02008L0056 — NL — 07.06.2017 — 001.001


Onderstaande tekst dient louter ter informatie en is juridisch niet bindend. De EU-instellingen zijn niet aansprakelijk voor de inhoud. Alleen de besluiten die zijn gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie (te raadplegen in EUR-Lex) zijn authentiek. Deze officiële versies zijn rechtstreeks toegankelijk via de links in dit document

►B

RICHTLIJN 2008/56/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 17 juni 2008

tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het beleid ten aanzien van het mariene milieu (Kaderrichtlijn mariene strategie)

(Voor de EER relevante tekst)

(PB L 164 van 25.6.2008, blz. 19)

Gewijzigd bij:

 

 

Publicatieblad

  nr.

blz.

datum

►M1

RICHTLIJN (EU) 2017/845 VAN DE COMMISSIE Voor de EER relevante tekst van 17 mei 2017

  L 125

27

18.5.2017




▼B

RICHTLIJN 2008/56/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 17 juni 2008

tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het beleid ten aanzien van het mariene milieu (Kaderrichtlijn mariene strategie)

(Voor de EER relevante tekst)



HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Doelstellingen

1.  Deze richtlijn stelt een kader vast waarbinnen de lidstaten de nodige maatregelen nemen om uiterlijk in 2020 een goede milieutoestand van het mariene milieu te bereiken of te behouden.

2.  Te dien einde worden mariene strategieën ontwikkeld en uitgevoerd om:

a) het mariene milieu te beschermen en in stand te houden, de verslechtering ervan te voorkomen of, waar uitvoerbaar, mariene ecosystemen in de gebieden waar deze schade hebben geleden te herstellen;

b) inbreng in het mariene milieu te voorkomen en te verminderen, teneinde geleidelijk aan de verontreiniging zoals gedefinieerd in artikel 3, lid 8, weg te nemen zodat zij geen gevolgen van betekenis heeft of een significant risico vormt voor de mariene biodiversiteit, de mariene ecosystemen, de volksgezondheid of het rechtmatig gebruik van de zee.

3.  In de mariene strategieën zal een ecosysteemgerichte benadering op het beheer van menselijke activiteiten worden toegepast om ervoor te zorgen dat de collectieve belasting van deze activiteiten binnen grenzen blijft die verenigbaar zijn met het bereiken van een goede milieutoestand en dat het vermogen van de mariene ecosystemen om door de mens veroorzaakte veranderingen op te vangen niet in het gedrang komt, en zal bovendien het duurzame gebruik van mariene goederen en diensten door de huidige en toekomstige generaties mogelijk worden gemaakt.

4.  Deze richtlijn draagt bij tot de samenhang van de verschillende beleidsterreinen, overeenkomsten en wetgevende maatregelen die van invloed zijn op het mariene milieu, en streeft ernaar de integratie van de milieudimensie daarin te waarborgen.

Artikel 2

Toepassingsgebied

1.  Deze richtlijn is van toepassing op alle mariene wateren zoals omschreven in artikel 3, lid 1, en houdt rekening met grensoverschrijdende effecten op de kwaliteit van het mariene milieu van derde landen in eenzelfde mariene regio of subregio.

2.  Deze richtlijn is niet van toepassing op activiteiten die uitsluitend de landsverdediging of de nationale veiligheid dienen. De lidstaten streven er evenwel naar dat dergelijke activiteiten verricht worden op een wijze die verenigbaar is met de doelstellingen van deze richtlijn, voor zover zulks redelijk en uitvoerbaar is.

Artikel 3

Definities

Voor de toepassing van deze richtlijn gelden de volgende definities:

1. „Mariene wateren”:

a) wateren, de zeebodem en ondergrond daarvan zeewaarts van de basislijn vanwaar de breedte van de territoriale wateren wordt gemeten, en reikend tot de uiterste grens van het gebied waarover een lidstaat jurisdictie heeft en/of uitoefent overeenkomstig het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee, met uitsluiting van de wateren die grenzen aan de in bijlage II bij het Verdrag genoemde landen en gebieden en de Franse overzeese departementen en collectiviteiten, en

b) kustwateren als gedefinieerd in Richtlijn 2000/60/EG, hun zeebodem en hun ondergrond, voor zover bijzondere aspecten van de milieutoestand van het mariene milieu nog niet zijn behandeld in deze richtlijn of andere communautaire wetgeving.

2. „Mariene regio”: zeeregio als bedoeld in artikel 4. Mariene regio’s en hun subregio’s worden aangewezen ter vergemakkelijking van de uitvoering van deze richtlijn en worden vastgesteld rekening houdend met hydrologische, oceanografische en biogeografische kenmerken.

3. „Mariene strategie”: de ten aanzien van de betrokken mariene regio of subregio te ontwikkelen en uit te voeren strategie als omschreven in artikel 5.

4. „Milieutoestand”: de algemene toestand van het milieu in mariene wateren, rekening houdend met de structuur en functie van en de processen in de samenstellende mariene ecosystemen in combinatie met de natuurlijke fysiografische, geografische, biologische, geologische en klimatologische factoren alsmede de fysische, akoestische en chemische omstandigheden, met inbegrip van die welke het gevolg zijn van menselijke activiteiten in of buiten het betrokken gebied.

5. „Goede milieutoestand”: de milieutoestand van de mariene wateren wanneer deze tot ecologisch verscheiden en dynamische oceanen en zeeën leiden die schoon, gezond en gelet op hun intrinsieke omstandigheden productief zijn, en wanneer het gebruik van het mariene milieu op een duurzaam niveau is, aldus het potentieel voor gebruik en activiteiten door de huidige en toekomstige generaties veilig stellend, dat wil zeggen:

a) door hun structuur, functies en processen kunnen de samenstellende mariene ecosystemen, in combinatie met de daarmee verbonden fysiografische, geografische, geologische en klimatologische factoren optimaal functioneren en hun veerkracht behouden tegenover door de mens teweeggebrachte milieuveranderingen. Mariene soorten en habitats worden beschermd, door de mens veroorzaakte achteruitgang van de biodiversiteit wordt voorkomen en de verschillende biologische componenten functioneren in evenwicht;

b) de hydromorfologische, fysische en chemische eigenschappen van de ecosystemen, met inbegrip van die welke het gevolg zijn van menselijke activiteiten in het betrokken gebied, ondersteunen de hierboven beschreven ecosystemen. De door de mens in het mariene milieu ingebrachte stoffen en energie, met inbegrip van lawaai, brengen geen verontreinigingseffect teweeg.

De goede milieutoestand wordt bepaald op het niveau van de mariene regio of subregio, overeenkomstig artikel 4, op basis van de kwalitatief beschrijvende elementen in bijlage I. Op basis van de ecosysteemgerichte benadering zal een aanpassingsgericht beheer worden toegepast met de bedoeling een goede milieutoestand te bereiken.

6. „Criteria”: kenmerkende technische karakteristieken die nauw verband houden met kwalitatief beschrijvende elementen.

7. „Milieudoel”: een verklaring van kwalitatieve of kwantitatieve aard omtrent de gewenste toestand van de verschillende onderdelen van en de belastende en beïnvloedende factoren op de mariene wateren, met betrekking tot elke mariene regio of subregio. De milieudoelen worden vastgesteld overeenkomstig artikel 10.

8. „Verontreiniging”: het direct of indirect brengen in het mariene milieu, ten gevolge van menselijke activiteiten, van stoffen of energie, met inbegrip van door de mens veroorzaakt onderwatergeluid, waardoor nadelige effecten optreden of kunnen optreden zoals schade aan levende rijkdommen en mariene ecosystemen, met inbegrip van verlies van biodiversiteit, gevaren voor de menselijke gezondheid, hinder voor mariene activiteiten met inbegrip van visserij, toerisme en recreatie en ander rechtmatig gebruik van de zee, aantasting van de kwaliteit van het zeewater in verband met het gebruik ervan en vermindering van de recreatieve waarde, of, algemeen gesproken, de aantasting van het duurzame gebruik van mariene goederen en diensten.

9. „Regionale samenwerking”: samenwerking en coördinatie van activiteiten tussen lidstaten en, wanneer mogelijk, derde landen die een mariene regio of subregio delen, met het oog op het ontwikkelen en uitvoeren van mariene strategieën.

10. „Regionaal zeeverdrag”: elk van de internationale verdragen of internationale overeenkomsten en hun bestuursinstanties die zijn opgericht ter bescherming van het mariene milieu van mariene regio’s in de zin van artikel 4, zoals het Verdrag ter bescherming van het mariene milieu in het Oostzeegebied, het Verdrag inzake de bescherming van het mariene milieu in het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan en het Verdrag inzake de bescherming van het mariene milieu en de kustgebieden van de Middellandse Zee.

Artikel 4

Mariene regio’s en subregio’s

1.  Bij het uitvoeren van hun verplichtingen uit hoofde van deze richtlijn, houden de lidstaten terdege rekening met het feit dat de onder hun soevereiniteit of jurisdictie vallende mariene wateren een integraal deel uitmaken van de volgende mariene regio’s:

a) de Oostzee;

b) het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan;

c) de Middellandse Zee;

d) de Zwarte Zee.

2.  Teneinde rekening te houden met de specifieke kenmerken van een bepaald gebied mogen de lidstaten deze richtlijn uitvoeren met verwijzing naar onderverdelingen van de in lid 1 genoemde mariene wateren op het passende niveau, op voorwaarde dat die onderverdelingen zodanig worden omschreven dat zij verenigbaar zijn met de volgende mariene subregio’s:

a) in het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan:

i) de Noordzee in ruime zin, met inbegrip van het Kattegat en het Kanaal;

ii) de Keltische zeeën;

iii) de Golf van Biskaje en de Iberische kustwateren;

iv) in de Atlantische Oceaan, het Macaronesische biogeografische gebied, omvattende de wateren rond de Azoren, Madeira en de Canarische Eilanden;

b) in de Middellandse Zee:

i) de westelijke Middellandse Zee;

ii) de Adriatische Zee;

iii) de Ionische Zee en het centrale Middellandse Zeegebied;

iv) de Egeïsche en Levantijnse Zee.

De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op de in artikel 26, lid 1, eerste alinea, genoemde datum in kennis van alle onderverdelingen, maar mogen deze herzien nadat de in artikel 5, lid 2, punt a) i), bedoelde initiële beoordeling is voltooid.

Artikel 5

Mariene Strategieën

1.  Elke lidstaat ontwikkelt ten aanzien van elk voor hem betreffende mariene regio’s of subregio’s een mariene strategie voor zijn mariene wateren overeenkomstig het in lid 2, punten a) en b), omschreven actieplan.

2.  Lidstaten die deel uitmaken van eenzelfde mariene regio of subregio, werken samen om ervoor te zorgen dat de voor het bereiken van de doelstellingen van deze richtlijn noodzakelijke maatregelen, met name de in de punten a) en b) genoemde verschillende elementen van de mariene strategieën, in deze regio of subregio samenhang vertonen en worden gecoördineerd overeenkomstig het volgende actieplan waarvoor de betrokken lidstaten een gezamenlijke aanpak proberen te volgen:

a) voorbereiding:

i) een initiële beoordeling, af te ronden uiterlijk op 15 juli 2012, van de huidige milieutoestand van de betrokken wateren en de milieueffecten van menselijke activiteiten daarop, overeenkomstig artikel 8;

ii) een omschrijving, vast te leggen uiterlijk op 15 juli 2012, van de goede milieutoestand van de betrokken wateren, overeenkomstig artikel 9, lid 1;

iii) de vaststelling, uiterlijk op 15 juli 2012, van een reeks milieudoelen en daarmee samenhangende indicatoren, overeenkomstig artikel 10, lid 1;

iv) de vaststelling en uitvoering, uiterlijk op 15 juli 2014, tenzij in de desbetreffende Gemeenschapswetgeving anders is bepaald, van een monitoringprogramma voor voortgaande beoordeling en periodieke actualisering van de doelen, overeenkomstig artikel 11, lid 1;

b) programma’s van maatregelen:

i) ontwikkeling, uiterlijk in 2015, van een programma van maatregelen dat gericht is op het bereiken of behouden van een goede milieutoestand, overeenkomstig artikel 13, leden 1, 2 en 3;

ii) toepassing, uiterlijk in 2016, van het in punt i) bedoelde programma overeenkomstig artikel 13, lid 10.

3.  Lidstaten die aan dezelfde onder deze richtlijn vallende mariene regio’s of subregio’s grenzen en waarvan de kritieke toestand van de zee tot dringende maatregelen noopt, stellen een actieplan op in de zin van lid 1, met een vervroegde toepassing op het terrein van de programma’s van maatregelen, evenals mogelijke strengere beschermingsmaatregelen, op voorwaarde dat dit niet verhindert dat een goede milieutoestand wordt bereikt of behouden in een andere mariene regio of subregio. In die gevallen:

a) stellen de betrokken lidstaten de Commissie in kennis van hun herziene tijdschema en handelen zij dienovereenkomstig;

b) wordt de Commissie verzocht te overwegen steun te verlenen voor de extra inspanningen van de lidstaten om het mariene milieu te verbeteren, door van het betrokken gebied een proefproject te maken.

Artikel 6

Regionale samenwerking

1.  Met het oog op de in artikel 5, lid 2, bedoelde coördinatie maken de lidstaten, voor zover passend en uitvoerbaar, gebruik van bestaande regionale institutionele samenwerkingsstructuren, waaronder de uit hoofde van de regionale zeeverdragen opgerichte structuren die deze mariene regio of subregio bestrijken.

2.  Met het doel om mariene strategieën op te stellen en ten uitvoer te brengen, spannen de lidstaten zich in om in elke mariene regio of subregio de acties die zij ondernemen via de betrokken internationale fora, waaronder de mechanismen en structuren van de regionale zeeverdragen, te coördineren met derde landen die soevereiniteit of jurisdictie uitoefenen over mariene wateren in dezelfde regio of subregio.

In dit verband bouwen de lidstaten zoveel mogelijk voort op bestaande programma’s ter zake en activiteiten die worden ontplooid in het kader van structuren die uit hoofde van internationale overeenkomsten zoals de regionale zeeverdragen zijn ontwikkeld.

Waar aangewezen, strekt de coördinatie en de samenwerking zich uit tot alle lidstaten in het gebied afwaterend naar een mariene regio of subregio, met inbegrip van tot de niet aan zee grenzende landen, teneinde de lidstaten in die mariene regio of subregio in staat te stellen om middels door deze richtlijn of Richtlijn 2000/60/EG voorgeschreven bestaande samenwerkingsstructuren aan hun verplichtingen uit hoofde van deze richtlijn te voldoen.

Artikel 7

Bevoegde instanties

1.  De lidstaten wijzen uiterlijk op 15 juli 2010 voor elke voor hen relevante mariene regio of subregio de instantie of instanties aan die bevoegd is of zijn voor de uitvoering van deze richtlijn ten aanzien van hun mariene wateren.

Uiterlijk op 15 januari 2011 verstrekken de lidstaten de Commissie een lijst van de aangewezen bevoegde instanties alsmede de in bijlage II vermelde gegevens.

Tezelfdertijd doen de lidstaten de Commissie een lijst toekomen van hun instanties die bevoegd zijn in de internationale organisaties waarin zij participeren en die voor de uitvoering van deze richtlijn relevant zijn.

De lidstaten in het gebied afwaterend naar een mariene regio of subregio wijzen tevens bevoegde instanties aan voor de in artikel 6 bedoelde samenwerking en coördinatie.

2.  De lidstaten stellen de Commissie in kennis van alle wijzigingen in de overeenkomstig lid 1 verstrekte informatie binnen zes maanden nadat die wijzigingen van kracht zijn geworden.



HOOFDSTUK II

MARIENE STRATEGIEËN: VOORBEREIDING

Artikel 8

Beoordeling

1.  De lidstaten voeren voor elke mariene regio of subregio een initiële beoordeling van hun mariene wateren uit, rekening houdend met eventueel beschikbare gegevens en die het volgende omvat:

a) een analyse van de essentiële kenmerken en eigenschappen en de huidige milieutoestand van die wateren, die gebaseerd is op de in tabel 1 van bijlage III opgenomen indicatieve lijst van elementen, en betrekking heeft op de fysisch-chemische kenmerken, de habitattypes, de biologische componenten en de hydromorfologie;

b) een analyse van de overheersende belastende en beïnvloedende factoren, met inbegrip van menselijke activiteiten, die inwerken op de milieutoestand van die wateren, die:

i) gebaseerd is op de in tabel 2 van bijlage III opgenomen indicatieve lijst van elementen, en betrekking heeft op de kwalitatieve en kwantitatieve mix van diverse belastende factoren, alsmede op waarneembare trends;

ii) betrekking heeft op de belangrijkste cumulatieve en synergetische effecten, en

iii) rekening houdt met de desbetreffende beoordelingen die krachtens de vigerende communautaire wetgeving zijn uitgevoerd;

c) een economische en sociale analyse van het gebruik van die wateren en de aan de aantasting van het mariene milieu verbonden kosten.

2.  Bij de in lid 1 bedoelde analyses wordt rekening gehouden met elementen in verband met de kustwateren, overgangswateren en territoriale wateren die onder de desbetreffende bepalingen van bestaande communautaire wetgeving, met name Richtlijn 2000/60/EG, vallen. Tevens wordt rekening gehouden met andere relevante beoordelingen, die ook als basis kunnen dienen, zoals de beoordelingen die gezamenlijk in het kader van de regionale zeeverdragen zijn uitgevoerd, zodat een allesomvattende beoordeling van de toestand van het mariene milieu wordt verkregen.

3.  Bij de voorbereiding van de in lid 1 bedoelde beoordelingen stellen de lidstaten door middel van de ingevolge de artikelen 5 en 6 bedoelde coördinatie alles in het werk om ervoor te zorgen dat:

a) de beoordelingsmethodes consistent zijn over de mariene regio of subregio;

b) rekening wordt gehouden met grensoverschrijdende invloeden en kenmerken.

Artikel 9

Omschrijving van de goede milieutoestand

1.  Voor elke betrokken mariene regio of subregio stellen de lidstaten in het licht van de initiële beoordeling overeenkomstig artikel 8, lid 1, voor de mariene wateren een reeks kenmerken van een goede milieutoestand vast op basis van de in bijlage I bedoelde kwalitatief beschrijvende elementen.

De lidstaten houden rekening met de in tabel 1 van bijlage III genoemde indicatieve lijsten van elementen en in het bijzonder met de fysische en chemische kenmerken, de habitattypes, de biologische kenmerken en de hydromorfologie.

De lidstaten houden tevens rekening met de belastende of beinvloedende factoren van menselijke activiteiten in elke mariene regio of subregio, waarbij wordt gekeken naar de indicatieve lijsten die zijn opgenomen in tabel 2 van bijlage III.

2.  De lidstaten stellen de Commissie in kennis van de beoordeling overeenkomstig artikel 8, lid 1, en de omschrijving overeenkomstig lid 1 van dit artikel, uiterlijk drie maanden na de voltooiing van bedoelde omschrijving.

3.  De door de lidstaten te gebruiken criteria en methodologische standaarden, die opgesteld zijn om de niet-essentiële elementen van deze richtlijn te wijzigen middels een aanvulling, worden uiterlijk op 15 juli 2010 vastgesteld overeenkomstig de in artikel 25, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing, op basis van de bijlagen I en III, omwille van de consistentie en om te kunnen vergelijken in welke mate in mariene regio’s en subregio’s de goede milieutoestand wordt bereikt. Voordat de Commissie dergelijke criteria en standaarden voorstelt, raadpleegt zij alle betrokken partijen, inclusief de regionale zeeverdragen.

Artikel 10

Vaststelling van milieudoelen

1.  Op basis van de initiële beoordeling overeenkomstig artikel 8, lid 1, stellen de lidstaten voor elke mariene regio of subregio een uitvoerige reeks milieudoelen en bijbehorende indicatoren vast voor hun mariene wateren, teneinde de voortgang op weg naar het bereiken van een goede milieutoestand in het mariene milieu te begeleiden, rekening houdend met de in tabel 2 van bijlage III opgenomen lijsten van belastende en beïnvloedende factoren en met de in bijlage IV opgenomen indicatieve kenmerken.

Bij het afleiden van die doelen en indicatoren houden de lidstaten rekening met de ononderbroken toepassing van de ter zake dienende bestaande milieudoelen die op nationaal, communautair of internationaal niveau met betrekking tot dezelfde wateren zijn vastgesteld, waarbij zij ervoor zorgen dat deze doelen onderling verenigbaar zijn en dat er voor zover mogelijk ook rekening wordt gehouden met relevante grensoverschrijdende effecten en kenmerken.

2.  De lidstaten brengen de milieudoelen uiterlijk drie maanden na de vaststelling ervan ter kennis van de Commissie.

Artikel 11

Monitoringprogramma’s

1.  Op basis van de initiële beoordeling overeenkomstig artikel 8, lid 1, zorgen de lidstaten voor de vaststelling en uitvoering van gecoördineerde monitoringprogramma’s voor de voortgaande beoordeling van de milieutoestand van hun mariene wateren op basis van de in bijlage III opgenomen indicatieve lijst van elementen en op basis van de in bijlage V opgenomen lijst en in het licht van de overeenkomstig artikel 10 vastgestelde milieudoelen.

De monitoringprogramma’s moeten binnen elke mariene regio of subregio consistent zijn en moeten de relevante bepalingen inzake beoordeling en monitoring welke gelden krachtens het Gemeenschapsrecht, met inbegrip van de habitat- en de vogelrichtlijn, of internationale overeenkomsten als vertrekpunt nemen en daarmee verenigbaar zijn.

2.  Lidstaten die deel uitmaken van eenzelfde mariene regio of subregio, stellen een monitoringprogramma op in overeenstemming met lid 1 en streven er, met het oog op samenhang en coördinatie, naar ervoor te zorgen dat:

a) de monitoringmethodes over de mariene regio of subregio consistent zijn om de monitoringresultaten gemakkelijker te kunnen vergelijken;

b) rekening wordt gehouden met relevante grensoverschrijdende invloeden en kenmerken.

3.  De lidstaten brengen de monitoringprogramma’s uiterlijk drie maanden na de vaststelling ervan ter kennis van de Commissie.

4.  Specificaties en methodologische standaarden inzake monitoring en beoordeling die rekening houden met de bestaande verplichtingen, de vergelijkbaarheid tussen de monitoring- en beoordelingsresultaten garanderen en bedoeld zijn om niet-essentiële elementen van deze richtlijn door aanvullingen te wijzigen, worden aangenomen overeenkomstig de in artikel 25, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.

Artikel 12

Kennisgevingen en beoordeling door de Commissie

Op basis van alle kennisgevingen overeenkomstig artikel 9, lid 2, artikel 10, lid 2, en artikel 11, lid 3, beoordeelt de Commissie voor elke mariene regio of subregio of de door iedere lidstaat meegedeelde elementen een passend raamwerk vormen om aan de eisen van deze richtlijn te voldoen, en kan zij de betrokken lidstaat verzoeken om alle beschikbare en noodzakelijke aanvullende informatie te verstrekken.

Bij het opstellen van deze beoordelingen houdt de Commissie rekening met de samenhang van de raamwerken binnen de verschillende mariene regio’s of subregio’s en de Gemeenschap als geheel.

Binnen zes maanden na ontvangst van al deze kennisgevingen stelt de Commissie de betrokken lidstaten op de hoogte van het feit of de verstrekte inlichtingen volgens haar verenigbaar zijn met deze richtlijn en verstrekt zij advies over alle wijzigingen die zij nodig acht.



HOOFDSTUK III

MARIENE STRATEGIEËN: PROGRAMMA’S VAN MAATREGELEN

Artikel 13

Programma’s van maatregelen

1.  Ten aanzien van elke voor hen relevante mariene regio of subregio geven de lidstaten de maatregelen aan die moeten worden genomen om in hun mariene wateren een goede milieutoestand, zoals vastgesteld overeenkomstig artikel 9, lid 1, te bereiken of te behouden.

Die maatregelen worden afgeleid op basis van de initiële beoordeling overeenkomstig artikel 8, lid 1, en in het licht van de overeenkomstig artikel 10, lid 1, vastgestelde milieudoelen, waarbij de in bijlage VI opgesomde typen maatregelen in aanmerking worden genomen.

2.  De lidstaten nemen de overeenkomstig lid 1 uitgewerkte maatregelen op in een programma van maatregelen, rekening houdend met de relevante maatregelen die krachtens de Gemeenschapswetgeving, met name Richtlijn 2000/60/EG, Richtlijn 91/271/EEG van de Raad van 21 mei 1991 inzake de behandeling van stedelijk afvalwater ( 1 ) en Richtlijn 2006/7/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 februari 2006 betreffende het beheer van de zwemwaterkwaliteit ( 2 ) en toekomstige wetgeving inzake milieukwaliteitsnormen op het gebied van het waterbeleid of internationale overeenkomsten zijn vereist.

3.  Wanneer de lidstaten het programma van maatregelen overeenkomstig lid 2 opstellen, besteden zij de nodige aandacht aan duurzame ontwikkeling en in het bijzonder aan de sociale en economische gevolgen van de overwogen maatregelen. Om de in artikel 7 genoemde bevoegde instantie of instanties te helpen hun doelstellingen op samenhangende wijze na te streven, kunnen de lidstaten administratieve kaders identificeren of vaststellen om te profiteren van deze interactie.

De lidstaten zien erop toe dat de maatregelen kosteneffectief en technisch haalbaar zijn en zij voeren alvorens een nieuwe maatregel te treffen een effectbeoordeling, inclusief een kosten-batenanalyse uit.

4.  De overeenkomstig dit artikel opgestelde programma’s van maatregelen moeten ruimtelijke beschermingsmaatregelen bevatten die bijdragen aan samenhangende en representatieve netwerken van beschermde mariene gebieden, waarbij de diversiteit van de samenstellende ecosystemen adequaat is gedekt, zoals speciale instandhoudingszones in de zin van de Habitatrichtlijn, speciale beschermingszones in de zin van de Vogelrichtlijn en beschermde mariene gebieden zoals door de Gemeenschap of de betrokken lidstaten overeengekomen in het kader van internationale of regionale overeenkomsten waarbij zij partij zijn.

5.  Indien lidstaten van oordeel zijn dat het beheer van een menselijke activiteit op communautair of internationaal niveau vermoedelijk een aanzienlijke invloed zal hebben op het mariene milieu, met name in de in lid 4 genoemde gebieden, richten zij zich individueel of gezamenlijk tot de bevoegde instantie of betrokken internationale organisatie teneinde maatregelen te overwegen en eventueel goed te keuren die nodig kunnen zijn om de doelstellingen van deze richtlijn te verwezenlijken, om de integriteit, de structuur en de werking van ecosystemen te behouden of, waar passend, te herstellen.

6.  Uiterlijk in 2013 maken de lidstaten voor elke mariene regio of subregio de relevante informatie openbaar met betrekking tot de in de leden 4 en 5 genoemde gebieden.

7.  In hun programma’s van maatregelen geven de lidstaten aan hoe de maatregelen zullen worden uitgevoerd en hoe zij gaan bijdragen tot het bereiken van de overeenkomstig artikel 10, lid 1, vastgestelde milieudoelen.

8.  De lidstaten houden rekening met de gevolgen van hun programma’s van maatregelen op wateren buiten hun mariene wateren om het risico op schade aan deze wateren tot een minimum te beperken en, indien mogelijk, er een positieve invloed op te hebben.

9.  De lidstaten brengen hun programma’s van maatregelen uiterlijk drie maanden na de vaststelling ervan ter kennis van de Commissie en elke andere betrokken lidstaat.

10.  Onverminderd artikel 16 zien de lidstaten erop toe dat de programma’s uiterlijk één jaar na de vaststelling ervan operationeel zijn.

Artikel 14

Uitzonderingen

1.  Een lidstaat kan binnen zijn mariene wateren gevallen aanwijzen waar om enige onder de punten a) tot en met d) genoemde reden de milieudoelen of de goede milieutoestand niet in alle opzichten door middel van door die lidstaat genomen maatregelen kunnen worden bereikt of om onder punt e) bedoelde redenen niet binnen het betrokken tijdschema kunnen worden bereikt:

a) maatregelen of het uitblijven van maatregelen waarvoor de betrokken lidstaat niet verantwoordelijk is;

b) natuurlijke oorzaken;

c) overmacht;

d) wijzigingen of veranderingen in de fysische kenmerken van mariene wateren veroorzaakt door maatregelen die werden genomen om redenen van dwingend openbaar belang die zwaarder wegen dan de negatieve milieueffecten, inclusief grensoverschrijdende effecten;

e) natuurlijke omstandigheden laten niet toe dat de toestand van de betrokken mariene wateren tijdig verbetert.

De betrokken lidstaat omschrijft zulke gevallen duidelijk in zijn programma van maatregelen en verschaft de Commissie het nodige bewijsmateriaal ter staving van zijn standpunt. Bij het identificeren van gevallen houden de lidstaten rekening met de gevolgen voor de lidstaten in de betrokken mariene regio of subregio.

De betrokken lidstaat dient evenwel passende ad-hocmaatregelen te nemen om het nastreven van de milieudoelen voort te zetten, een verdere verslechtering van de toestand van de getroffen mariene wateren vanwege de in de punten b), c) of d) genoemde redenen te voorkomen en de negatieve gevolgen op het niveau van de betrokken mariene regio, subregio of mariene wateren van de overige lidstaten te verlichten.

2.  In de in lid 1, onder d), bedoelde situatie zien de lidstaten erop toe dat de wijzigingen of veranderingen niet zodanig zijn dat zij het bereiken van een goede milieutoestand op het niveau van de betrokken mariene regio, subregio of mariene wateren van de overige lidstaten voorgoed uitsluiten of in het gedrang brengen.

3.  De in lid 1, derde alinea, bedoelde ad-hocmaatregelen worden voor zover zulks haalbaar is, geïntegreerd in de programma’s van maatregelen.

4.  De lidstaten ontwikkelen alle in artikel 5, lid 2, genoemde onderdelen van de mariene strategieën en voeren die ook uit; daarbij zijn zij niet verplicht, behalve ten aanzien van de in artikel 8 genoemde initiële beoordeling, om specifieke acties te ondernemen wanneer er geen significant risico voor het mariene milieu bestaat of wanneer de kosten onevenredig zijn gelet op het risico voor het mariene milieu, en op voorwaarde dat er geen verdere achteruitgang is.

Wanneer een lidstaat om een van deze redenen geen acties onderneemt, verschaft hij de Commissie het nodige bewijsmateriaal ter staving van zijn besluit, terwijl hij voorkomt dat het bereiken van een goede milieutoestand voorgoed wordt bemoeilijkt.

Artikel 15

Aanbevelingen voor communautaire actie

1.  Wanneer een lidstaat een probleem constateert dat gevolgen heeft voor de milieutoestand van zijn mariene wateren en dat niet door middel van op nationaal niveau getroffen maatregelen kan worden aangepakt of verband houdt met ander communautair beleid of met een internationale overeenkomst, informeert hij de Commissie daaromtrent en verschaft hij de redenen voor zijn standpunt.

De Commissie reageert binnen een termijn van zes maanden.

2.  Wanneer actie door de communautaire instellingen nodig is, doen de lidstaten de Commissie en de Raad passende aanbevelingen voor actie in verband met maatregelen om het in lid 1 bedoelde probleem op te lossen. Tenzij anders bepaald in de betrokken communautaire wetgeving, reageert de Commissie op dergelijke aanbevelingen binnen een periode van zes maanden en doet zij in voorkomend geval voorstellen aan het Europees Parlement en de Raad waarin deze aanbevelingen zijn weergegeven.

Artikel 16

Kennisgevingen en beoordeling door de Commissie

Op basis van de kennisgevingen aangaande de programma’s van maatregelen overeenkomstig artikel 13, lid 9, beoordeelt de Commissie of de door iedere lidstaat afzonderlijk meegedeelde programma’s een passend raamwerk vormen om aan de eisen van deze richtlijn te voldoen, en kan zij de betrokken lidstaat verzoeken om alle beschikbare en noodzakelijke aanvullende informatie te verstrekken.

Bij het opstellen van deze beoordelingen houdt de Commissie rekening met de samenhang van de programma’s van maatregelen in de verschillende mariene regio’s en subregio’s en in de Gemeenschap als geheel.

Binnen zes maanden na ontvangst van al deze kennisgevingen stelt de Commissie de betrokken lidstaten op de hoogte van het feit of de verstrekte programma’s van maatregelen volgens haar verenigbaar zijn met deze richtlijn en verstrekt zij advies over eventuele wijzigingen die zij nodig acht.



HOOFDSTUK IV

ACTUALISERING, VERSLAGLEGGING EN INFORMATIE AAN HET PUBLIEK

Artikel 17

Actualisering

1.  De lidstaten zien erop toe dat de mariene strategieën voor elke betrokken mariene regio of subregio worden geactualiseerd.

2.  Voor de toepassing van lid 1 toetsen de lidstaten om de zes jaar na de eerste vaststelling, de volgende elementen van hun mariene strategie op een gecoördineerde manier in de zin van artikel 5:

a) de eerste beoordeling en vaststelling van de goede milieutoestand overeenkomstig artikel 8, lid 1, respectievelijk artikel 9, lid 1;

b) de overeenkomstig artikel 10, lid 1, vastgestelde milieudoelen;

c) de overeenkomstig artikel 11, lid 1, vastgestelde monitoringprogramma’s;

d) de overeenkomstig artikel 13, lid 2, vastgestelde programma’s van maatregelen.

3.  Nadere bijzonderheden met betrekking tot eventuele actualiseringen naar aanleiding van de in lid 2 bedoelde toetsingen worden uiterlijk drie maanden na de bekendmaking ervan overeenkomstig artikel 19, lid 2, toegezonden aan de Commissie, aan de instanties van de regionale zeeverdragen en aan alle andere betrokken lidstaten.

4.  De artikelen 12 en 16 zijn van overeenkomstige toepassing op dit artikel.

Artikel 18

Tussentijdse verslagen

De lidstaten dienen, binnen drie jaar na de bekendmaking overeenkomstig artikel 19, lid 2, van elk programma van maatregelen of van enige actualisering daarvan, bij de Commissie een beknopt tussentijds verslag in, waarin de bij de uitvoering van dat programma geboekte vooruitgang wordt beschreven.

Artikel 19

Raadpleging van het publiek en informatie

1.  Overeenkomstig de toepasselijke Gemeenschapswetgeving zorgen de lidstaten ervoor dat alle betrokken partijen tijdig en daadwerkelijk de kans krijgen om aan de uitvoering van deze richtlijn deel te nemen, en dat hierbij waar mogelijk bestaande beheersorganisaties of structuren, waaronder regionale zeeverdragen, wetenschappelijke adviesorganen en regionale adviesraden worden betrokken.

2.  De lidstaten maken een samenvatting van de volgende elementen van hun mariene strategieën c.q. de actualiseringen daarvan, bekend aan het publiek en bieden het de gelegenheid om commentaar te geven:

a) de initiële beoordeling en de vaststelling van de goede milieutoestand overeenkomstig artikel 8, lid 1, respectievelijk artikel 9, lid 1;

b) de overeenkomstig artikel 10, lid 1, vastgestelde milieudoelen;

c) de overeenkomstig artikel 11, lid 1, vastgestelde monitoringprogramma’s;

d) de overeenkomstig artikel 13, lid 2, vastgestelde programma’s van maatregelen.

3.  Richtlijn 2003/4/EG van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2003 inzake de toegang van het publiek tot milieu-informatie ( 3 ) is van toepassing wat betreft de toegang tot milieu-informatie.

Overeenkomstig Richtlijn 2007/2/EG verlenen de lidstaten de Commissie voor het uitvoeren van haar taken in verband met deze richtlijn, met name met het oog op de in artikel 20, lid 3, onder b), bedoelde herziening van de toestand van het mariene milieu in de Gemeenschap, toegangs- en gebruiksrechten met betrekking tot die gegevens en informatie die afkomstig zijn van de krachtens artikel 8 verrichte initiële beoordelingen en van de krachtens artikel 11 opgestelde monitoringprogramma’s.

Uiterlijk zes maanden nadat de gegevens en informatie afkomstig van de krachtens artikel 8 verrichte initiële beoordelingen en van de krachtens artikel 11 opgestelde monitoringprogramma’s beschikbaar zijn, worden deze gegevens en informatie ook beschikbaar gesteld aan het Europees Milieuagentschap ter uitvoering van zijn taken.

Artikel 20

Verslagen van de Commissie

1.  De Commissie maakt binnen twee jaar na de ontvangst van alle programma’s van maatregelen, en in ieder geval uiterlijk in 2019, een eerste beoordelingsverslag over de uitvoering van deze richtlijn bekend.

Vervolgens publiceert de Commissie om de zes jaar een verslag. Zij dient deze verslagen in bij het Europees Parlement en de Raad.

2.  Commissie publiceert uiterlijk 15 juli 2012 een verslag waarin de bijdrage van deze richtlijn wordt beoordeeld aan de uitvoering van de bestaande communautaire of internationale verplichtingen, afspraken en initiatieven van de lidstaten of de Gemeenschap op het gebied van de bescherming van het milieu in de mariene wateren.

Dat rapport wordt ingediend bij het Europees Parlement en de Raad.

3.  De in lid 1 bedoelde verslagen bevatten de volgende elementen:

a) een beoordeling van de vooruitgang die bij de uitvoering van deze richtlijn is geboekt;

b) een beoordeling van de toestand van het mariene milieu in de Gemeenschap, uitgevoerd in overleg met het Europees Milieuagentschap en de betrokken regionale mariene en visserijorganisaties en -verdragen;

c) een overzicht van de mariene strategieën, vergezeld van suggesties voor de verbetering daarvan;

d) een samenvatting van de overeenkomstig de artikelen 12 en 16 van de lidstaten ontvangen informatie, alsmede van de beoordeling door de Commissie, overeenkomstig artikel 16, van de informatie die zij overeenkomstig artikel 15 van de lidstaten heeft ontvangen;

e) een samenvatting van de reacties van de Commissie op elk van de verslagen die de lidstaten overeenkomstig artikel 18 hebben ingediend;

f) een samenvatting van de reacties op de opmerkingen die het Europees Parlement en de Raad naar aanleiding van eerdere mariene strategieën hebben gemaakt;

g) een samenvatting van de bijdrage die door ander communautair beleid ter zake tot de verwezenlijking van de doelstellingen van deze richtlijn wordt geleverd.

Artikel 21

Voortgangsverslag over beschermde gebieden

Op grond van de informatie die de lidstaten tegen 2013 verstrekken, brengt de Commissie tegen 2014 verslag uit over de vorderingen betreffende de invoering van beschermde mariene gebieden, waarbij rekening wordt gehouden met bestaande verplichtingen krachtens het toepasselijke Gemeenschapsrecht en met internationale verplichtingen van de Gemeenschap en de lidstaten.

Dit verslag wordt voorgelegd aan het Europees Parlement en de Raad.

Artikel 22

Communautaire financiering

1.  Gezien het prioritaire karakter dat inherent is aan de mariene strategieën moet de uitvoering van deze richtlijn worden gesteund door de bestaande communautaire financieringsinstrumenten overeenkomstig de toepasselijke regels en voorwaarden.

2.  De door de lidstaten opgestelde programma’s worden door de Europese Unie medegefinancierd overeenkomstig de bestaande financieringsinstrumenten.

Artikel 23

Evaluatie van deze richtlijn

De Commissie evalueert deze richtlijn opnieuw uiterlijk op 15 juli 2023 en stelt in voorkomend geval eventueel noodzakelijke wijzigingen voor.



HOOFDSTUK V

SLOTBEPALINGEN

Artikel 24

Technische aanpassingen

1.  De bijlagen III, IV en V kunnen worden gewijzigd in het licht van de wetenschappelijke en technische vooruitgang overeenkomstig de in artikel 25, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing, rekening houdend met de termijnen voor de toetsing en actualisering van de mariene strategieën overeenkomstig artikel 17, lid 2.

2.  Overeenkomstig de in artikel 25, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure:

a) kunnen methodologische standaarden worden vastgesteld voor de toepassing van de bijlagen I, III, IV en V;

b) kunnen technische schema’s worden vastgesteld ten behoeve van de overdracht en verwerking van gegevens, met inbegrip van statistische en cartografische gegevens.

Artikel 25

Regelgevend comité

1.  De Commissie wordt bijgestaan door een comité.

2.  Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn artikel 5 en artikel 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.

De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op drie maanden.

3.  Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn artikel 5 bis, leden 1 tot en met 4, en artikel 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.

Artikel 26

Omzetting

1.  De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk 15 juli 2010 aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mee.

Wanneer de lidstaten deze bepalingen aannemen, wordt in de bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.  De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van nationaal recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

3.  De lidstaten zonder mariene wateren doen alleen de bepalingen in werking treden die nodig zijn om de naleving te garanderen van de vereisten van artikel 6 en artikel 7.

Wanneer dergelijke bepalingen reeds in de nationale wetgeving van kracht zijn, delen de lidstaten de Commissie de tekst van die bepalingen mee.

Artikel 27

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 28

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.




BIJLAGE I

Kwalitatief beschrijvende elementen voor de omschrijving van de goede milieutoestand

(bedoeld in artikel 3, lid 5, artikel 9, lid 1, artikel 9, lid 3, en artikel 24)

(1) De biologische diversiteit wordt behouden. De kwaliteit en het voorkomen van habitats en de verspreiding en dichtheid van soorten zijn in overeenstemming met de heersende fysiografische, geografische en klimatologische omstandigheden.

(2) Door menselijke activiteiten geïntroduceerde niet-inheemse soorten komen voor op een niveau waarbij het ecosysteem niet verandert.

(3) Populaties van alle commercieel geëxploiteerde soorten vis en schaal- en schelpdieren blijven binnen veilige biologische grenzen, en vertonen een opbouw qua leeftijd en omvang die kenmerkend is voor een gezond bestand.

(4) Alle elementen van de mariene voedselketens, voor zover deze bekend zijn, komen voor in normale dichtheden en diversiteit en op niveaus die de dichtheid van de soorten op lange termijn en het behoud van hun volledige voortplantingsvermogen garanderen.

(5) Door de mens teweeggebrachte eutrofiëring is tot een minimum beperkt, met name de schadelijke effecten ervan zoals verlies van de biodiversiteit, aantasting van het ecosysteem, schadelijke algenbloei en zuurstofgebrek in de bodemwateren.

(6) Integriteit van de zeebodem is zodanig dat de structuur en de functies van de ecosystemen gewaarborgd zijn en dat met name bentische ecosystemen niet onevenredig worden aangetast.

(7) Permanente wijziging van de hydrografische eigenschappen berokkent de mariene ecosystemen geen schade.

(8) Concentraties van vervuilende stoffen zijn zodanig dat geen verontreinigingseffecten optreden.

(9) Vervuilende stoffen in vis en andere visserijproducten voor menselijke consumptie overschrijden niet de grenzen die door communautaire wetgeving of andere relevante normen zijn vastgesteld.

(10) De eigenschappen van, en de hoeveelheden zwerfvuil op zee veroorzaken geen schade aan het kust- en mariene milieu.

(11) De toevoer van energie, waaronder onderwatergeluid, is op een niveau dat het mariene milieu geen schade berokkent.

Om de kenmerken van een goede milieutoestand van een mariene regio of subregio overeenkomstig artikel 9, lid 1, te omschrijven, houden de lidstaten rekening met elke van de in deze bijlage opgenomen kwalitatief beschrijvende elementen, teneinde na te gaan welke van die beschrijvende elementen moeten worden gebuikt om de goede milieutoestand voor die mariene regio of subregio vast te stellen. Wanneer een lidstaat het niet passend vindt een of meer van deze beschrijvende elementen te gebruiken, verschaft hij de Commissie een motivering in het kader van de kennisgeving als bedoeld in artikel 9, lid 2.




BIJLAGE II

Bevoegde instanties

(bedoeld in artikel 7, lid 1)

(1) Naam en adres van de bevoegde instantie of instanties — officiële naam en officieel adres van de aangewezen bevoegde instantie/instanties.

(2) Bevoegdheden — een korte omschrijving van de juridische en administratieve bevoegdheden van de bevoegde instantie of instanties.

(3) Verantwoordelijkheden — een korte omschrijving van de juridische en administratieve verantwoordelijkheden van de bevoegde instantie of instanties en van haar of hun rol ten aanzien van de betrokken mariene wateren.

(4) Lidmaatschap — indien de bevoegde instantie of instanties optreedt als coördinerend orgaan voor andere bevoegde instanties, is een lijst van die organisaties vereist, evenals een samenvatting van de institutionele verhoudingen die met het oog op de coördinatie zijn vastgesteld.

(5) Regionale of subregionale coördinatie — er is een samenvatting vereist van de mechanismen die zijn ingesteld met het oog op de coördinatie tussen de lidstaten wier mariene wateren deel uitmaken van dezelfde mariene regio of subregio.

▼M1




BIJLAGE III

Indicatieve lijsten van ecosysteemelementen, antropogene belastende factoren en menselijke activiteiten die verband houden met de mariene wateren

(bedoeld in artikel 8, lid 1, artikel 9, leden 1 en 3, artikel 10, lid 1, artikel 11, lid 1, en artikel 24)



Tabel 1

Structuur, functies en processen van de mariene ecosystemen

van bijzonder belang voor artikel 8, lid 1, onder a), en de artikelen 9 en 11

Thema

Ecosysteemelementen

Mogelijke parameters en kenmerken (Opmerking 1)

Relevante kwalitatief beschrijvende elementen van bijlage I (Opmerkingen 2 en 3)

Soort

Groepen van soorten (Opmerking 4) van zeevogels, zeezoogdieren, reptielen, vissen en koppotigen van de mariene regio of subregio

Variatie in ruimte en tijd per soort of populatie:

— verspreiding, dichtheid en/of biomassa

— omvang van het lichaam, leeftijds- en genderstructuur

— vruchtbaarheid, overlevings-, mortaliteits- en letselpercentages

— gedrag, met inbegrip van beweging en migratie

— habitat van soorten (omvang, geschiktheid)

Soortensamenstelling van de groep

(1); (3)

Habitats

Brede habitattypes van de waterkolom (pelagische) en de zeebodem (benthische) (Opmerking 5), of andere habitattypes, met inbegrip van de daarmee geassocieerde levensgemeenschappen in de hele betrokken mariene regio of subregio

Per habitattype:

— habitatspreiding en omvang (en volume, voor zover relevant)

— soortensamenstelling, dichtheid en/of biomassa (variatie in ruimte en tijd)

— omvang van het lichaam en leeftijdsstructuur van de soort (voor zover relevant)

— fysische, hydrologische en chemische kenmerken

Aanvullend voor pelagische habitats:

— chlorofyl a-concentratie

— frequenties en ruimtelijke omvang van planktonbloei

(1); (6)

Ecosystemen met inbegrip van voedselketens

De structuur, de functies en de processen van het ecosysteem, bestaande uit:

— fysische en hydrologische kenmerken

— chemische kenmerken

— biologische kenmerken

— functies en processen

Variatie in ruimte en tijd in:

— temperatuur en ijs

— hydrologie (golfslag en stromingen; upwelling, menging, verblijftijd, zoetwaterinstroom; zeeniveau)

— bathymetrie

— troebelheid (slib/sedimentbelastingen), transparantie, geluid

— zeebodemsubstraat en -morfologie

— saliniteit, nutriënten (N, P), organische koolstof, opgeloste gassen (pCO2, O2) en pH

— verband tussen habitats en soorten zeevogels, zeezoogdieren, reptielen, vissen en koppotigen

— structuur van pelagische-benthische gemeenschappen

— productiviteit

(1); (4)

Opmerkingen bij tabel 1

Opmerking 1: Er wordt een indicatieve lijst gegeven van relevante parameters en kenmerken voor soorten, habitats en ecosystemen, die worden beïnvloed door de belastende factoren die in tabel 2 van deze bijlage worden beschreven en die van belang zijn voor de criteria die zijn vastgesteld overeenkomstig artikel 9, lid 3. De specifieke parameters en kenmerken die gebruikt moeten worden voor de monitoring en de beoordeling moeten worden bepaald overeenkomstig de voorschriften van deze richtlijn, met inbegrip van de voorschriften van de artikelen 8 tot en met 11.

Opmerking 2: De nummers in deze kolom verwijzen naar de aldus genummerde punten van bijlage I.

Opmerking 3: Alleen de toestandgerelateerde kwalitatief beschrijvende elementen (1), (3), (4) en (6) met criteria overeenkomstig artikel 9, lid 3, zijn opgenomen in tabel 1. Alle andere, drukgerelateerde, kwalitatief beschrijvende elementen van bijlage I kunnen voor elk thema relevant zijn.

Opmerking 4: Deze groepen van soorten worden nader gespecificeerd in deel II van de bijlage bij Besluit (EU) 2017/848 van de Commissie van 17 mei 2017 tot vaststelling van criteria en methodologische standaarden inzake de goede milieutoestand van mariene wateren en specificaties en gestandaardiseerde methoden voor monitoring en beoordeling, en tot intrekking van Besluit 2010/477/EU (zie bladzijde 43 van dit Publicatieblad).

Opmerking 5: Deze brede habitattypes worden nader gespecificeerd in deel II van de bijlage bij Besluit (EU) 2017/848.

Tabel 2

Antropogene belastende factoren, gebruik en menselijke activiteiten in of met gevolgen voor het mariene milieu



2a  Antropogene belastende factoren op het mariene milieu

van bijzonder belang voor artikel 8, lid 1, onder a) en b), en de artikelen 9, 10 en 11

Thema

Belastende factor (Opmerking 1)

Mogelijke parameters

Relevante kwalitatief beschrijvende elementen van bijlage I (Opmerkingen 2 en 3)

Biologisch

Introductie of verspreiding van niet-inheemse soorten

Intensiteit van, en variatie in tijd en ruimte in, de belastende factor op het mariene milieu en, indien van toepassing, aan de bron

Selecteer voor de beoordeling van de milieueffecten van de belastende factor relevante ecosysteemelementen en parameters van tabel 1

(2)

Introductie van microbiële ziekteverwekkers

 

Introductie van genetisch gemodificeerde soorten en translocatie van inheemse soorten

 

Verlies of wijziging van natuurlijke biologische gemeenschappen als gevolg van de teelt van dier- of plantensoorten

 

Verstoring van soorten (b.v. in hun broed-, rust- en foerageergebied) door menselijke aanwezigheid

 

Onttrekking van of sterfte/letsel van in het wild levende soorten (door commerciële en recreatieve visserij en andere activiteiten)

(3)

Fysisch

Fysieke verstoring van de zeebodem (tijdelijk of omkeerbaar)

(6); (7)

Fysieke vernietiging (door een permanente wijziging van zeebodemsubstraat of -morfologie en door onttrekking van zeebodemsubstraat)

Wijzigingen van hydrologische omstandigheden

Stoffen, afval en energie

Toevoer van nutriënten — diffuse bronnen, puntbronnen, atmosferische depositie

(5)

Toevoer van organisch materiaal — diffuse bronnen en puntbronnen

Toevoer van andere stoffen (bv. synthetische en niet-synthetische stoffen, radionucliden) — diffuse bronnen, puntbronnen, atmosferische depositie, acute gebeurtenissen

(8); (9)

Toevoer van zwerfvuil (vast afval, met inbegrip van micro-afval)

(10)

Toevoer van antropogeen geluid (impulsief, continu)

(11)

Toevoer van andere vormen van energie (met inbegrip van elektromagnetische velden, licht en warmte)

Toevoer van water — puntbronnen (bv. pekel)

 



2b  Gebruik en menselijke activiteiten in of met gevolgen voor het mariene milieu

van bijzonder belang voor artikel 8, lid 1, onder b) en c) (alleen de met * gemarkeerde activiteiten zijn relevant voor artikel 8, lid 1, onder c), en de artikelen 10 en 13

Thema

Activiteit

Fysieke herstructurering van rivieren, kust of zeebodem (waterbeheer)

Landwinning

Kanalisatie en andere waterloopwijzigingen

Kustverdediging en bescherming tegen overstromingen*

Offshore-structuren (andere dan voor olie/gas/hernieuwbare energie)*

Herstructurering van de zeebodemmorfologie, met inbegrip van baggeren en het storten van materialen*

Onttrekking van niet-levende rijkdommen

Onttrekking van mineralen (steen, metaalertsen, grind, zand, schelpen)*

Onttrekking van aardolie en aardgas, met inbegrip van infrastructuur*

Onttrekking van zout*

Onttrekking van water*

Opwekking van energie

Opwekking van hernieuwbare energie (wind-, golf- en getijdenenergie), met inbegrip van infrastructuur*

Opwekking van niet-hernieuwbare energie

Transmissie van elektriciteit en communicatiemiddelen (kabels)*

Onttrekking van levende rijkdommen

Visvangst en oogsten van schelpdieren (professioneel, recreatief)*

Verwerking van vis en schelpdieren*

Oogsten van mariene planten*

Jacht en verzamelen voor andere doeleinden*

Teelt van levende rijkdommen

Aquacultuur — marien, met inbegrip van infrastructuur*

Aquacultuur — zoet water

Landbouw

Bosbouw

Vervoer

Vervoersinfrastructuur*

Vervoer — scheepvaart*

Vervoer — lucht

Vervoer — land

Stedelijk en industrieel gebruik

Stedelijk gebruik

Industrieel gebruik

Verwerking en verwijdering van afval*

Toerisme en recreatie

Infrastructuur voor toerisme en recreatie*

Activiteiten in het kader van toerisme en recreatie*

Veiligheid/defensie

Militaire operaties (onder voorbehoud van artikel 2, lid 2)

Onderwijs en onderzoek

Activiteiten in het kader van onderzoek, enquêtes en onderwijs*

Opmerkingen bij tabel 2

Opmerking 1: Beoordeling van de belastende factoren moet betrekking hebben op het niveau ervan in het mariene milieu en, in voorkomend geval, op de snelheid van de toevoer (vanuit land- of atmosferische bronnen) in het mariene milieu.

Opmerking 2: De nummers in deze kolom verwijzen naar de aldus genummerde punten van bijlage I.

Opmerking 3: Alleen de drukgerelateerde kwalitatief beschrijvende elementen (2), (3), (5), (6), (7), (8), (9), (10) en (11) met criteria overeenkomstig artikel 9, lid 3, zijn opgenomen in tabel 2a. Alle andere, toestandgerelateerde, kwalitatief beschrijvende elementen van bijlage I kunnen voor elk thema relevant zijn.

▼B




BIJLAGE IV

Indicatieve lijst van kenmerken die bij de vaststelling van milieudoelen van belang zijn

(bedoeld in artikel 10, lid 1, en artikel 24)

(1) Adequate dekking van de elementen die karakteristiek zijn voor de mariene wateren in een mariene regio of subregio die onder de soevereiniteit of jurisdictie van de lidstaat vallen.

(2) Noodzaak om vast te stellen: a) doelen overeenstemmend met de gewenste omstandigheden, op basis van de definitie van de goede milieutoestand; b) meetbare doelen en daarmee samenhangende indicatoren die monitoring en beoordeling mogelijk maken, en c) operationele doelen in samenhang met concrete uitvoeringsmaatregelen ter ondersteuning van het bereiken ervan.

(3) Specificatie van de te bereiken of te behouden milieutoestand en omschrijving van die toestand in termen van meetbare eigenschappen van de karakteristieke elementen van de mariene wateren van de lidstaat in een mariene regio of subregio.

(4) Onderlinge consistentie van de doelen; afwezigheid van conflicten daartussen.

(5) Specificatie van de middelen die nodig zijn voor het bereiken van de doelen.

(6) Omschrijving van de doelen, inclusief eventuele tussentijdse doelen, met een tijdschema voor het bereiken ervan.

(7) Specificatie van indicatoren ter bewaking van de geboekte voortgang en ter sturing van de beslissingen in het beheer om de doelen te bereiken.

(8) Waar passend, specificatie van referentiewaarden (streefwaarden en grenswaarden).

(9) Passende inachtneming van sociale en economische overwegingen bij de vaststelling van de doelen.

(10) Onderzoek van het geheel van milieudoelen en de daarmee samenhangende indicatoren en grens- en streefwaarden die zijn ontwikkeld in het licht van de in artikel 1 nedergelegde milieudoelstelling, teneinde te beoordelen of het bereiken van de doelen ertoe zal leiden dat in de onder de soevereiniteit of jurisdictie van de lidstaten vallende mariene wateren in een mariene regio een overeenkomstige toestand wordt gerealiseerd.

(11) Verenigbaarheid van de doelen met de doelstellingen waartoe de Gemeenschap en haar lidstaten zich krachtens relevante internationale en regionale overeenkomsten hebben verbonden, door die te gebruiken welke voor de betrokken mariene regio of subregio het meest passend zijn om de in artikel 1 bedoelde milieudoelstelling te bereiken.

(12) Wanneer de reeks van doelen en indicatoren is samengesteld, dient het geheel te worden getoetst aan de in artikel 1 nedergelegde milieudoelstelling, teneinde te beoordelen of het bereiken van de doelen ertoe zal leiden dat in het mariene milieu een overeenkomstige toestand wordt gerealiseerd.




BIJLAGE V

Monitoringprogramma’s

(bedoeld in artikel 11, lid 1, en artikel 24)

(1) Noodzaak om informatie te verstrekken met het oog op het beoordelen van de milieutoestand en een schatting van de afstand tot en voortgang in de richting van de goede milieutoestand overeenkomstig bijlage III en de criteria en methodologische standaarden die krachtens artikel 9, lid 3, worden vastgesteld.

(2) Noodzaak om te garanderen dat de informatie wordt vergaard die nodig is om passende indicatoren te selecteren voor de milieudoelen waarin artikel 10 voorziet.

(3) Noodzaak om te garanderen dat de informatie wordt vergaard die nodig is om het effect van de in artikel 13 bedoelde maatregelen te beoordelen.

(4) Noodzaak om te voorzien in activiteiten om de oorzaak van veranderingen te achterhalen en zodoende — in voorkomend geval — de bijsturingsmaatregelen te kunnen nemen die nodig zijn om terug te keren naar een goede milieutoestand, indien afwijkingen van het gewenste toestandsbereik zijn vastgesteld.

(5) Noodzaak om informatie te verschaffen over de chemische verontreinigingen in door de mens geconsumeerde vissoorten in gebieden waar commerciële visserij wordt beoefend.

(6) Noodzaak om te voorzien in activiteiten om te controleren of de bijsturingsmaatregelen de gewenste veranderingen teweegbrengen en geen ongewenste neveneffecten veroorzaken.

(7) Noodzaak om de informatie op het niveau van de mariene regio’s of subregio’s samen te voegen overeenkomstig artikel 4.

(8) Noodzaak om ten aanzien van de beoordeling te zorgen voor binnen en tussen mariene regio’s en/of subregio’s vergelijkbare benaderingen en methoden.

(9) Noodzaak om op Gemeenschapsniveau technische specificaties en gestandaardiseerde monitoringmethoden uit te werken met het oog op de vergelijkbaarheid van informatie.

(10) Noodzaak om een zo groot mogelijke afstemming tot stand te brengen met bestaande regionale en internationale programma’s, teneinde de samenhang tussen die programma’s te bevorderen en overlappingen te vermijden, door gebruik te maken van de richtsnoeren voor monitoring die voor de betrokken mariene regio’s of subregio’s het meest passend zijn.

(11) Noodzaak om in het kader van de in artikel 8 bedoelde initiële beoordeling te voorzien in een beoordeling van belangrijke veranderingen in de milieuomstandigheden alsook, in voorkomend geval, van nieuwe en in belang toenemende problemen.

(12) Noodzaak om in het kader van de in artikel 8 bedoelde initiële beoordeling aandacht te besteden aan de in bijlage III opgesomde betrokken elementen en de natuurlijke variabiliteit daarvan en om het geleidelijk bereiken van de overeenkomstig artikel 10, lid 1, vastgestelde milieudoelen te beoordelen, voor zover passend met gebruikmaking van de reeks indicatoren en de bijbehorende grens- en streefwaarden.




BIJLAGE VI

Programma’s van maatregelen

(bedoeld in artikel 13, lid 1, en artikel 24)

(1) Beheersing van de ingrepen: beheermaatregelen met betrekking tot de omvang van de toegestane menselijke activiteiten.

(2) Beheersing van de effecten: beheermaatregelen met betrekking tot de mate van verstoring van ecosysteemcomponenten die toelaatbaar wordt geacht.

(3) Beheersing van de verdeling van activiteiten in ruimte en tijd: beheermaatregelen die helpen bepalen waar en wanneer bepaalde activiteiten mogen plaatsvinden.

(4) Coördinatie van beheermaatregelen: instrumenten die de coördinatie van het beheer garanderen.

(5) Maatregelen om, waar mogelijk, de traceerbaarheid van mariene verontreiniging te verbeteren.

(6) Economische prikkels: beheermaatregelen die het voor de gebruikers van het mariene ecosysteem economisch interessant maken om zich zo te gedragen dat het bereiken van de goede milieutoestand wordt bevorderd.

(7) Mitigerende en herstelmaatregelen: beheerinstrumenten die ervoor zorgen dat menselijke activiteiten bijdragen tot het herstel van beschadigde componenten van mariene ecosystemen.

(8) Communicatie, participatie van de belanghebbende partijen en publieke bewustwording.



( 1 ) PB L 135 van 30.5.1991, blz. 40. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 284 van 31.10.2003, blz. 1).

( 2 ) PB L 64 van 4.3.2006, blz. 37.

( 3 ) PB L 41 van 14.2.2003, blz. 26.