plaatsgevonden, en heeft het lid verhinderd het mandaat te voltooien;

b) het Parlement heeft de ziekte tijdens het mandaat als ernstige ziekte erkend, en

c) de behandeling van de ziekte is tijdens het mandaat begonnen.

Indien het gewezen lid een basisverzekering tegen ziektekosten heeft, is het bovengenoemde recht aanvullend van aard, hetgeen betekent dat het alleen geldt voor kosten die niet door de basisverzekering worden gedekt.

▼M3

Artikel 82 (nieuw)

Overgangsregeling voor de afstand van vergoeding van ziektekosten

De leden die uit hoofde van artikel 3, lid 4, uiterlijk 15 maart 2011, afstand doen van hun recht op vergoeding van ziektekosten, worden volgens de in dat lid vastgestelde voorwaarden met terugwerkende kracht terugbetaald, vanaf 14 juli 2009 of anders vanaf de eerstvolgende maand na de datum van de laatste vergoeding van ziektekosten die overeenkomstig artikel 3, lid 1, werd uitgekeerd.



( 1 ) PB L 278 van 8.10.1976, blz. 5.

( 2 ) Gemeenschappelijke regeling voor de verzekering van ambtenaren van de Europese Gemeenschappen tegen ziekten, vastgesteld door alle instellingen wier gemeenschappelijk akkoord werd vastgesteld door de president van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, zoals bedoeld in artikel 72, lid 1, van Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 259/68 van de Raad, van 29 februari 1968, tot vaststelling van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen en de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van deze Gemeenschappen, alsmede van bijzondere maatregelen welke tijdelijk op de ambtenaren van de Commissie van toepassing zijn (PB L 56 van 4.3.1968, blz. 1).

( 3 ) Besluit van de Commissie van 2 juli 2007 houdende vaststelling van de algemene uitvoeringsbepalingen voor de vergoeding van ziektekosten.

( 4 ) PB L 56 van 4.3.1968, blz. 1.

( 5 ) Gemeenschappelijke regeling voor de verzekering van ambtenaren van de Europese Gemeenschappen tegen ongevallen en beroepsziekten, vastgesteld door alle instellingen wier gemeenschappelijk akkoord op 13 december 2005 werd vastgesteld door de president van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen.

( 6 ) Indien blijkt dat een derdebetalende die door een lid is gekozen in het kader van lid 3, onder a) of c), uitsluitend arbeidsovereenkomsten kan beheren, dan kan het lid indien nodig vragen om voor zijn dienstverleningsovereenkomsten een beroep te mogen doen op de in lid 3, onder b), vermelde derdebetalende.

( 7 ) Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1).

( 8 ) Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1268/2012 van de Commissie van 29 oktober 2012 houdende uitvoeringsvoorschriften voor Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (PB L 362 van 31.12.2012, blz. 1).

( 9 ) PB L 319 van 5.12.2007, blz. 1.

( 10 ) PB L 357 van 31.12.2002, blz. 1.

( 11 ) PB L 56 van 4.3.1968, blz. 8.