2006R1032 — NL — 06.02.2009 — 001.001


Dit document vormt slechts een documentatiehulpmiddel en verschijnt buiten de verantwoordelijkheid van de instellingen

►B

VERORDENING (EG) Nr. 1032/2006 VAN DE COMMISSIE

van 6 juli 2006

tot vaststelling van de eisen voor automatische systemen voor de uitwisseling van vluchtgegevens met het oog op de aanmelding, coördinatie en overdracht van vluchten tussen luchtverkeersleidingseenheden

(Voor de EER relevante tekst)

(PB L 186, 7.7.2006, p.27)

Gewijzigd bij:

 

 

Publicatieblad

  No

page

date

►M1

VERORDENING (EG) Nr. 30/2009 VAN DE COMMISSIE van 16 januari 2009

  L 13

20

17.1.2009


Gerectificeerd bij:

►C1

Rectificatie, PB L 153, 17.6.2009, blz. 29  (30/09)




▼B

VERORDENING (EG) Nr. 1032/2006 VAN DE COMMISSIE

van 6 juli 2006

tot vaststelling van de eisen voor automatische systemen voor de uitwisseling van vluchtgegevens met het oog op de aanmelding, coördinatie en overdracht van vluchten tussen luchtverkeersleidingseenheden

(Voor de EER relevante tekst)



DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 552/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2004 betreffende de interoperabiliteit van het Europese netwerk voor luchtverkeersbeveiliging („de interoperabiliteitsverordening”) ( 1 ), en met name op artikel 3, lid 1,

Gelet op Verordening (EG) nr. 549/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2004 tot vaststelling van het kader voor de totstandbrenging van het gemeenschappelijke Europese luchtruim („de kaderverordening”) ( 2 ), en met name op artikel 8, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Om het luchtverkeer te kunnen beheren zijn veilige en efficiënte mechanismen nodig voor de aanmelding, coördinatie en overdracht van vluchten tussen luchtverkeersleidingseenheden. In het Europese netwerk voor luchtverkeersbeveiliging kunnen dergelijke mechanismen alleen tot stand worden gebracht als vluchtgegevens automatisch worden uitgewisseld tussen systemen voor de verwerking van die gegevens. Uit onderzoek naar de huidige situatie in de Gemeenschap is gebleken dat deze mechanismen in sommige lidstaten nog niet goed genoeg werken en moeten worden verbeterd. Het is daarom nodig eisen voor systemen voor de verwerking van vluchtgegevens vast te stellen, met name wat de interoperabiliteit, prestaties en dienstverleningskwaliteit van hun functies voor de uitwisseling van vluchtgegevens betreft.

(2)

Overeenkomstig artikel 8, lid 1, van Verordening (EG) nr. 549/2004 heeft de Europese Organisatie voor de veiligheid van de luchtvaart (Eurocontrol) het mandaat gekregen om eisen op te stellen voor automatische systemen voor de uitwisseling van vluchtgegevens met het oog op de aanmelding, coördinatie en overdracht van vluchten. Deze verordening is gebaseerd op het uit dat mandaat voortgevloeide verslag van 31 maart 2005.

(3)

De Eurocontrol-norm voor on-linegegevensuitwisseling is als bijlage bij Verordening (EG) nr. 2082/2000 van de Commissie van 6 september 2000 tot bekrachtiging van Eurocontrol-normen en tot wijziging van Richtlijn 97/15/EG tot bekrachtiging van Eurocontrol-normen en tot wijziging van Richtlijn 93/65/EEG van de Raad ( 3 ) gevoegd. Dit betekent dat deze norm verplicht moet worden nageleefd wanneer in de Gemeenschap nieuwe systemen voor de verwerking van vluchtgegevens worden gekocht. Aangezien Verordening (EG) nr. 2082/2000 met ingang van 20 oktober 2005 is ingetrokken, moet de Gemeenschapswetgeving worden bijgewerkt om de samenhang van de relevante regelgeving te garanderen.

(4)

Deze verordening heeft geen betrekking op militaire operaties en trainingen in de zin van artikel 1, lid 2, van Verordening (EG) nr. 549/2004.

(5)

In een verklaring over militaire kwesties die verband houden met het gemeenschappelijke Europese luchtruim ( 4 ) hebben de lidstaten zich ertoe verbonden samen te werken, rekening houdende met nationale militaire eisen, zodat het concept van flexibel gebruik van het luchtruim door alle gebruikers van het luchtruim volledig en uniform wordt toegepast in alle lidstaten.

(6)

Om het concept „flexibel gebruik van het luchtruim”, zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 22, van Verordening (EG) nr. 549/2004, te kunnen toepassen, moeten systemen voor de tijdige uitwisseling van vluchtgegevens tussen luchtverkeersleidingseenheden en militaire luchtverkeersleidingseenheden worden opgezet.

(7)

De eenheden voor algemene verkeersleiding moeten geautomatiseerde processen voor de aanmelding en eerste coördinatie toepassen om zowel de overdragende als de ontvangende eenheden samenhangende vluchtinformatie te verstrekken en om de coördinatie van de geplande overdracht van vluchten te ondersteunen. Voor deze geautomatiseerde processen zijn in Verordening (EG) nr. 2082/2000 normen vastgesteld die moeten worden toegepast vanaf de datum van inwerkingtreding van deze verordening.

(8)

Vluchtinformatie die tijdens het proces van eerste coördinatie is doorgegeven, moet worden bijgewerkt. Geautomatiseerde processen moeten daarom geleidelijk verder worden ontwikkeld en moeten voorzien in de mogelijkheid om informatie over vluchten die eerder al het voorwerp vormden van een eerste coördinatie, te herzien of om de coördinatie te beëindigen wanneer de ontvangende eenheid niet meer betrokken is bij de vlucht.

(9)

Ook luchtverkeersleidingseenheden die geen eenheden voor algemene verkeersleiding zijn, kunnen baat hebben bij de implementatie van geautomatiseerde processen voor aanmelding, eerste coördinatie, herziening van de coördinatie en beëindiging van de coördinatie van vluchten. Indien zij ervoor kiezen deze processen toe te passen, houdt de noodzaak van interoperabiliteit van het Europese netwerk voor luchtverkeersbeveiliging (EATMN) in dat zij dezelfde eisen naleven als de eenheden voor algemene verkeersleiding.

(10)

Een tijdige uitwisseling van vluchtgegevens tussen eenheden voor luchtverkeersdiensten en militaire luchtverkeersleidingseenheden moet berusten op een voortgaande ontwikkeling van geautomatiseerde processen. In een eerste fase moet worden voorzien in de overdracht van elementaire vluchtgegevens tussen de desbetreffende civiele en militaire eenheden, met de mogelijkheid om deze gegevens zo nodig bij te werken.

(11)

De coördinatie tussen luchtverkeersleidingseenheden of tussen eenheden voor luchtverkeersdiensten en militaire luchtverkeersleidingseenheden kan nog verder worden verbeterd door aanvullende geautomatiseerde processen. Indien deze eenheden ervoor kiezen aanvullende geautomatiseerde processen toe te passen, houdt de noodzaak van interoperabiliteit van het EATMN in dat zij geharmoniseerde eisen op deze processen toepassen.

(12)

Om hogere niveaus van interoperabiliteit te kunnen bereiken, moet de tenuitvoerlegging van deze verordening verdere ontwikkelingen mogelijk maken.

(13)

Teneinde de bestaande veiligheidsniveaus van de exploitatie te handhaven of te verhogen, dienen de lidstaten ervoor te zorgen dat door de betrokkenen een veiligheidsbeoordeling wordt verricht, met inbegrip van de procedures voor vaststelling van de gevaren en voor risicobeoordeling en -beperking. Geharmoniseerde toepassing van deze processen op de onder deze verordening vallende systemen vergt dat specifieke veiligheidseisen worden vastgesteld voor alle verplichte voorschriften inzake interoperabiliteit, prestaties en kwaliteit van de dienstverlening.

(14)

Overeenkomstig artikel 3, lid 3, onder d), van Verordening (EG) nr. 552/2004 moet in de implementatiemaatregelen voor de interoperabiliteit worden beschreven welke specifieke procedures voor de beoordeling van de conformiteit moeten worden gebruikt om de conformiteit of de geschiktheid voor gebruik van onderdelen en de verificatie van systemen te beoordelen.

(15)

Overeenkomstig artikel 10, leden 1 en 2, van Verordening (EG) nr. 552/2004 mogen de data voor de toepassing van de overgangsbepalingen in de desbetreffende implementatiemaatregelen voor de interoperabiliteit worden vastgesteld.

(16)

Fabrikanten en dienstverleners in de sector luchtvaartnavigatie moeten de nodige tijd krijgen om nieuwe onderdelen en systemen te ontwikkelen die voldoen aan de nieuwe technische eisen.

(17)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 5 van Verordening (EG) nr. 549/2004 opgerichte Comité voor het gemeenschappelijk luchtruim,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:



Artikel 1

Onderwerp en toepassingsgebied

1.  Deze verordening stelt eisen vast voor de automatische uitwisseling van vluchtgegevens met het oog op de aanmelding, coördinatie en overdracht van vluchten tussen luchtverkeersleidingseenheden en met het oog op civiel-militaire coördinatie.

2.  Deze verordening is van toepassing op:

a) systemen voor de verwerking van vluchtgegevens die worden gebruikt door luchtverkeersleidingseenheden die diensten voor het algemene luchtverkeer verlenen;

b) systemen voor de uitwisseling van vluchtgegevens ter ondersteuning van de coördinatie tussen eenheden voor luchtverkeersdiensten en militaire luchtverkeersleidingseenheden.

3.  Deze verordening is niet van toepassing op de uitwisseling van vluchtgegevens tussen luchtverkeersleidingseenheden die gebruikmaken van de in lid 2 genoemde systemen voor de verwerking van vluchtgegevens waarvoor de onder deze verordening vallende vluchtgegevens door middel van een gemeenschappelijk systeem worden gesynchroniseerd.

Artikel 2

Definities

1.  Voor de toepassing van deze verordening gelden de definities van Verordening (EG) nr. 549/2004.

2.  Naast de in lid 1 bedoelde definities wordt verstaan onder:

1) „aanmelding”: de verzending van gegevens door de overdragende eenheid om het systeem van de ontvangende eenheid bij te werken ter voorbereiding van de coördinatie;

2) „coördinatie”: de handeling waarbij luchtverkeersleidingseenheden de geplande doortocht van vluchten over de gemeenschappelijke grens coördineren om de veiligheid van die vluchten te garanderen;

3) „luchtverkeersleidingseenheid” (ATC-eenheid): eenheid voor algemene verkeersleiding, eenheid voor naderingsverkeersleiding of eenheid voor plaatselijke verkeersleiding;

4) „civiel-militaire coördinatie”: de coördinatie tussen civiele en militaire partijen die de bevoegdheid hebben om beslissingen te nemen en overeenstemming te bereiken over te nemen maatregelen;

5) „systeem voor de verwerking van vluchtgegevens”: het gedeelte van een systeem voor luchtverkeersdiensten dat vliegplangegevens en daarmee samenhangende berichten ontvangt, automatisch verwerkt en verspreidt onder de werkstations van de luchtverkeersleidingseenheden;

6) „eenheid voor luchtverkeersdiensten” (ATS-eenheid): een civiele of militaire eenheid die verantwoordelijk is voor het verlenen van luchtverkeersdiensten;

7) „militaire luchtverkeersleidingseenheid”: een vaste of mobiele militaire eenheid die het militaire luchtverkeer beheert en/of andere activiteiten uitvoert die door hun specifieke aard de reservering of beperking van het luchtruim vereisen;

8) „overdragende eenheid”: de luchtverkeersleidingseenheid die de verantwoordelijkheid voor het verlenen van een luchtverkeersdienst aan een vliegtuig overdraagt aan de volgende luchtverkeersleidingseenheid langs de vliegroute;

9) „ontvangende eenheid”: de luchtverkeersleidingseenheid die gegevens ontvangt;

10) „grens”: een lateraal of verticaal vlak dat het luchtruim afbakent waarin een luchtverkeersleidingseenheid luchtverkeersdiensten verleent;

11) „eenheid voor algemene verkeersleiding” (ACC): een eenheid die is opgericht om luchtverkeersleidingsdiensten te verlenen aan de gecontroleerde vluchten in de gebieden onder haar verantwoordelijkheid;

12) „werkstation”: het meubilair en de technische apparatuur die door personeelsleden van de luchtverkeersdiensten worden gebruikt om hun taken uit te voeren;

13) „vliegplan”: aan eenheden voor luchtverkeersdiensten verstrekte specifieke informatie over een voorgenomen vlucht of deel van een vlucht van een vliegtuig;

14) „waarschuwing”: een boodschap die in een werkstation wordt weergegeven wanneer het geautomatiseerde coördinatieproces niet is geslaagd;

15) „geraamde gegevens”: het coördinatiepunt, het geraamde tijdstip en het verwachte vliegniveau van een vliegtuig op het coördinatiepunt;

16) „secundaire surveillanceradar” (SSR): een surveillanceradarsysteem dat gebruikmaakt van zenders of ontvangers en transponders;

17) „verklaring van overeenstemming”: een akkoord tussen twee aangrenzende luchtverkeersleidingseenheden waarin zij vastleggen hoe hun verantwoordelijkheden moeten worden gecoördineerd;

18) „punt waarop de verkeersleiding wordt overgedragen”: een punt op het vliegpad van een vliegtuig waarop de verantwoordelijkheid voor het verlenen van luchtverkeersdiensten aan het vliegtuig wordt overgedragen van de ene luchtverkeersleidingseenheid aan de volgende;

19) „coördinatiegegevens”: gegevens die van belang zijn voor het operationele personeel in verband met het proces van aanmelding, coördinatie en overdracht van vluchten en het proces van civiel-militaire coördinatie;

20) „overdrachtsvliegniveau”: het tijdens de coördinatie overeengekomen vliegniveau wanneer het vliegtuig zich in horizontale vlucht bevindt, of het goedgekeurde vliegniveau waarnaar het vliegtuig zich mag begeven wanneer het naar het coördinatiepunt stijgt of daalt;

21) „aanvaardende eenheid”: de volgende luchtverkeersleidingseenheid die de leiding van een vliegtuig overneemt;

22) „coördinatiepunt” (COP): een punt op of in de nabijheid van de grens dat door de luchtverkeersleidingseenheden wordt gebruikt en waarnaar in de coördinatieprocessen wordt verwezen;

23) „aanmeldingseenheid”: de luchtverkeersleidingseenheid die de aanmeldingsinformatie heeft ontvangen;

24) „correlatie”: het proces waarbij de gegevens van het vliegplan en het radarspoor van een vliegtuig met elkaar in verband worden gebracht;

25) „vrijgave”: de handeling waarbij een luchtverkeersleider die een vliegtuig overdraagt, de luchtverkeersleider bij de aanvaardende eenheid machtigt het vliegtuig luchtverkeersleidingsinstructies te geven alvorens dit het punt waarop de verkeersleiding wordt overgedragen, passeert;

26) „beschikbaarheid”: de mate waarin een systeem of onderdeel operationeel en toegankelijk is wanneer er een beroep op wordt gedaan;

27) „betrouwbaarheid”: de waarschijnlijkheid dat de grondinstallatie binnen de gespecificeerde toleranties werkt.

Artikel 3

Eisen inzake interoperabiliteit en prestaties

1.  De verleners van luchtvaartnavigatiediensten zien erop toe dat de in artikel 1, lid 2, onder a), bedoelde systemen die worden gebruikt door eenheden voor algemene verkeersleiding, voldoen aan de in bijlage I, delen A en B, genoemde eisen inzake interoperabiliteit en prestaties.

2.  Verleners van luchtvaartnavigatiediensten die in hun verklaring van overeenstemming hebben vermeld dat zij de aanmelding, de eerste coördinatie, de herziening van de coördinatie, de beëindiging van de coördinatie, de basisvluchtgegevens of de wijziging van de gegevensprocessen met betrekking tot basisvluchtgegevens tussen luchtverkeersleidingseenheden die geen eenheid voor algemene verkeersleiding zijn, zullen verrichten, zien erop toe dat de in artikel 1, lid 2, onder a), bedoelde systemen voldoen aan de in bijlage I, delen A en B, genoemde eisen inzake interoperabiliteit en prestaties.

3.  Verleners van luchtvaartnavigatiediensten die in hun verklaring van overeenstemming hebben vermeld dat zij de aan het vertrek voorafgaande aanmelding en coördinatie, de wijziging van de frequentie of de handmatige uitvoering van de communicatieprocessen zullen verrichten, zien erop toe dat de in artikel 1, lid 2, onder a), bedoelde systemen voldoen aan de in bijlage I, delen A en C, genoemde eisen inzake interoperabiliteit en prestaties.

▼M1

 

 ◄

De verleners van luchtvaartnavigatiediensten die datalinkdiensten verstrekken overeenkomstig Verordening (EG) nr. 29/2008 zien erop toe dat de systemen die in artikel 1, lid 2, onder a), zijn vermeld en die worden gebruikt door luchtverkeersleidingscentra, voldoen aan de in bijlage I, delen A en D, gespecificeerde interoperabiliteits- en prestatievereisten.

▼B

4.  De lidstaten zien erop toe dat de in artikel 1, lid 2, onder b), bedoelde systemen voldoen aan de in bijlage I, delen A en B, genoemde eisen inzake interoperabiliteit en prestaties, wat de basisvluchtgegevens en de processen voor de wijziging van de basisvluchtgegevens betreft.

5.  Wanneer eenheden voor luchtverkeersdiensten en militaire luchtverkeersleidingseenheden tussen hun in artikel 1, lid 2, onder b), bedoelde systemen de processen inzake de aanmelding van het voornemen om het luchtruim te doorkruisen, het verzoek om toestemming tot doorkruisen, het tegenvoorstel inzake toestemming tot doorkruisen of de annulering van het doorkruisen verrichten, zien de lidstaten erop toe dat deze systemen voldoen aan de in bijlage I, delen A en C, genoemde eisen inzake interoperabiliteit en prestaties.

Artikel 4

Eisen inzake kwaliteit van de dienstverlening

1.  Verleners van luchtvaartnavigatiediensten zien erop toe dat de in artikel 1, lid 2, onder a), bedoelde systemen voldoen aan de in bijlage II genoemde eisen inzake kwaliteit van de dienstverlening.

2.  De lidstaten zien erop toe dat de in artikel 1, lid 2, onder b), bedoelde systemen voldoen aan de in bijlage II genoemde eisen inzake kwaliteit van de dienstverlening.

Artikel 5

Verwante procedures

1.  Voor een vlucht waarvoor een eerste coördinatie plaatsvindt, zijn de overeengekomen overdrachtsvoorwaarden operationeel bindend voor beide luchtverkeersleidingseenheden, tenzij de coördinatie wordt beëindigd of herzien.

2.  Voor een vlucht waarvoor de coördinatie wordt herzien, zijn de overeengekomen overdrachtsvoorwaarden operationeel bindend voor beide luchtverkeersleidingseenheden, tenzij de coördinatie wordt beëindigd of de voorwaarden verder worden herzien.

3.  Indien niet wordt bevestigd dat de herziening of beëindiging van de coördinatie met inachtneming van de toepasselijke eisen inzake kwaliteit van de dienstverlening is voltooid, neemt de overdragende eenheid het initiatief tot mondelinge coördinatie.

Artikel 6

Eisen inzake veiligheid

De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat alle wijzigingen in bestaande onder deze verordening vallende automatische systemen voor de uitwisseling van vluchtgegevens dan wel de invoering van nieuwe systemen worden voorafgegaan door een veiligheidsbeoordeling, met inbegrip van de procedures voor vaststelling van de gevaren en voor risicobeoordeling en -beperking, uit te voeren door de betrokken partijen.

Bij deze veiligheidsbeoordeling worden ten minste de in bijlage III genoemde eisen inzake veiligheid in acht genomen.

Artikel 7

Conformiteit of gebruiksgeschiktheid van onderdelen

Alvorens een in artikel 5 van Verordening (EG) nr. 552/2004 bedoelde EC-verklaring van conformiteit of geschiktheid voor gebruik af te geven, beoordelen de fabrikanten van onderdelen van de in artikel 1, lid 2, onder a) en b), bedoelde systemen de conformiteit of gebruiksgeschiktheid van deze onderdelen overeenkomstig de eisen van bijlage IV, deel A.

Artikel 8

Verificatie van de systemen

1.  Verleners van luchtvaartnavigatiediensten die kunnen aantonen dat zij voldoen aan de voorwaarden van bijlage V, voeren een verificatie uit van de in artikel 1, lid 2, onder a), bedoelde systemen, overeenkomstig de eisen van bijlage IV, deel B.

2.  Verleners van luchtvaartnavigatiediensten die niet kunnen aantonen dat zij voldoen aan de voorwaarden van bijlage V, besteden de verificatie van de in artikel 1, lid 2, onder a), bedoelde systemen uit aan een aangemelde instantie. Die instantie voert de verificatie uit overeenkomstig de eisen van bijlage IV, deel C.

3.  De lidstaten zien erop toe dat uit de verificatie van de in artikel 1, lid 2, onder b), bedoelde systemen blijkt dat deze systemen voldoen aan de in deze verordening genoemde eisen inzake interoperabiliteit en prestaties, kwaliteit van de dienstverlening en veiligheid.

Artikel 9

Naleving

De lidstaten nemen de nodige maatregelen om de naleving van deze verordening te garanderen.

Artikel 10

Overgangsbepalingen

1.  De overgangsbepalingen van artikel 10, lid 1, van Verordening (EG) nr. 552/2004 zijn vanaf de inwerkingtreding van de onderhavige verordening van toepassing op de in artikel 1, lid 2, bedoelde systemen van het Europese netwerk voor luchtverkeersbeveiliging (EATMN-systemen) wat de aanmelding en eerste coördinatie betreft.

Zij zijn met ingang van 1 januari 2009 op de EATMN-systemen van toepassing wat de herziening van de coördinatie, de beëindiging van de coördinatie, de basisvluchtgegevens en de wijziging van de basisvluchtgegevens betreft.

2.  De overgangsbepalingen van artikel 10, lid 2, van Verordening (EG) nr. 552/2004 zijn met ingang van 31 december 2012 van toepassing op de in artikel 1, lid 2, van de onderhavige verordening bedoelde systemen.

Artikel 11

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is met ingang van 1 januari 2009 van toepassing op alle in artikel 1, lid 2, bedoelde EATMN-systemen wat de herziening van de coördinatie, de beëindiging van coördinatie, de basisvluchtgegevens en de wijziging van de basisvluchtgegevens betreft.

Zij is met ingang van 31 december 2012 van toepassing op alle in artikel 1, lid 2, bedoelde EATMN-systemen die op die datum in gebruik zijn.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.




BIJLAGE I

Eisen inzake interoperabiliteit en prestaties

(bedoeld in artikel 3)

DEEL A:   ALGEMENE EISEN

1.   SYSTEEMEISEN

1.1. Het systeem moet alle informatie verstrekken die nodig is voor de weergave, verwerking en samenstelling van de systeeminformatie die in de gespecificeerde processen wordt uitgewisseld.

1.2. Het systeem moet in staat zijn om vluchtinformatie die relevant is voor de processen met betrekking tot de aanmelding, de coördinatie en de overdracht en de civiel-militaire coördinatie, automatisch te ontvangen, op te slaan, te verwerken, op te vragen, weer te geven en door te sturen.

1.3. Het systeem moet een waarschuwing geven wanneer storingen of anomalieën van de informatieuitwisselingsinfrastructuur worden vastgesteld.

1.4. Het systeem moet in staat zijn waarschuwingen met betrekking tot de uitwisseling van systeeminformatie te geven aan de relevante werkstations.

1.5. Het systeem moet het personeel van de luchtverkeersleidingseenheden in staat stellen om de vluchtinformatie die relevant is voor de processen, te wijzigen.

1.6. Het systeem moet in staat zijn om het personeel van de luchtverkeersleidingseenheden informatie te verstrekken over de status van de relevante processen voor de uitwisseling van systeeminformatie.

2.   REGISTRATIE VAN GEGEVENS OVER DE UITWISSELING VAN SYSTEEMINFORMATIE

2.1. De verlener van luchtvaartnavigatiediensten registreert de gegevens over de uitwisseling van systeeminformatie op een zodanige wijze dat de geregistreerde gegevens kunnen worden opgevraagd en weergegeven.

DEEL B:   EISEN MET BETREKKING TOT DE VERPLICHTE PROCESSEN DIE DOOR DE UITWISSELING VAN SYSTEEMINFORMATIE WORDEN ONDERSTEUND

1.   AANMELDING

1.1.   Betrokken vluchtinformatie

1.1.1. Het proces van aanmelding heeft betrekking op minstens de volgende informatie:

 de identificatie van het vliegtuig;

 type en code van de SSR (indien beschikbaar);

 de luchthaven van vertrek;

 de geraamde gegevens;

 de luchthaven van bestemming;

 aantal vliegtuigen en vliegtuigtype;

 het vluchttype;

 de mogelijkheden en status van de apparatuur.

1.1.2. De informatie over de „mogelijkheden en status van de apparatuur” moet minstens betrekking hebben op de gereduceerde verticale separatieminima (RVSM) en op de mogelijkheid om met 8,33 KHz frequentieseparatie te ontvangen en uit te zenden.

1.1.3. In de verklaring van overeenstemming kan bepaald zijn op welke andere gegevens de informatie over de „mogelijkheden en status van de apparatuur” betrekking moet hebben.

1.2.   Regels voor de toepassing

1.2.1. Het aanmeldingsproces dient minstens één keer plaats te vinden voor elke in aanmerking komende vlucht die volgens de planning de grens zal overschrijden, tenzij de vlucht vóór vertrek aan aanmeldings- en coördinatieprocessen werd onderworpen.

1.2.2. De criteria waaraan vluchten moeten voldoen om in aanmerking te komen voor grensoverschrijdende aanmelding moeten overeenstemmen met de bepalingen van de verklaringen van overeenstemming.

1.2.3. Als het aanmeldingsproces niet tegen een door beide partijen overeengekomen tijdstip voorafgaand aan het proces van eerste coördinatie kan worden uitgevoerd, wordt het in het proces van eerste coördinatie geïntegreerd.

1.2.4. Als het aanmeldingsproces wordt uitgevoerd, dient het vóór het proces van eerste coördinatie plaats te vinden.

1.2.5. Het aanmeldingsproces wordt opnieuw uitgevoerd telkens als vóór het proces van eerste coördinatie een wijziging wordt aangebracht aan een van de volgende gegevens:

 het coördinatiepunt;

 de verwachte code van de secundaire surveillanceradar op het punt waarop de verkeersleiding wordt overgedragen;

 de luchthaven van bestemming;

 het vliegtuigtype;

 de mogelijkheden en status van de apparatuur.

1.2.6. Wanneer een tegenstrijdigheid wordt vastgesteld tussen de doorgestuurde gegevens en de overeenkomstige gegevens in het ontvangende systeem of wanneer dergelijke informatie niet beschikbaar is en dit aanleiding geeft tot corrigerende maatregelen bij de ontvangst van de volgende gegevens voor eerste coördinatie, wordt een passend werkstation belast met de oplossing van deze tegenstrijdigheid.

1.3.   Tijdscriteria voor het op gang brengen van het aanmeldingsproces

1.3.1. Het aanmeldingsproces wordt een bepaald aantal minuten vóór het tijdstip waarop het vliegtuig volgens de ramingen het coördinatiepunt zal bereiken, op gang gebracht.

1.3.2. De aanmeldingsparameter(s) wordt (worden) vermeld in de verklaringen van overeenstemming tussen de betrokken luchtverkeersleidingseenheden.

1.3.3. De aanmeldingsparameter(s) mag (mogen) voor elk van de coördinatiepunten afzonderlijk worden vastgesteld.

2.   EERSTE COÖRDINATIE

2.1.   Betrokken vluchtinformatie

2.1.1. Het proces van eerste coördinatie heeft betrekking op minstens de volgende informatie:

 de identificatie van het vliegtuig,

 type en code van de SSR (indien beschikbaar),

 de luchthaven van vertrek,

 de geraamde gegevens,

 de luchthaven van bestemming,

 aantal vliegtuigen en vliegtuigtype,

 het vluchttype,

 de mogelijkheden en status van de apparatuur.

2.1.2. De informatie over de „mogelijkheden en status van de apparatuur” moet minstens betrekking hebben op de gereduceerde verticale separatieminima (RVSM) en op de mogelijkheid om met 8,33 KHz frequentieseparatie te ontvangen en uit te zenden.

2.1.3. In de verklaring van overeenstemming kan bepaald zijn op welke andere gegevens de informatie over de „mogelijkheden en status van de apparatuur” betrekking moet hebben.

2.2.   Regels voor de toepassing

2.2.1. Het proces van eerste coördinatie wordt toegepast op alle in aanmerking komende vluchten die volgens de planning de grenzen zullen overschrijden.

2.2.2. De criteria waaraan vluchten moeten voldoen om in aanmerking te komen voor grensoverschrijdende eerste coördinatie moeten overeenstemmen met de bepalingen van de verklaringen van overeenstemming.

2.2.3. Tenzij het proces van eerste coördinatie al handmatig op gang is gebracht, wordt het automatisch op gang gebracht op:

 een bilateraal overeengekomen tijdstip vóór het tijdstip waarop het vliegtuig volgens de ramingen het coördinatiepunt zal bereiken, of

 het tijdstip waarop de vlucht zich op een bilateraal overeengekomen afstand van het coördinatiepunt bevindt,

overeenkomstig de verklaringen van overeenstemming.

2.2.4. Het proces van eerste coördinatie wordt slechts één keer uitgevoerd, tenzij het proces voor beëindiging van de coördinatie op gang wordt gebracht.

2.2.5. Na het proces voor beëindiging van de coördinatie kan het proces van eerste coördinatie opnieuw op gang worden gebracht met dezelfde eenheid.

2.2.6. De overdragende eenheid wordt in kennis gesteld van de voltooiing van het proces van eerste coördinatie, met inbegrip van de bevestiging van de ontvangende eenheid — de vlucht wordt dan als „gecoördineerd” beschouwd.

2.2.7. Als de voltooiing van het proces van eerste coördinatie niet wordt bevestigd, met inachtneming van de toepasselijke eisen inzake kwaliteit van de dienstverlening, wordt het werkstation dat binnen de overdragende eenheid verantwoordelijk is voor de coördinatie van de vlucht, gewaarschuwd.

2.2.8. De informatie over de eerste coördinatie wordt kenbaar gemaakt op het desbetreffende werkstation in de ontvangende eenheid.

3.   HERZIENING VAN DE COÖRDINATIE

3.1.   Betrokken vluchtinformatie

3.1.1. Het proces voor de herziening van de coördinatie moet aansluiten bij het voorafgaande proces van coördinatie van de vlucht.

3.1.2. In het kader van het proces voor de herziening van de coördinatie wordt de volgende vluchtinformatie verstrekt, indien deze is gewijzigd:

 type en code van de SSR,

 het geraamde tijdstip en vliegniveau,

 de mogelijkheden en status van de apparatuur.

3.1.3. Voorzover bilateraal overeengekomen heeft de herziening van de coördinatie betrekking op de volgende gegevens, indien deze zijn gewijzigd:

 het coördinatiepunt,

 de route.

3.2.   Regels voor de toepassing

3.2.1. Het proces voor de herziening van de coördinatie kan een of meerdere keren plaatsvinden met de eenheid die de vlucht op dit ogenblik coördineert.

3.2.2. Het proces voor de herziening van de coördinatie vindt plaats wanneer:

 het voorziene tijdstip waarop de vlucht voorbij het coördinatiepunt vliegt, met meer dan een bilateraal overeengekomen waarde afwijkt van het eerder verstrekte tijdstip;

 het (de) overdrachtsniveau(s), de SSR-code of de mogelijkheden en status van de apparatuur afwijken van de eerder verstrekte informatie.

3.2.3. Voorzover bilateraal overeengekomen, vindt het proces voor de herziening van de coördinatie plaats wanneer zich wijzigingen voordoen in:

 het coördinatiepunt,

 de route.

3.2.4. De overdragende eenheid wordt in kennis gesteld van de voltooiing van het proces voor de herziening van de coördinatie, met inbegrip van de bevestiging van de ontvangende eenheid.

3.2.5. Als de voltooiing van het proces voor de herziening van de coördinatie niet wordt bevestigd, met inachtneming van de toepasselijke eisen inzake kwaliteit van de dienstverlening, wordt een waarschuwing getoond op het werkstation dat binnen de overdragende eenheid verantwoordelijk is voor de coördinatie van de vlucht.

3.2.6. Het proces voor de herziening van de coördinatie vindt onmiddellijk na de relevante invoer of wijziging plaats.

3.2.7. Het proces voor de herziening van de coördinatie mag niet meer plaatsvinden wanneer de vlucht zich op een bilateraal overeengekomen tijd/afstand bevindt van het punt waarop de verkeersleiding wordt overgedragen, overeenkomstig de verklaringen van overeenstemming.

3.2.8. De informatie over de herziening van de coördinatie wordt kenbaar gemaakt op het desbetreffende werkstation in de ontvangende eenheid.

4.   BEËINDIGING VAN DE COÖRDINATIE

4.1.   Betrokken vluchtinformatie

4.1.1. Het proces voor de beëindiging van de coördinatie moet aansluiten bij het voorafgaande aanmeldings- of coördinatieproces dat wordt geannuleerd.

4.2.   Regels voor de toepassing

4.2.1. Het proces voor de beëindiging van de coördinatie vindt plaats met de eenheid van een gecoördineerde vlucht wanneer:

 de eenheid niet langer de volgende eenheid in de coördinatiereeks is;

 het vliegplan in de verzendende eenheid wordt geannuleerd en de coördinatie niet langer relevant is;

 de voorgaande eenheid meedeelt dat de coördinatie van de vlucht wordt beëindigd.

4.2.2. Het proces voor de beëindiging van de coördinatie kan plaatsvinden met de eenheid van de gecoördineerde vlucht wanneer:

 de eenheid niet langer de volgende eenheid in de coördinatiereeks is;

 het vliegplan in de verzendende eenheid wordt geannuleerd en de coördinatie niet langer relevant is;

 de voorgaande eenheid meedeelt dat de coördinatie van de vlucht wordt beëindigd;

 de vlucht onderweg vertraging oploopt en de raming niet automatisch kan worden herzien.

4.2.3. De overdragende eenheid wordt in kennis gesteld van de voltooiing van het proces voor de beëindiging van de coördinatie, met inbegrip van de bevestiging van de ontvangende eenheid.

4.2.4. Als de voltooiing van het proces voor de beëindiging van de coördinatie niet wordt bevestigd, met inachtneming van de toepasselijke eisen inzake kwaliteit van de dienstverlening, wordt een waarschuwing getoond op het werkstation dat binnen de overdragende eenheid verantwoordelijk is voor de coördinatie van de vlucht.

4.2.5. De informatie over de beëindiging van de coördinatie wordt kenbaar gemaakt op het desbetreffende werkstation in de aanmeldingseenheid of in de eenheid waarbij de coördinatie is geannuleerd.

5.   BASISVLUCHTGEGEVENS

5.1.   Betrokken vluchtinformatie

5.1.1. Het proces van basisvluchtgegevens heeft betrekking op minstens de volgende informatie:

 de identificatie van het vliegtuig,

 type en code van de SSR.

5.1.2. Voor alle aanvullende informatie die in het kader van het proces van basisvluchtgegevens wordt verstrekt, is bilaterale overeenstemming nodig.

5.2.   Regels voor de toepassing

5.2.1. Het proces van basisvluchtgegevens wordt automatisch uitgevoerd voor elke in aanmerking komende vlucht.

5.2.2. De criteria om in aanmerking te komen voor basisvluchtgegevens moeten overeenstemmen met de verklaringen van overeenstemming.

5.2.3. De eenheid die de gegevens verstrekt wordt in kennis gesteld van de voltooiing van het proces van basisvluchtgegevens, met inbegrip van de bevestiging van de ontvangende eenheid.

5.2.4. Als de voltooiing van het proces van basisvluchtgegevens niet wordt bevestigd, met inachtneming van de toepasselijke eisen inzake kwaliteit van de dienstverlening, wordt een waarschuwing getoond op het desbetreffende werkstation binnen de eenheid die de gegevens verstrekt.

6.   WIJZIGING VAN BASISVLUCHTGEGEVENS

6.1.   Betrokken vluchtinformatie

6.1.1. Het proces voor de wijziging van basisvluchtgegevens moet aansluiten bij de voorafgaande vlucht waarop een proces van basisvluchtgegevens is toegepast.

6.1.2. Alle andere informatie die onder het proces voor de wijziging van basisvluchtgegevens valt, en de daarmee samenhangende criteria voor het verstrekken van die informatie moeten worden vastgelegd in bilaterale overeenkomsten.

6.2.   Regels voor de toepassing

6.2.1. Het proces voor de wijziging van basisvluchtgegevens vindt alleen plaats voor een vlucht die eerder is aangemeld door een proces van basisvluchtgegevens.

6.2.2. Een wijziging van het proces van basisvluchtgegevens wordt automatisch op gang gebracht overeenkomstig de bilateraal overeengekomen criteria.

6.2.3. De eenheid die de gegevens verstrekt wordt in kennis gesteld van de voltooiing van het proces voor de wijziging van basisvluchtgegevens, met inbegrip van de bevestiging van de ontvangende eenheid.

6.2.4. Als de voltooiing van het proces voor de wijziging van basisvluchtgegevens niet wordt bevestigd, met inachtneming van de toepasselijke eisen inzake kwaliteit van de dienstverlening, wordt een waarschuwing getoond op het desbetreffende werkstation binnen de eenheid die de gegevens verstrekt.

6.2.5. De informatie over de wijziging van basisvluchtgegevens wordt kenbaar gemaakt op het desbetreffende werkstation in de ontvangende eenheid.

DEEL C:   EISEN MET BETREKKING TOT DE FACULTATIEVE PROCESSEN DIE DOOR DE UITWISSELING VAN SYSTEEMINFORMATIE WORDEN ONDERSTEUND

1.   AAN HET VERTREK VOORAFGAANDE AANMELDING EN COÖRDINATIE

1.1.   Betrokken vluchtinformatie

1.1.1. Het proces van aan het vertrek voorafgaande aanmelding en coördinatie heeft betrekking op minstens de volgende informatie:

 de identificatie van het vliegtuig,

 type en code van de SSR (indien beschikbaar),

 de luchthaven van vertrek,

 de geraamde vertrektijd of de geraamde gegevens, zoals bilateraal overeengekomen,

 de luchthaven van bestemming,

 aantal vliegtuigen en vliegtuigtype.

1.1.2. De van een TMA-eenheid of een eenheid voor algemene verkeersleiding afkomstige informatie die onderworpen is aan het proces van aan het vertrek voorafgaande aanmelding en coördinatie, omvat het volgende:

 het type vlucht,

 de mogelijkheden en status van de apparatuur.

1.1.3. De informatie over de „mogelijkheden en status van de apparatuur” moet minstens betrekking hebben op de gereduceerde verticale separatieminima (RVSM) en op de mogelijkheid om met 8,33 KHz frequentieseparatie te ontvangen en uit te zenden.

1.1.4. In de verklaring van overeenstemming kan bepaald zijn op welke andere gegevens de informatie over de „mogelijkheden en status van de apparatuur” betrekking moet hebben.

1.2.   Regels voor de toepassing

1.2.1. Processen van aan het vertrek voorafgaande aanmelding en coördinatie vinden één of meer keren plaats voor elke in aanmerking komende vlucht die volgens de planning de grenzen zal overschrijden, wanneer de vluchttijd van vertrek tot coördinatiepunt te kort is om de processen van eerste coördinatie of aanmelding uit te voeren.

1.2.2. De criteria waaraan vluchten moeten voldoen om in aanmerking te komen voor grensoverschrijdende aan het vertrek voorafgaande aanmelding en coördinatie moeten overeenstemmen met de bepalingen van de verklaringen van overeenstemming.

1.2.3. De processen van aan het vertrek voorafgaande aanmelding en coördinatie vinden plaats telkens als zich vóór het vertrek een wijziging voordoet in een onderdeel van de gegevens die onderworpen waren aan het vorige proces van aan het vertrek voorafgaande aanmelding en coördinatie.

1.2.4. De overdragende eenheid wordt in kennis gesteld van de voltooiing van het proces van aan het vertrek voorafgaande aanmelding en coördinatie, met inbegrip van de bevestiging van de ontvangende eenheid.

1.2.5. Als de voltooiing van het proces van aan het vertrek voorafgaande aanmelding en coördinatie niet wordt bevestigd, met inachtneming van de toepasselijke eisen inzake kwaliteit van de dienstverlening, wordt een waarschuwing getoond op het werkstation dat binnen de overdragende eenheid verantwoordelijk is voor de aanmelding/coördinatie van de vlucht.

1.2.6. De informatie betreffende de aan het vertrek voorafgaande aanmelding en coördinatie wordt kenbaar gemaakt op het desbetreffende werkstation in de aanmeldingseenheid.

2.   WIJZIGING VAN DE FREQUENTIE

2.1.   Betrokken vluchtinformatie

2.1.1. Het proces van wijziging van de frequentie heeft betrekking op minstens de volgende informatie:

 de identificatie van het vliegtuig.

2.1.2. Het proces van wijziging van de frequentie omvat ook de volgende informatie, voorzover deze beschikbaar is:

 vrijgave-indicatie,

 vrijgegeven vliegniveau,

 toegewezen koers of richting naar een punt, of toestemming voor direct vliegen,

 toegewezen snelheid,

 toegewezen klim-/daalsnelheid.

2.1.3. De gegevens betreffende de wijziging van de frequentie omvatten ook de volgende informatie, voorzover bilateraal overeengekomen:

 huidige positie,

 opgedragen frequentie.

2.2.   Regels voor de toepassing

2.2.1. Het proces van wijziging van de frequentie wordt handmatig op gang gebracht door de overdragende luchtverkeersleider.

2.2.2. De overdragende luchtverkeersleidingseenheid wordt in kennis gesteld van de voltooiing van het proces van wijziging van de frequentie, met inbegrip van de bevestiging van de ontvangende eenheid.

2.2.3. Als de voltooiing van het proces van wijziging van de frequentie niet wordt bevestigd, met inachtneming van de toepasselijke eisen inzake kwaliteit van de dienstverlening, wordt een waarschuwing getoond op het desbetreffende werkstation binnen de overdragende luchtverkeersleidingseenheid.

2.2.4. De informatie betreffende de wijziging van de frequentie wordt onverwijld kenbaar gemaakt aan de aanvaardende luchtverkeersleider.

3.   HANDMATIGE OVERNAME VAN COMMUNICATIE

3.1.   Betrokken vluchtinformatie

3.1.1. Het proces van handmatige overname van de communicatie heeft minstens betrekking op de identificatie van het vliegtuig.

3.2.   Regels voor de toepassing

3.2.1. De aanvaardende eenheid neemt het initiatief voor het proces van handmatige overname wanneer de communicatie tot stand is gebracht.

3.2.2. De aanvaardende luchtverkeersleidingseenheid wordt in kennis gesteld van de voltooiing van het proces van handmatige overname van de communicatie, met inbegrip van de bevestiging van de overdragende eenheid.

3.2.3. Als de voltooiing van het proces van handmatige overname van de communicatie niet wordt bevestigd, met inachtneming van de toepasselijke eisen inzake kwaliteit van de dienstverlening, wordt een waarschuwing getoond op het desbetreffende werkstation binnen de aanvaardende luchtverkeersleidingseenheid.

3.2.4. De informatie betreffende de handmatige overname van de communicatie wordt onverwijld kenbaar gemaakt aan de luchtverkeersleider in de overdragende eenheid.

4.   BERICHT MET HET VOORNEMEN OM HET LUCHTRUIM TE DOORKRUISEN

4.1.   Betrokken vluchtinformatie

4.1.1. Het proces van het bericht met het voornemen om het luchtruim te doorkruisen heeft betrekking op minstens de volgende informatie:

 de identificatie van het vliegtuig,

 type en code van de SSR,

 aantal vliegtuigen en vliegtuigtype,

 de identificatiecode van de bevoegde sector,

 de doorvliegroute, inclusief de geraamde tijdstippen en vliegniveaus voor elk punt van de route.

4.2.   Regels voor de toepassing

4.2.1. Het proces van het bericht met het voornemen om het luchtruim te doorkruisen wordt ofwel handmatig op gang gebracht door de luchtverkeersleider, ofwel automatisch, zoals beschreven in de verklaringen van overeenstemming.

4.2.2. De luchtverkeersleidingseenheid die het bericht verzendt, wordt in kennis gesteld van de voltooiing van het proces van het bericht met het voornemen om het luchtruim te doorkruisen, met inbegrip van de bevestiging van de eenheid die het bericht ontvangt.

4.2.3. Als de voltooiing van het proces van het bericht met het voornemen om het luchtruim te doorkruisen niet wordt bevestigd, met inachtneming van de toepasselijke eisen inzake kwaliteit van de dienstverlening, wordt een waarschuwing getoond bij de eenheid die het bericht verzendt.

4.2.4. De informatie betreffende het bericht met het voornemen om het luchtruim te doorkruisen wordt onverwijld kenbaar gemaakt aan het desbetreffende werkstation in de eenheid die het bericht ontvangt.

5.   VERZOEK OM TOESTEMMING OM HET LUCHTRUIM TE DOORKRUISEN

5.1.   Betrokken vluchtinformatie

5.1.1. Het proces van verzoek om toestemming om het luchtruim te doorkruisen heeft betrekking op minstens de volgende informatie:

 de identificatie van het vliegtuig,

 type en code van de SSR,

 aantal vliegtuigen en vliegtuigtype,

 de identificatiecode van de bevoegde sector,

 doorvliegroute, inclusief de geraamde tijdstippen en vliegniveaus voor elk punt van de route.

5.1.2. Voorzover bilateraal overeengekomen wordt in een verzoek om toestemming om het luchtruim te doorkruisen melding gemaakt van de mogelijkheden en status van de apparatuur.

5.1.3. De informatie over de „mogelijkheden en status van de apparatuur” moet minstens betrekking hebben op de gereduceerde verticale separatieminima (RVSM).

5.1.4. De informatie over de „mogelijkheden en status van de apparatuur” kan ook betrekking hebben op andere punten, zoals bilateraal overeengekomen.

5.2.   Regels voor de toepassing

5.2.1. De luchtverkeersleider neemt het initiatief voor het verzoek om toestemming om het luchtruim te doorkruisen, overeenkomstig de in de verklaringen van overeenstemming vermelde voorwaarden.

5.2.2. De luchtverkeersleidingseenheid die het verzoek doet, wordt in kennis gesteld van de voltooiing van het proces van verzoek om toestemming om het luchtruim te doorkruisen, met inbegrip van de bevestiging van de eenheid die het verzoek ontvangt.

5.2.3. Als de voltooiing van het proces van verzoek om toestemming om het luchtruim te doorkruisen niet wordt bevestigd, met inachtneming van de toepasselijke eisen inzake kwaliteit van de dienstverlening, wordt een waarschuwing getoond op het desbetreffende werkstation binnen de verzoekende eenheid.

5.2.4. De informatie betreffende het verzoek om toestemming om het luchtruim te doorkruisen wordt kenbaar gemaakt aan het desbetreffende werkstation in de eenheid die het verzoek ontvangt.

5.3.   Operationeel antwoord

5.3.1. Op een verzoek om toestemming om het luchtruim te doorkruisen wordt geantwoord door:

 een aanvaarding van de voorgestelde route/luchtruimgegevens voor het doorkruisen van het luchtruim, of

 een tegenvoorstel met alternatieve route/luchtruimgegevens voor het doorkruisen van het luchtruim, zoals genoemd in punt 6, of

 een afwijzing van de voorgestelde route/luchtruimgegevens voor het doorkruisen van het luchtruim.

5.3.2. Indien binnen de bilateraal overeengekomen termijn geen operationeel antwoord is ontvangen, wordt een waarschuwing getoond op het desbetreffende werkstation binnen de verzoekende eenheid.

6.   TEGENVOORSTEL INZAKE TOESTEMMING OM HET LUCHTRUIM TE DOORKRUISEN

6.1.   Betrokken vluchtinformatie

6.1.1. Het proces van een tegenvoorstel inzake toestemming om het luchtruim te doorkruisen moet aansluiten bij de voorafgaande gecoördineerde vlucht.

6.1.2. Het proces van een tegenvoorstel inzake toestemming om het luchtruim te doorkruisen heeft betrekking op minstens de volgende informatie:

 de identificatie van het vliegtuig,

 de doorvliegroute, inclusief de geraamde tijdstippen en vliegniveaus voor elk punt van de route.

6.2.   Regels voor de toepassing

6.2.1. Het tegenvoorstel moet een nieuw vliegniveau en/of nieuwe vliegroute omvatten.

6.2.2. De eenheid die het tegenvoorstel indient, wordt in kennis gesteld van de voltooiing van het proces van een tegenvoorstel inzake toestemming om het luchtruim te doorkruisen, met inbegrip van de bevestiging van de eenheid die het oorspronkelijke verzoek heeft ingediend.

6.2.3. Als de voltooiing van het proces van een tegenvoorstel inzake toestemming om het luchtruim te doorkruisen niet wordt bevestigd, met inachtneming van de toepasselijke eisen inzake kwaliteit van de dienstverlening, wordt een waarschuwing getoond op het desbetreffende werkstation binnen de eenheid die het tegenvoorstel doet.

6.2.4. De informatie betreffende het tegenvoorstel inzake toestemming om het luchtruim te doorkruisen wordt kenbaar gemaakt aan het desbetreffende werkstation in de eenheid die het oorspronkelijke verzoek heeft ingediend.

6.3.   Operationeel antwoord

6.3.1. De bevestiging van de succesvolle verwerking van de informatie betreffende het tegenvoorstel inzake toestemming om het luchtruim te doorkruisen in de eenheid die het oorspronkelijke verzoek heeft ingediend, wordt gevolgd door een operationeel antwoord van de eenheid die het oorspronkelijke verzoek heeft ingediend.

6.3.2. Het operationele antwoord op een tegenvoorstel inzake toestemming om het luchtruim te doorkruisen is een aanvaarding of een afwijzing.

6.3.3. Indien binnen de bilateraal overeengekomen termijn geen operationeel antwoord is ontvangen, wordt een waarschuwing getoond op het desbetreffende werkstation binnen de eenheid die het tegenvoorstel doet.

7.   ANNULERING VAN DE DOORKRUISING

7.1.   Betrokken vluchtinformatie

7.1.1. Het proces van annulering van de doorkruising moet aansluiten bij het voorafgaande aanmeldings- of coördinatieproces dat wordt geannuleerd.

7.2.   Regels voor de toepassing

7.2.1. De voor de vlucht verantwoordelijke eenheid neemt het initiatief voor het proces van annulering van de doorkruising wanneer een van de volgende situaties zich voordoet:

 de eerder door middel van een proces voor basisvluchtgegevens aangemelde vlucht zal het luchtruim van de aanmeldingseenheid niet doorkruisen of is niet langer van belang voor de aanmeldingseenheid;

 het luchtruim wordt niet doorkruist op de route die vermeld is in de aanmelding van de doorkruising;

 het luchtruim wordt niet doorkruist volgens de voorwaarden van de onderhandelingen of de voorwaarden die zijn overeengekomen na overleg over het doorkruisen van een luchtruim.

7.2.2. Een proces van annulering van de doorkruising wordt ofwel automatisch ofwel handmatig door een luchtverkeersleider op gang gebracht overeenkomstig de verklaringen van overeenstemming.

7.2.3. De annulerende eenheid wordt in kennis gesteld van de voltooiing van het annuleringsproces, met inbegrip van de bevestiging van de aanmeldingseenheid/eenheid waarbij het verzoek is ingediend.

7.2.4. Als de voltooiing van het proces van annulering van de doorkruising niet wordt bevestigd, met inachtneming van de toepasselijke eisen inzake kwaliteit van de dienstverlening, wordt een waarschuwing getoond op het desbetreffende werkstation binnen de annulerende eenheid.

7.2.5. De informatie betreffende de annulering van de doorkruising wordt kenbaar gemaakt aan het desbetreffende werkstation in de aanmeldingseenheid/eenheid waarbij het verzoek is ingediend.

▼M1

DEEL D:   VEREISTEN VOOR PROCESSEN TER ONDERSTEUNING VAN DATALINKDIENSTEN

1.

LOGON FORWARD

1.1.

Betrokken vluchtinformatie

1.1.1.

Ten minste de volgende informatie valt onder het „logon forward”-proces:

 identificatie van het luchtvaartuig,

 luchthaven van vertrek,

 luchthaven van bestemming,

 type logon,

 logon-parameters.

1.2.

Toepassingsregels

1.2.1.

Voor elke grensoverschrijdende vlucht die op een datalink is aangelogd wordt één „logon forward”-proces uitgevoerd.

1.2.2.

Het „logon forward”-proces gaat van start op het vroegste van de als volgt bepaalde tijdstippen:

 een parametrisch aantal minuten vóór het geraamde tijdstip op het coördinatiepunt,

 het tijdstip waarop de vlucht zich op een bilateraal overeengekomen afstand van het coördinatiepunt bevindt,

overeenkomstig de akkoorden.

1.2.3.

De criteria om in aanmerking te komen voor het „logon forward”-proces moeten in overeenstemming zijn met het akkoord.

1.2.4.

De „logon forward”-informatie wordt toegevoegd aan de overeenkomstige vluchtinformatie in de ontvangende eenheid.

1.2.5.

De „logged on”-status van de vlucht mag worden weergegeven op de passende werklocatie in de ontvangende eenheid.

1.2.6.

De overdragende eenheid wordt in kennis gesteld van de voltooiing van het „logon forward”-proces, inclusief de bevestiging van de ontvangende eenheid.

1.2.7.

Als de voltooiing van het „logon forward”-proces, binnen de toepasselijke vereisten inzake kwaliteit van de dienstverlening, niet wordt bevestigd, wordt het luchtvaartuig verzocht een datalinkcontact tussen de lucht en de grond tot stand te brengen.

2.

VOLGENDE IN KENNIS GESTELDE AUTORITEIT

2.1.

Betrokken vluchtinformatie

2.1.1.

Ten minste de volgende informatie valt onder het „volgende in kennis gestelde autoriteit”-proces:

 identificatie van het luchtvaartuig,

 luchthaven van vertrek,

 luchthaven van bestemming.

2.2.

Toepassingsregels

2.2.1.

Voor elke grensoverschrijdende vlucht wordt één „volgende in kennis gestelde autoriteit”-proces uitgevoerd.

2.2.2.

Het „volgende in kennis gestelde autoriteit”-proces wordt op gang gebracht nadat het systeem in de lucht het verzoek van de volgende gegevensautoriteit heeft bevestigd.

2.2.3.

Als de „volgende in kennis gestelde autoriteit”-informatie succesvol is verwerkt, vraagt de ontvangende eenheid aan het luchtvaartuig om een datalinkcommunicatie tussen de luchtverkeersleider en de piloot (CPDLC) tot stand te brengen.

2.2.4.

Als de „volgende in kennis gestelde autoriteit”-informatie niet binnen een bilateraal overeengekomen parametrische tijdspanne wordt ontvangen, past de ontvangende eenheid lokale procedures toe om de datalinkcommunicatie met het luchtvaartuig tot stand te brengen.

2.2.5.

De overdragende eenheid wordt in kennis gesteld van de voltooiing van het „volgende in kennis gestelde autoriteit”-proces, inclusief de bevestiging van de ontvangende eenheid.

2.2.6.

Als de voltooiing van het „volgende in kennis gestelde autoriteit”-proces, binnen de toepasselijke vereisten inzake kwaliteit van de dienstverlening, niet wordt bevestigd, past de overdragende eenheid lokale procedures toe.

▼B




BIJLAGE II

Eisen inzake kwaliteit van de dienstverlening

(bedoeld in artikel 4)

1.   Beschikbaarheid, betrouwbaarheid, gegevensbeveiliging en gegevensintegriteit

1.1. De faciliteiten voor de uitwisseling van systeeminformatie moeten beschikbaar zijn tijdens de operationele uren van de eenheid.

1.2. Alle geplande uitvalperioden zullen bilateraal worden overeengekomen tussen de twee betreffende eenheden.

1.3. Een verbinding voor de uitwisseling van systeeminformatie moet voor minstens 99,86 % betrouwbaar zijn.

1.4. De integriteit en beveiliging van informatie die door middel van faciliteiten voor de uitwisseling van systeeminformatie is uitgewisseld, worden op het passende niveau gegarandeerd overeenkomstig erkende werkwijzen.

2.   Verwerkingstijd

2.1. De verwerkingstijd is de tijd die verloopt tussen het tijdstip waarop het proces op gang wordt gebracht, en het tijdstip waarop de vereiste bevestiging beschikbaar is in de eenheid die het proces op gang heeft gebracht.

2.2. De operationele antwoorden, voorzover deze vereist zijn, zijn niet begrepen in de verwerkingstijd.

2.3. De maximale verwerkingstijd alvorens een waarschuwing wordt gegenereerd, wordt bilateraal overeengekomen.




BIJLAGE III

Eisen inzake veiligheid

(bedoeld in artikel 6)

1. De kans op gelijktijdige storingen van de uitwisselingen van systeeminformatie en de verbindingen voor mondelinge grond-grondcommunicatie moet zoveel mogelijk worden beperkt.

▼M1

2. De in de punten 3.2.4, 3.2.5, 4.2.3, 4.2.4, 5.2.3, 5.2.4, 6.2.3 en 6.2.4 van bijlage I, deel B, en de punten 1.2.6, 1.2.7, 2.2.5 en 2.2.6 van bijlage I, deel D, genoemde eisen inzake interoperabiliteit en prestaties moeten eveneens als veiligheidseisen worden beschouwd.

3. Voor de herziening van de processen „coördinatie”, „beëindiging van de coördinatie”, „basisvluchtgegevens”, „wijziging van de basisvluchtgegevens”, „logon forward” en „volgende in kennis gestelde autoriteit” worden de in bijlage II genoemde eisen inzake kwaliteit van de dienstverlening eveneens als veiligheidseisen beschouwd..

▼B




BIJLAGE IV

DEEL A:   EISEN VOOR DE IN ARTIKEL 7 BEDOELDE BEOORDELING VAN DE CONFORMITEIT OF GEBRUIKSGESCHIKTHEID VAN ONDERDELEN

1. Uit de verificatieactiviteiten moet blijken of de onderdelen voldoen aan de in deze verordening genoemde eisen inzake interoperabiliteit en prestaties, kwaliteit van de dienstverlening en veiligheid en of deze onderdelen, bij toepassing in een testomgeving, geschikt zijn voor gebruik.

2. De fabrikant beheert de activiteiten voor de conformiteitsbeoordeling en:

 stelt de geschikte testomgeving vast;

 gaat na of in het testplan de onderdelen van de testomgeving zijn beschreven;

 gaat na of het testplan alle van toepassing zijnde eisen omvat;

 ziet toe op de samenhang en de kwaliteit van de technische documentatie en het testplan;

 plant de organisatie van de test, het personeel, de installatie en configuratie van het testplatform;

 voert de inspecties en tests uit, zoals gespecificeerd in het testplan;

 schrijft het verslag waarin de resultaten van de inspecties en tests worden gepresenteerd.

3. De fabrikant ziet erop toe dat de onderdelen die de informatie-uitwisselingen ter ondersteuning van het proces van aanmelding, coördinatie en overdracht van vluchten en het proces van civiel-militaire coördinatie uitvoeren, in de testomgeving voldoen aan de in deze verordening genoemde eisen inzake interoperabiliteit, prestaties, kwaliteit van de dienstverlening en veiligheid.

4. Wanneer de verificatie van de conformiteit of de gebruiksgeschiktheid op bevredigende wijze is voltooid, stelt de fabrikant op zijn verantwoordelijkheid de EG-verklaring van conformiteit of geschiktheid voor gebruik op, waarin met name is gespecificeerd aan welke eisen van deze verordening het onderdeel voldoet en waarin de daarmee samenhangende gebruiksvoorwaarden zijn vermeld overeenkomstig bijlage III, punt 3, van de interoperabiliteitsverordening.

DEEL B:   EISEN VOOR DE IN ARTIKEL 8, LID 1, BEDOELDE VERIFICATIE VAN DE SYSTEMEN

1. Uit de verificatie van de systemen moet blijken of deze systemen, in een gesimuleerde omgeving die de operationele context van de systemen weergeeft, voldoen aan de in deze verordening genoemde eisen inzake interoperabiliteit en prestaties, kwaliteit van de dienstverlening en veiligheid.

2. De verificatie van systemen die de informatie-uitwisselingen ter ondersteuning van het proces van aanmelding, coördinatie en overdracht van vluchten en het proces van civiel-militaire coördinatie uitvoeren, wordt uitgevoerd volgens passende en erkende testpraktijken.

3. De instrumenten die gebruikt worden voor het testen van de systemen die de informatie-uitwisselingen ter ondersteuning van het proces van aanmelding, coördinatie en overdracht van vluchten en het proces van civiel-militaire coördinatie uitvoeren, moeten geschikt zijn voor deze functies.

4. De verificatie van systemen die de informatie-uitwisselingen ter ondersteuning van het proces van aanmelding, coördinatie en overdracht van vluchten en het proces van civiel-militaire coördinatie uitvoeren, moet de elementen opleveren voor het in bijlage IV, punt 3, van de interoperabiliteitsverordening genoemde technische dossier, alsook de volgende elementen:

 de beschrijving van de toepassing;

 het verslag van de inspecties en tests die voltooid zijn alvorens het systeem in gebruik wordt genomen.

5. De verlener van luchtvaartnavigatiediensten beheert de verificatieactiviteiten en:

 stelt de gesimuleerde operationele en technische omgeving vast die de operationele omgeving op passende wijze weergeeft;

 gaat na of in het testplan een beschrijving wordt gegeven van de integratie van informatie-uitwissselingen ter ondersteuning van het proces van aanmelding, coördinatie en overdracht van vluchten en het proces van civiel-militaire coördinatie in het systeem dat in een gesimuleerde operationele en technische omgeving is getest;

 gaat na of alle in deze verordening genoemde eisen inzake interoperabiliteit en prestaties, kwaliteit van de dienstverlening en veiligheid aan bod komen in het testplan;

 garandeert de samenhang en kwaliteit van de technische documentatie en het testplan;

 plant de organisatie, het personeel, de installatie en de configuratie van het testplatform;

 voert de inspecties en tests uit zoals gespecificeerd in het testplan;

 schrijft het verslag waarin de resultaten van de inspecties en tests worden gepresenteerd.

6. De verlener van luchtvaartnavigatiediensten zorgt ervoor dat de toepassing van informatie-uitwissselingen ter ondersteuning van het proces van aanmelding, coördinatie en overdracht van vluchten en het proces van civiel-militaire coördinatie, die geïntegreerd zijn in een systeem dat in een gesimuleerde operationele omgeving wordt geëxploiteerd, voldoet aan de in deze verordening genoemde eisen inzake interoperabiliteit en prestaties, kwaliteit van de dienstverlening en veiligheid.

7. Wanneer de verificatie van de naleving op bevredigende wijze is voltooid, stellen de verleners van luchtvaartnavigatiediensten de EG-verklaring van verificatie van het systeem op en dienen deze, samen met het technische dossier, in bij de nationale toezichthoudende instantie, zoals vereist krachtens artikel 6 van de interoperabiliteitsverordening.

DEEL C:   EISEN VOOR DE IN ARTIKEL 8, LID 2, BEDOELDE VERIFICATIE VAN DE SYSTEMEN

1. Uit de verificatie moet blijken of de systemen voldoen aan de in deze verordening genoemde eisen inzake interoperabiliteit en prestaties, kwaliteit van de dienstverlening en veiligheid, in een gesimuleerde omgeving die de operationele context van de systemen weergeeft.

2. De verificatie van systemen die de informatie-uitwisselingen ter ondersteuning van het proces van aanmelding, coördinatie en overdracht van vluchten en het proces van civiel-militaire coördinatie uitvoeren, wordt uitgevoerd volgens passende en erkende testpraktijken.

3. De instrumenten die gebruikt worden voor het testen van de systemen die de informatie-uitwisselingen ter ondersteuning van het proces van aanmelding, coördinatie en overdracht van vluchten en het proces van civiel-militaire coördinatie uitvoeren, moeten geschikt zijn voor deze functies.

4. De verificatie van systemen die de informatie-uitwisselingen ter ondersteuning van het proces van aanmelding, coördinatie en overdracht van vluchten en het proces van civiel-militaire coördinatie uitvoeren, moet de elementen opleveren voor het in bijlage IV, punt 3, van de interoperabiliteitsverordening bedoelde technische dossier, alsook de volgende elementen:

 de beschrijving van de toepassing;

 het verslag van de inspecties en tests die voltooid zijn alvorens het systeem in gebruik wordt genomen.

5. De verlener van luchtvaartnavigatiediensten bepaalt de gesimuleerde operationele en technische omgeving die de operationele omgeving op passende wijze weergeeft, en laat de verificatieactiviteiten uitvoeren door een aangemelde instantie.

6. De aangemelde instantie beheert de verificatieactiviteiten en:

 gaat na of in het testplan een beschrijving wordt gegeven van de integratie van informatie-uitwissselingen ter ondersteuning van het proces van aanmelding, coördinatie en overdracht van vluchten en het proces van civiel-militaire coördinatie in het systeem dat in een gesimuleerde operationele en technische omgeving is getest;

 gaat na of alle in deze verordening genoemde eisen inzake interoperabiliteit en prestaties, kwaliteit van de dienstverlening en veiligheid aan bod komen in het testplan;

 garandeert de samenhang en kwaliteit van de technische documentatie en het testplan;

 plant de organisatie, het personeel, de installatie en de configuratie van het testplatform;

 voert de inspecties en tests uit zoals gespecificeerd in het testplan;

 schrijft het verslag waarin de resultaten van de inspecties en tests worden gepresenteerd.

7. De aangemelde instantie zorgt ervoor dat de toepassing van informatie-uitwissselingen ter ondersteuning van het proces van aanmelding, coördinatie en overdracht van vluchten en het proces van civiel-militaire coördinatie, die geïntegreerd zijn in een systeem dat in een gesimuleerde operationele omgeving wordt geëxploiteerd, voldoet aan de in deze verordening genoemde eisen inzake interoperabiliteit en prestaties, kwaliteit van de dienstverlening en veiligheid.

8. Na bevredigende voltooiing van de verificatietaken stelt de aangemelde instantie een conformiteitscertificaat op met betrekking tot de uitgevoerde taken.

9. Vervolgens stelt de verlener van luchtvaartnavigatiediensten een EG-verklaring op voor de verificatie van het systeem en dient deze, samen met het technische dossier, in bij de nationale toezichthoudende instantie, zoals vereist krachtens artikel 6 van de interoperabiliteitsverordening.




BIJLAGE V

In artikel 8 bedoelde voorwaarden

1. De verlener van luchtvaartnavigatiediensten moet binnen zijn organisatie beschikken over rapporteringsmethoden waaruit blijkt dat de verificatieactiviteiten onpartijdig zijn verlopen en dat een onafhankelijk oordeel is geveld.

2. De verlener van luchtvaartnavigatiediensten moet erop toezien dat de bij het verificatieproces betrokken personeelsleden de controles uitvoeren met de grootst mogelijke beroepsintegriteit en technische bekwaamheid en dat hun oordeel of het resultaat van hun controles niet wordt beïnvloed door druk of - vooral financiële - aanmoedigingen van personen of groepen personen die belang hebben bij het resultaat van de controles.

3. De verlener van luchtvaartnavigatiediensten moet erop toezien dat de personeelsleden die bij het verificatieproces zijn betrokken, toegang hebben tot de apparatuur die hen in staat stelt de vereiste controles goed uit te voeren.

4. De verlener van luchtvaartnavigatiediensten moet erop toezien dat de personeelsleden die bij het verificatieproces zijn betrokken, een goede technische en beroepsopleiding hebben genoten, voldoende kennis hebben van de eisen die gesteld worden aan de controles die zij moeten uitvoeren, voldoende ervaring hebben met dergelijke werkzaamheden en in staat zijn de verklaringen, notulen en verslagen op te stellen waaruit blijkt dat de verificaties zijn uitgevoerd.

5. De verlener van luchtvaartnavigatiediensten moet erop toezien dat de bij het verificatieproces betrokken personeelsleden in staat zijn hun controles onpartijdig uit te voeren. Hun bezoldiging is niet afhankelijk van het aantal uitgevoerde controles of van het resultaat van die controles.



( 1 ) PB L 96 van 31.3.2004, blz. 26.

( 2 ) PB L 96 van 31.3.2004, blz. 1.

( 3 ) PB L 254 van 9.10.2000, blz. 1.

( 4 ) PB L 96 van 31.3.2004, blz. 9.