2005R2074 — NL — 03.06.2016 — 010.002


Onderstaande tekst dient louter ter informatie en is juridisch niet bindend. De EU-instellingen zijn niet aansprakelijk voor de inhoud. Alleen de besluiten die zijn gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie (te raadplegen in EUR-Lex) zijn authentiek. Deze officiële versies zijn rechtstreeks toegankelijk via de links in dit document

►B

VERORDENING (EG) Nr. 2074/2005 VAN DE COMMISSIE

van 5 december 2005

tot vaststelling van uitvoeringsmaatregelen voor bepaalde producten die onder Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad vallen en voor de organisatie van officiële controles overeenkomstig de Verordeningen (EG) nr. 854/2004 en (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad, tot afwijking van Verordening (EG) nr. 852/2004 van het Europees Parlement en de Raad en tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 853/2004 en (EG) nr. 854/2004

(Voor de EER relevante tekst)

(PB L 338 van 22.12.2005, blz. 27)

Gewijzigd bij:

 

 

Publicatieblad

  nr.

blz.

datum

►M1

VERORDENING (EG) Nr. 1664/2006 VAN DE COMMISSIE van 6 november 2006

  L 320

13

18.11.2006

►M2

VERORDENING (EG) Nr. 1244/2007 VAN DE COMMISSIE van 24 oktober 2007

  L 281

12

25.10.2007

►M3

VERORDENING (EG) Nr. 1022/2008 VAN DE COMMISSIE van 17 oktober 2008

  L 277

18

18.10.2008

►M4

VERORDENING (EG) Nr. 1250/2008 VAN DE COMMISSIE van 12 december 2008

  L 337

31

16.12.2008

►M5

VERORDENING (EU) Nr. 15/2011 VAN DE COMMISSIE van 10 januari 2011

  L 6

3

11.1.2011

►M6

UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 809/2011 VAN DE COMMISSIE van 11 augustus 2011

  L 207

1

12.8.2011

►M7

UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 1012/2012 VAN DE COMMISSIE van 5 november 2012

  L 306

1

6.11.2012

►M8

VERORDENING (EU) Nr. 218/2014 VAN DE COMMISSIE van 7 maart 2014

  L 69

95

8.3.2014

►M9

UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2015/2295 VAN DE COMMISSIE van 9 december 2015

  L 324

5

10.12.2015

►M10

UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2016/759 VAN DE COMMISSIE van 28 april 2016

  L 126

13

14.5.2016


Gerectificeerd bij:

►C1

Rectificatie, PB L 214, 9.8.2013, blz.  11 (1012/2012)

►C2

Rectificatie, PB L 195, 20.7.2016, blz.  84 (2074/2005)




▼B

▼C2

VERORDENING (EG) Nr. 2074/2005 VAN DE COMMISSIE

van 5 december 2005

tot vaststelling van uitvoeringsmaatregelen voor bepaalde producten die onder Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad vallen en voor de organisatie van officiële controles overeenkomstig de Verordeningen (EG) nr. 854/2004 en (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad, tot afwijking van Verordening (EG) nr. 852/2004 van het Europees Parlement en de Raad en tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 853/2004 en (EG) nr. 854/2004

▼B

(Voor de EER relevante tekst)



Artikel 1

Eisen betreffende de informatie over de voedselketen voor de toepassing van de Verordeningen (EG) nr. 853/2004 en (EG) nr. 854/2004

De eisen betreffende de informatie over de voedselketen als bedoeld in sectie III van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 853/2004 en hoofdstuk II, punt A, van sectie I van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 854/2004 worden vastgesteld in bijlage I bij deze verordening.

Artikel 2

Eisen betreffende visserijproducten voor de toepassing van de Verordeningen (EG) nr. 853/2004 en (EG) nr. 854/2004

De eisen betreffende visserijproducten zoals bedoeld in artikel 11, punt 9, van Verordening (EG) nr. 853/2004 en artikel 18, punten 14 en 15, van Verordening (EG) nr. 854/2004 worden vastgesteld in bijlage II bij deze verordening.

Artikel 3

Erkende testmethoden voor mariene biotoxines voor de toepassing van de Verordeningen (EG) nr. 853/2004 en (EG) nr. 854/2004

De erkende testmethoden voor de detectie van mariene biotoxines zoals bedoeld in artikel 11, punt 4, van Verordening (EG) nr. 853/2004 en artikel 18, punt 13, onder a), van Verordening (EG) nr. 854/2004 worden vastgesteld in bijlage III bij deze verordening.

Artikel 4

Calciumgehalte van separatorvlees voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 853/2004

Het calciumgehalte van separatorvlees zoals bedoeld in artikel 11, punt 2, van Verordening (EG) nr. 853/2004 wordt vastgesteld in bijlage IV van deze verordening.

Artikel 5

Lijst van inrichtingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 882/2004

De eisen betreffende de lijsten van inrichtingen zoals bedoeld in artikel 31, lid 2, onder f), van Verordening (EG) nr. 882/2004 worden vastgesteld in bijlage V bij deze verordening.

▼M6

Artikel 6

Modelgezondheidscertificaten en documenten voor de invoer van bepaalde producten van dierlijke oorsprong voor de toepassing van de Verordeningen (EG) nrs. 853/2004 en 854/2004

1.  De modelgezondheidscertificaten en documenten, als bedoeld in artikel 6, lid 1, onder d), van Verordening (EG) nr. 853/2004, die moeten worden gebruikt bij de invoer van in bijlage VI bij deze verordening opgenomen producten van dierlijke oorsprong worden in die bijlage vastgesteld.

2.  Het model van het door de kapitein te ondertekenen document dat het document kan vervangen dat overeenkomstig artikel 14 van Verordening (EG) nr. 854/2004 vereist is wanneer visserijproducten rechtstreeks worden ingevoerd van een vriesvaartuig, als bepaald in artikel 15, lid 3, van die verordening, wordt vastgesteld in bijlage VI bij deze verordening.

▼M1

Artikel 6 bis

Testmethoden voor rauwe en voor warmtebehandelde melk

De analysemethoden overeenkomstig bijlage VI bis bij deze verordening worden door de bevoegde autoriteiten en, in voorkomend geval, door de exploitanten van levensmiddelenbedrijven gebruikt om te controleren of de in sectie IX, hoofdstuk I, deel III van bijlage III bij Verordening (EG) nr. 853/2004 vastgelegde grenswaarden worden nageleefd en om de adequate toepassing van een pasteurisatieproces voor zuivelproducten overeenkomstig sectie IX, hoofdstuk II, deel II, van bijlage III bij voornoemde verordening te waarborgen.

▼M2

Artikel 6 ter

Voorschriften betreffende de officiële controles voor de keuring van vlees ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 854/2004

De voorschriften betreffende de officiële controles voor de keuring van vlees worden vastgesteld in bijlage VI ter.

▼B

Artikel 7

Afwijking van Verordening (EG) nr. 852/2004 voor levensmiddelen met traditionele kenmerken

1.  Voor de toepassing van deze verordening wordt onder „levensmiddelen met traditionele kenmerken” verstaan: levensmiddelen die in de lidstaat waar deze traditioneel worden vervaardigd:

a) historisch als traditionele producten worden erkend, of

b) worden vervaardigd volgens gecodificeerde of geregistreerde technische referenties naar het traditionele proces of volgens traditionele productiemethoden, of

c) door de communautaire, nationale, regionale of lokale wetgeving als traditionele levensmiddelen worden beschermd.

2.  De lidstaten mogen aan bedrijven die levensmiddelen met traditionele kenmerken vervaardigen, afzonderlijke of algemene afwijkingen toestaan van de eisen van:

a) hoofdstuk II, punt 1, van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 852/2004 wat betreft de ruimten waarin deze producten worden blootgesteld aan een omgeving die noodzakelijk is voor de gedeeltelijke ontwikkeling van hun kenmerken. Met name hoeven de muren, plafonds en deuren in deze ruimten niet noodzakelijk van glad, ondoordringbaar, niet-absorberend en corrosiebestendig materiaal gemaakt zijn en mogen de muren, plafonds en vloeren op natuurlijke geologische wijze gevormd zijn;

b) hoofdstuk II, punt 1, onder f), en hoofdstuk V, punt 1, van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 852/2004 wat betreft het soort materiaal waarvan de instrumenten en de uitrusting die specifiek voor het vervaardigen van deze producten en het aanbrengen van de onmiddellijke verpakking en de verpakking worden gebruikt, zijn gemaakt.

De maatregelen voor het schoonmaken en ontsmetten van de onder a) bedoelde ruimten en de frequentie daarvan worden aan de activiteit aangepast om rekening te houden met de specifieke omgevingsflora.

De onder b) bedoelde instrumenten en uitrusting moeten te allen tijde voldoende hygiënisch worden gehouden en regelmatig worden schoongemaakt en ontsmet.

3.  De lidstaten die afwijkingen zoals bedoeld in lid 2 toestaan, stellen de Commissie en de andere lidstaten daarvan uiterlijk twaalf maanden na het toestaan van de afzonderlijke of algemene afwijking in kennis. Elke kennisgeving omvat:

a) een korte beschrijving van de eisen die zijn aangepast;

b) een beschrijving van de desbetreffende levensmiddelen en bedrijven, en

c) eventuele andere relevante informatie.

Artikel 8

Wijziging van Verordening (EG) nr. 853/2004

De bijlagen II en III bij Verordening (EG) nr. 853/2004 worden gewijzigd overeenkomstig bijlage VII bij deze verordening.

Artikel 9

Wijziging van Verordening (EG) nr. 854/2004

De bijlagen I, II en III bij Verordening (EG) nr. 854/2004 worden gewijzigd overeenkomstig bijlage VIII bij deze verordening.

Artikel 10

Inwerkingtreding en toepassing

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2006, behalve de hoofdstukken II en III van bijlage V, die van toepassing zijn met ingang van januari 2007.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.




BIJLAGE I

INFORMATIE OVER DE VOEDSELKETEN

SECTIE I:

VERPLICHTINGEN VAN EXPLOITANTEN VAN LEVENSMIDDELENBEDRIJVEN

Exploitanten van levensmiddelenbedrijven die dieren opfokken die naar een slachthuis worden verzonden, zorgen ervoor dat de in Verordening (EG) nr. 853/2004 bedoelde informatie over de voedselketen wordt vermeld in de documenten betreffende de verzonden dieren, zodat de exploitant van het slachthuis deze informatie kan raadplegen.

SECTIE II:

VERPLICHTINGEN VAN DE BEVOEGDE AUTORITEITEN

HOOFDSTUK I

VERSTREKKING VAN INFORMATIE OVER DE VOEDSELKETEN

1. De bevoegde autoriteit van de plaats van verzending deelt de verzendende exploitant van het levensmiddelenbedrijf mee welke minimale informatie over de voedselketen overeenkomstig sectie III van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 853/2004 aan het slachthuis moet worden verstrekt.

2.

 

De bevoegde autoriteit van de slachtplaats controleert of:

a) de informatie over de voedselketen daadwerkelijk stelselmatig vóór de verzending door de exploitant van het levensmiddelenbedrijf die de dieren opgefokt of gehouden heeft, aan de exploitant van het slachthuis wordt verstrekt;

b) de informatie over de voedselketen geldig en betrouwbaar is;

c) het bedrijf in voorkomend geval feedback over de desbetreffende informatie krijgt.

3. Wanneer dieren naar een slachthuis in een andere lidstaat worden verzonden, werken de bevoegde autoriteiten van de plaats van verzending en de slachtplaats samen om ervoor te zorgen dat de informatie die de verzendende exploitant van het levensmiddelenbedrijf verstrekt, gemakkelijk kan worden geraadpleegd door de exploitant van het slachthuis die deze informatie ontvangt.

HOOFDSTUK II

FEEDBACK AAN HET BEDRIJF VAN HERKOMST

1. Voor de mededeling van de desbetreffende keuringsresultaten die overeenkomstig sectie II, hoofdstuk I, van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 854/2004 moeten worden meegedeeld aan het bedrijf waar de dieren zijn opgefokt alvorens in dezelfde lidstaat te zijn geslacht, kan de officiële dierenarts gebruik maken van het modeldocument in aanhangsel I.

2. Indien de dieren op een bedrijf in een andere lidstaat zijn opgefokt, is de bevoegde autoriteit verantwoordelijk voor de mededeling van de desbetreffende keuringsresultaten en moet het modeldocument in het aanhangsel worden gebruikt in zowel de taal van het land van verzending als de taal van het land van ontvangst.




Aanhangsel bij bijlage I

MODELDOCUMENT



1.

Identificatiegegevens

 

1.1.

Bedrijf van herkomst (bv. eigenaar of beheerder)

 

 

 

Naam/nummer

 

 

 

Volledig adres

 

 

 

Telefoon

 

 

1.2.

Identificatienummers (afzonderlijke lijst bijvoegen)

 

 

 

Totaal aantal dieren (per soort)

 

 

 

Identificatieproblemen (in voorkomend geval)

 

 

1.3.

Identificatie van het beslag/het koppel/de kooi (indien van toepassing)

 

 

1.4.

Diersoort

 

 

1.5.

Referentienummer van het gezondheidscertificaat

 

2.

Antemortembevindingen

 

2.1.

Dierenwelzijn

 

 

 

Aantal getroffen dieren

 

 

 

Type/klasse/leeftijd

 

 

 

Waarnemingen (bv. staartbijten)

 

 

2.2.

Dieren die vuil zijn geleverd

 

 

2.3.

Klinische bevindingen (ziekten)

 

 

 

Aantal getroffen dieren

 

 

 

Type/klasse/leeftijd

 

 

 

Waarnemingen

 

 

 

Datum van de keuring

 

 

2.4.

Laboratoriumresultaten ()

 

3.

Postmortembevindingen

 

3.1.

(Macroscopische) bevindingen

 

 

 

Aantal getroffen dieren

 

 

 

Type/klasse/leeftijd

 

 

 

Getroffen orgaan van of plek op het dier

 

 

 

Slachtdatum

 

 

3.2.

Ziekte (er mogen codes () worden gebruikt)

 

 

 

Aantal getroffen dieren

 

 

 

Type/klasse/leeftijd

 

 

 

Getroffen orgaan van of plek op het dier

 

 

 

Geheel of gedeeltelijk afgekeurd karkas (reden opgeven)

 

 

 

Slachtdatum

 

 

3.3.

Laboratoriumresultaten ()

 

 

3.4.

Andere resultaten (bv. parasieten, vreemde voorwerpen enz.)

 

 

3.5.

Bevindingen met betrekking tot het dierenwelzijn (bv. gebroken poten)

 

4.

Aanvullende informatie

5.

Contactgegevens

 

5.1.

Slachthuis (erkenningsnummer)

 

 

 

Naam

 

 

 

Volledig adres

 

 

 

Telefoon

 

 

5.2

E-mailadres (in voorkomend geval)

 

6.

Officiële dierenarts (naam in hoofdletters)

 

 

Handtekening en stempel

 

7.

Datum

8.

Aantal bij dit formulier gevoegde bladzijden

(1)   Microbiologische, chemische, serologische enz. (resultaten bijvoegen).

(2)   De bevoegde autoriteiten mogen de volgende codes invoeren: code A voor ziekten op de lijst van de OIE, B100 en B200 voor welzijnsproblemen (sectie I, hoofdstuk II, punt C, van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 854/2004) en C100 tot en met C290 voor beslissingen met betrekking tot het vlees (sectie II, hoofdstuk V, punt 1, onder a) tot en met u), van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 854/2004). De codes kunnen zo nodig verder worden onderverdeeld, bv. C141 voor een onschuldige gegeneraliseerde ziekte, C142 voor een ernstigere ziekte enz. Indien codes worden gebruikt, moeten deze gemakkelijk beschikbaar zijn voor exploitanten van levensmiddelenbedrijven en moet de betekenis ervan passend worden toegelicht.

(3)   Microbiologische, chemische, serologische enz. (resultaten bijvoegen).




BIJLAGE II

VISSERIJPRODUCTEN

SECTIE I:

VERPLICHTINGEN VAN EXPLOITANTEN VAN LEVENSMIDDELENBEDRIJVEN

In deze sectie worden gedetailleerde voorschriften vastgesteld voor visuele inspecties met het oog op het detecteren van parasieten in visserijproducten.

HOOFDSTUK I

DEFINITIES

1. „Zichtbare parasiet”: parasiet of groep parasieten die door grootte, kleur of weefselstructuur duidelijk van het visweefsel kan worden onderscheiden;

2. „Visuele controle”: niet-destructief onderzoek van vis of visserijproducten, al dan niet met optische vergrotingsmiddelen en onder goede lichtomstandigheden voor het menselijke oog, zo nodig door middel van doorlichten;

3. „Doorlichten”: met betrekking tot platvis of visfilets, in een donkere kamer tegen het licht houden om parasieten te detecteren.

HOOFDSTUK II

VISUELE CONTROLE

1. De visuele controle wordt steekproefsgewijze verricht op een representatief aantal monsters. De personen die verantwoordelijk zijn voor inrichtingen aan wal en gekwalificeerd personeel aan boord van fabrieksschepen stellen de schaal en de frequentie van de controles vast naar gelang van de soort visserijproducten, de geografische oorsprong ervan en het gebruik dat ervan wordt gemaakt. Tijdens de productie verrichten gekwalificeerde personen op de gestripte vis een visuele controle van de buikholte en de voor menselijke consumptie bestemde levers, kuit en hom. Naar gelang van de wijze van strippen wordt de visuele controle als volgt verricht:

a) bij manueel strippen, continue controle door de arbeider tijdens het strippen en spoelen;

b) bij mechanisch strippen, steekproefsgewijze controle van een representatief aantal monsters van ten minste tien vissen per partij.

2. De visuele controle van visfilets en vismoten wordt door gekwalificeerd personeel verricht tijdens het opmaken en na het fileren of het in moten snijden. Indien door de grootte van de filets of de fileerbewerkingen een individueel onderzoek onmogelijk is, wordt overeenkomstig sectie VIII, hoofdstuk II, punt 4, van bijlage III bij Verordening (EG) nr. 853/2004 een bemonsteringsschema opgesteld en ter beschikking van de bevoegde autoriteit gehouden. Indien de filets om technische redenen moeten worden doorgelicht, wordt dit in het bemonsteringsschema opgenomen.

SECTIE II

VERPLICHTINGEN VAN DE BEVOEGDE AUTORITEITEN

HOOFDSTUK I

GRENSWAARDEN VOOR TOTALE VLUCHTIGE-BASESTIKSTOF (TVB-N) IN BEPAALDE CATEGORIEËN VISSERIJPRODUCTEN EN TE GEBRUIKEN ANALYSEMETHODEN

▼M3

1. Niet-verwerkte visserijproducten worden als niet geschikt voor menselijke consumptie beschouwd indien op grond van de organoleptische beoordeling twijfel over de versheid bestaat en bij chemische controles blijkt dat de volgende grenswaarden voor TVB-N worden overschreden:

a) 25 mg stikstof/100 g vlees voor de in punt 1 van hoofdstuk II bedoelde soorten;

b) 30 mg stikstof/100 g vlees voor de in punt 2 van hoofdstuk II bedoelde soorten;

c) 35 mg stikstof/100 g vlees voor de in punt 3 van hoofdstuk II bedoelde soorten;

d) 60 mg stikstof/100 g visserijproducten in gehele staat die rechtstreeks voor de bereiding van visolie voor menselijke consumptie worden gebruikt, zoals bedoeld in sectie VIII, hoofdstuk IV, deel B, punt 1), tweede alinea, van bijlage III bij Verordening (EG) nr. 853/2004; indien de grondstof echter voldoet aan de punten a), b) en c) van deel B, punt 1), van dat hoofdstuk, mogen de lidstaten in afwachting van specifieke Gemeenschapswetgeving hogere grenswaarden vaststellen voor bepaalde soorten.

De voor de controle op de grenswaarden voor TVB-N te gebruiken referentiemethode is de in hoofdstuk III beschreven methode waarbij een met perchloorzuur eiwitvrij gemaakt extract wordt gedestilleerd.

▼B

2. De in punt 1 bedoelde destillatie wordt uitgevoerd met een apparaat dat aan het diagram in hoofdstuk IV beantwoordt.

3. Voor de controle op de grenswaarde voor TVB-N mogen de volgende routinemethoden worden gebruikt:

 de microdiffusiemethode als beschreven door Conway en Byrne (1933);

 de directe destillatiemethode als beschreven door Antonacopoulos (1968);

 de destillatie van een met trichloorazijnzuur eiwitvrij gemaakt extract (Comité van de Codex Alimentarius voor vis en visserijproducten (1968)).

4. Het monster bestaat uit ongeveer 100 g vlees dat op ten minste drie verschillende plaatsen wordt weggenomen en vervolgens wordt fijngemalen en vermengd.

Voor routinebepalingen bevelen de lidstaten de officiële laboratoria aan, bovengenoemde referentiemethode te gebruiken. Bij twijfelachtige resultaten of bij geschillen over de resultaten van de volgens een van de routinemethoden uitgevoerde analyse mag ter controle van de resultaten uitsluitend de referentiemethode worden gebruikt.

HOOFDSTUK II

CATEGORIEËN SOORTEN WAARVOOR GRENSWAARDEN VOOR TVB-N WORDEN VASTGESTELD

1. Sebastes spp., Helicolenus dactylopterus, Sebastichthys capensis.

2. Soorten die behoren tot de familie Pleuronectidae (met uitzondering van de heilbot: Hippoglossus spp.).

3. Salmo salar, soorten die behoren tot de familie Merlucciidae, soorten die behoren tot de familie Gadidae.

HOOFDSTUK III

BEPALING VAN DE TVB-N-CONCENTRATIE IN VIS EN VISSERIJPRODUCTEN

Referentieprocedure

1.   Doel en toepassingsgebied

Deze methode beschrijft een referentieprocedure voor de bepaling van de TVB-N-concentratie in vis en visserijproducten. Deze procedure is bruikbaar voor TVB-N-concentraties van 5 mg/100 g tot ten minste 100 mg/100 g.

2.   Definitie

Onder „TVB-N-concentratie” wordt verstaan: het volgens de beschreven procedure bepaalde gehalte aan stikstof in de vorm van vluchtige stikstofbasen.

De concentratie wordt uitgedrukt in mg/100 g.

3.   Korte omschrijving

De vluchtige stikstofbasen worden uit het monster geëxtraheerd met een 0,6 mol perchloorzuuroplossing. Na alkaliseren wordt op het extract stoomdestillatie uitgevoerd en worden de vluchtige basen in een opvangvat met zuur geabsorbeerd. De TVB-N-concentratie wordt door titratie van de geabsorbeerde basen bepaald.

4.   Chemicaliën

Tenzij anders vermeld moeten de gebruikte reagentia p.a. zijn. Het gebruikte water moet worden gedestilleerd of gedemineraliseerd en minimaal dezelfde zuiverheid hebben. Tenzij anders vermeld wordt met „oplossing” een van de volgende oplossingen in water bedoeld:

a) perchloorzuuroplossing: 6 g/100 ml;

b) natriumhydroxideoplossing: 20 g/100 ml;

c) gestelde zoutzuuroplossing: 0,05 mol/l ((0,05 N);

NB:

Indien een automatisch destillatieapparaat wordt gebruikt, moet worden getitreerd met een gestelde zoutzuuroplossing van 0,01 mol/l ((0,01 N).

d) boorzuuroplossing: 3 g/100 ml;

e) siliconenantischuimmiddel;

f) fenolftaleïneoplossing: 1 g/100 ml 95 % ethanol;

g) indicatoroplossing (Tashiro-indicatormengsel): 2 g methylrood en 1 g methyleenblauw worden opgelost in 1 000 ml 95 % ethanol.

5.   Instrumenten en accesoires

a) een vleesmolen waarmee een voldoende homogeen visgehakt kan worden gemaakt;

b) een snelle mixer met een snelheid van 8 000 à 45 000 toeren per minuut;

c) een snel filtrerende vouwfilter met een diameter van 150 mm;

d) een buret van 5 ml met een schaalverdeling van 0,01 ml;

e) een stoomdestillatieapparaat. Dit apparaat moet op verschillende hoeveelheden stoom kunnen worden ingesteld en gedurende een bepaalde tijd een constante hoeveelheid stoom produceren. Het moet zodanig zijn geconstrueerd dat bij de toevoeging van base om te alkaliseren de ontstane vrije basen niet kunnen ontsnappen.

6.   Uitvoering

Waarschuwing: bij het werken met het zeer corrosieve perchloorzuur is voorzichtigheid geboden en moeten de nodige voorzorgsmaatregelen worden genomen. De monsters moeten zo spoedig mogelijk na binnenkomst als volgt worden voorbereid:

a)  Voorbereiding van het monster

Het te analyseren monster wordt grondig fijngemalen in een vleesmolen als beschreven in punt 5, onder a). In een geschikte houder wordt 10 g ± 0,1 g van het gemalen monster nauwkeurig afgewogen. Dit wordt gemengd met 90,0 ml perchloorzuuroplossing als beschreven in punt 4, onder a), gedurende twee minuten gehomogeniseerd in een mixer als beschreven in punt 5, onder b), en vervolgens gefiltreerd.

Het op deze wijze verkregen extract kan gedurende minimaal zeven dagen bij een temperatuur van ongeveer 2 à 6 oC worden bewaard.

b)  Stoomdestillatie

Van het volgens a) verkregen extract wordt 50,0 ml in een stoomdestillatieapparaat als beschreven in punt 5, onder e), gebracht. Om later te kunnen controleren of het extract voldoende gealkaliseerd is, worden enkele druppels fenolftaleïneoplossing als beschreven in punt 4, onder f), toegevoegd. Nadat enkele druppels siliconenantischuimmiddel zijn toegevoegd, wordt 6,5 ml natriumhydroxideoplossing als beschreven in punt 4, onder b), aan het extract toegevoegd en wordt onmiddellijk begonnen met de stoomdestillatie.

De stoomdestillator wordt zodanig ingesteld dat in tien minuten ongeveer 100 ml destillaat wordt opgevangen. De uitlaatbuis wordt ondergedompeld in een opvangvat met 100 ml boorzuuroplossing als beschreven in punt 4, onder d), waaraan 3 à 5 druppels indicatoroplossing als beschreven in punt 4, onder g), zijn toegevoegd. Na precies tien minuten wordt de destillatie stopgezet. De uitlaatbuis wordt uit het opvangvat gehaald en met water afgespoeld. De vluchtige basen in de oplossing in het opvangvat worden bepaald door titratie met een gestelde zoutzuuroplossing als beschreven in punt 4, onder c).

Het eindpunt van de titratie moet liggen bij pH 5,0 ± 0,1 .

c)  Titratie

De bepaling moet in duplo worden uitgevoerd. De methode is correct toegepast als het verschil tussen de duplo's niet groter is dan 2 mg/100 g.

d)  Blanco

Er wordt een blancobepaling uitgevoerd als beschreven onder b). In plaats van het extract wordt 50,0 ml perchloorzuuroplossing als beschreven in punt 4, onder a), gebruikt.

7.   Berekening van de TVB-N

Na titratie van de oplossing in het opvangvat met de zoutzuuroplossing als beschreven in punt 4, onder c), wordt de TVB-N-concentratie als volgt berekend:

image

V1 = volume 0,01 mol zoutzuuroplossing in ml voor het monster

V0 = volume 0,01 mol zoutzuuroplossing in ml voor de blanco

M = gewicht van het monster in g.

Opmerkingen

1. De bepaling moet in duplo worden uitgevoerd. De methode is correct toegepast als het verschil tussen de duplo's niet groter is dan 2 mg/100 g.

2. Controleer de opstelling door NH4Cl-oplossingen te destilleren die overeenkomen met een TVB-N van 50 mg/100 g.

3. Standaardafwijking (reproduceerbaarheid): Sr = 1,20 mg/100 g. Standaardafwijking (vergelijkbaarheid): SR = 2,50 mg/100 g.

HOOFDSTUK IV

TVB-N-STOOMDESTILLATIEAPPARAAT

image




BIJLAGE III

ERKENDE TESTMETHODEN VOOR DE DETECTIE VAN MARIENE BIOTOXINES

Voor de controle op de naleving van de grenswaarden in sectie VII, hoofdstuk V, punt 2, van bijlage III bij Verordening (EG) nr. 853/2004 gebruiken de bevoegde autoriteiten en, in voorkomend geval, exploitanten van levensmiddelenbedrijven de volgende analysemethoden.

Overeenkomstig artikel 7, leden 2 en 3, van Richtlijn 86/609/EEG van de Raad ( 1 ) moeten bij het gebruik van biologische methoden elementen van vervanging, verfijning en vermindering in acht worden genomen.

▼M1

HOOFDSTUK I

DETECTIEMETHODE VOOR PARALYTIC SHELLFISH POISON (PSP)

1. Het gehalte aan paralytic shellfish poison (PSP) in de eetbare delen van weekdieren (het gehele dier of elk afzonderlijk eetbaar deel) wordt gedetecteerd met de biologische testmethode of om het even welke andere internationaal erkende methode. Als alternatieve methode voor de detectie van die toxines kan ook de zogenaamde Lawrence-methode, zoals gepubliceerd in AOAC Official Method 2005.06 (Paralytic Shellfish Poisoning Toxins in Shellfish) worden gebruikt.

2. Indien de resultaten worden betwist, geldt de biologische methode als referentiemethode.

3. De punten 1 en 2 zullen worden geëvalueerd in het licht van de geslaagde harmonisatie van de uitvoering van de Lawrence-methode door het communautair referentielaboratorium voor de controle op mariene biotoxines.

▼M2

HOOFDSTUK II

DETECTIEMETHODE VOOR AMNESIC SHELLFISH POISON (ASP)

Het totaalgehalte aan amnesic shellfish poison (ASP) in de eetbare delen van weekdieren (het hele dier of elk afzonderlijk eetbaar deel) wordt gedetecteerd met de hogeprestatievloeistofchromatografiemethode (HPLC-methode) of een andere internationaal erkende methode.

Voor screeningdoeleinden mag echter ook de 2006.02 ASP ELISA-methode, als gepubliceerd in het AOAC Journal van juni 2006, worden gebruikt voor de detectie van het totaalgehalte aan ASP in de eetbare delen van weekdieren.

Indien de resultaten worden betwist, geldt de HPLC-methode als referentiemethode.

▼M5

HOOFDSTUK III

DETECTIEMETHODEN VOOR LIPOFIELE TOXINES

A.    Chemische methode

1. De EU-RL LC-MS/MS-methode is de referentiemethode voor het detecteren van mariene toxines als bedoeld in sectie VII, hoofdstuk V, punt 2, onder c), d) en e), van bijlage III bij Verordening (EG) nr. 853/2004. Deze methode stelt ten minste de aanwezigheid van de volgende verbindingen vast:

toxines uit de okadazuurgroep : OA, DTX1, DTX2, DTX3, inclusief hun esters;

toxines uit de pectenotoxinegroep : PTX1 en PTX2;

toxines uit de yessotoxinegroep : YTX, 45-OH-YTX, homo-YTX en 45-OH-homo-YTX;

toxines uit de azaspiracidegroep : AZA1, AZA2 en AZA3.

2. De totale toxische equivalentie wordt berekend met behulp van toxische-equivalentiefactoren (TEF’s) zoals aanbevolen door de EFSA.

3. Indien nieuwe voor de volksgezondheid relevante analogen worden ontdekt, moeten deze in de analyse worden meegenomen. De totale toxische equivalentie wordt berekend met behulp van toxische-equivalentiefactoren (TEF’s) zoals aanbevolen door de EFSA.

4. Als alternatief voor de EU-RL LC-MS/MS-methode of als aanvulling daarop kunnen andere methoden worden gebruikt, zoals de vloeistofchromatografie-massaspectrometrie (LC-MS), hogeprestatievloeistofchromatografie (HPLC) met passende detectie, immunoassays en functionele tests zoals de fosfataseremmingstest, mits:

a) zij afzonderlijk of in combinatie ten minste de onder A, punt 1, van dit hoofdstuk genoemde analogen kunnen aantonen; zo nodig worden geschiktere criteria vastgesteld;

b) zij voldoen aan de prestatiecriteria die door het EU-RL zijn vastgesteld. Deze methoden moeten bij een intralaboratoriumonderzoek zijn gevalideerd en met succes zijn getest in het kader van een erkend stelsel van proficiencytests. Het EU-RL ondersteunt activiteiten die zijn gericht op validatie door middel van een interlaboratoriumonderzoek van de techniek om normalisatie mogelijk te maken;

c) de toepassing ervan een gelijkwaardig beschermingsniveau voor de volksgezondheid biedt.

B.    Biologische methoden

1. Om de lidstaten in de gelegenheid te stellen hun methoden aan te passen aan de onder A, punt 1, van dit hoofdstuk gedefinieerde LC-MS/MS-methode, kan tot en met 31 december 2014 voor het detecteren van mariene toxines als bedoeld in sectie VII, hoofdstuk V, punt 2, onder c), d) en e), van bijlage III bij Verordening (EG) nr. 853/2004 een reeks bioassayprocedures in muizen met verschillende analyseporties (de hepatopancreas of het gehele dier) en verschillende oplosmiddelen voor de extractie en opzuivering worden toegepast.

2. De gevoeligheid en selectiviteit hangen af van de keuze van de voor de extractie en opzuivering gebruikte oplosmiddelen; daarmee moet bij de keuze van de gebruikte methode rekening worden gehouden zodat alle toxines worden bestreken.

3. Voor het detecteren van okadazuur, dinophysistoxines, azaspiracides, pectenotoxines en yessotoxines kan één bioassay in muizen met acetonextractie worden gebruikt. Deze test kan zo nodig worden aangevuld met vloeistof-vloeistofverdeling met ethylacetaat/water of dichloormethaan/water om eventuele storingen te verwijderen.

4. Voor elke test moeten drie muizen worden gebruikt. Wanneer na inoculatie van de muizen met een extract dat overeenkomt met 5 g hepatopancreas of 25 g van het gehele dier, twee van de drie muizen binnen 24 uur sterven, wordt de uitslag beschouwd als positief voor de aanwezigheid van een of meer van de toxines als bedoeld in sectie VII, hoofdstuk V, punt 2, onder c), d) en e), van bijlage III bij Verordening (EG) nr. 853/2004 in een concentratie hoger dan de vastgestelde grenswaarden.

5. Voor het detecteren van okadazuur, dinophysistoxines, pectenotoxines en azaspiracides kan een bioassay in muizen met acetonextractie gevolgd door vloeistof-vloeistofverdeling met diethylether worden gebruikt, maar yessotoxines kunnen hiermee niet worden gedetecteerd aangezien tijdens de vloeistof-vloeistofverdeling verliezen van deze toxines kunnen optreden. Voor elke test moeten drie muizen worden gebruikt. Wanneer na inoculatie van de muizen met een extract dat overeenkomt met 5 g hepatopancreas of 25 g van het gehele dier, twee van de drie muizen binnen 24 uur sterven, wordt de uitslag beschouwd als positief voor de aanwezigheid van okadazuur, dinophysistoxines, pectenotoxines en azaspiracides in een concentratie hoger dan de in sectie VII, hoofdstuk V, punt 2, onder c) en e), van bijlage III bij Verordening (EG) nr. 853/2004 vastgestelde grenswaarden.

6. Okadazuur, dinophysistoxines en azaspiracides kunnen met een bioassay in ratten worden gedetecteerd. Voor elke test moeten drie ratten worden gebruikt. Wanneer bij een of meer van de ratten diarree optreedt, wordt de uitslag beschouwd als positief voor de aanwezigheid van okadazuur, dinophysistoxines en azaspiracides in een concentratie hoger dan de in hoofdstuk V, punt 2, onder c) en e), van sectie VII van bijlage III bij Verordening (EG) nr. 853/2004 vastgestelde grenswaarden.

C.

Na de onder B, punt 1, van dit hoofdstuk vastgestelde periode mag de bioassay in muizen alleen worden gebruikt tijdens de periodieke monitoring van productiegebieden en heruitzettingsgebieden om nieuwe of onbekende mariene toxines op te sporen op basis van nationale controleprogramma’s die door de lidstaten worden opgesteld..

▼B




BIJLAGE IV

CALCIUMGEHALTE VAN SEPARATORVLEES

Het calciumgehalte van separatorvlees zoals bedoeld in Verordening (EG) nr. 853/2004:

1. mag niet meer bedragen dan 0,1 % (= 100 mg/100 g of 1 000 ppm) van het verse product;

2. wordt bepaald met een gestandaardiseerde internationale methode.

▼M9




BIJLAGE V

Lijsten van erkende inrichtingen

HOOFDSTUK I

TOEGANG TOT DE LIJSTEN VAN ERKENDE INRICHTINGEN

Om de lidstaten te helpen bij het opstellen van geactualiseerde lijsten van erkende levensmiddelenbedrijven, die voor de andere lidstaten en het publiek toegankelijk zijn, stelt de Commissie een website ter beschikking waarop elke lidstaat een link naar zijn eigen nationale website zet of, in voorkomend geval, kennisgeeft van de bekendmaking van die lijsten via het Traces-systeem.

HOOFDSTUK II

STRUCTUUR VAN DE NATIONALE WEBSITES

A.    Hoofdlijst

1. Elke lidstaat deelt de Commissie een link mee naar één nationale website met de hoofdlijst van lijsten van erkende levensmiddelenbedrijven voor producten van dierlijke oorsprong zoals gedefinieerd in punt 8.1 van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 853/2004.

2. De in punt 1 bedoelde hoofdlijst beslaat één blad en wordt ingevuld in een of meer officiële talen van de Unie.

B.    Operationeel schema

1. De website met de hoofdlijst wordt ontwikkeld door de bevoegde autoriteit of, in voorkomend geval, door een van de bevoegde autoriteiten zoals bedoeld in artikel 4 van Verordening (EG) nr. 882/2004.

2. De hoofdlijst bevat links naar:

a) andere webpagina's op dezelfde website;

b) indien bepaalde lijsten van erkende levensmiddelenbedrijven niet door de in punt 1 bedoelde bevoegde autoriteit worden bijgehouden, andere websites die door andere bevoegde autoriteiten, diensten of organen worden beheerd.

C.    Opname in de lijst via het Traces-systeem

In afwijking van de delen A en B kunnen de lidstaten de lijsten indienen via het Traces-systeem.

HOOFDSTUK III

MODELLEN EN CODES VOOR DE LIJSTEN VAN ERKENDE INRICHTINGEN

Om de informatie over de erkende levensmiddelenbedrijven op ruime schaal toegankelijk te maken en de leesbaarheid van de lijsten te bevorderen, worden modellen met de nodige informatie en codes opgesteld.

HOOFDSTUK IV

TECHNISCHE SPECIFICATIES

De in de hoofdstukken II en III bedoelde taken en activiteiten worden uitgevoerd overeenkomstig de door de Commissie gepubliceerde technische specificaties.

▼M1




BIJLAGE VI

▼M6

MODELGEZONDHEIDSCERTIFICATEN EN DOCUMENTEN VOOR DE INVOER VAN BEPAALDE PRODUCTEN VAN DIERLIJKE OORSPRONG

SECTIE I

▼M10 —————

▼M6

HOOFDSTUK IV

VISSERIJPRODUCTEN

Het in artikel 6, lid 1, onder d), van Verordening (EG) nr. 853/2004 bedoelde gezondheidscertificaat voor de invoer van visserijproducten moet beantwoorden aan het model in aanhangsel IV van deze bijlage.

HOOFDSTUK V

LEVENDE TWEEKLEPPIGE WEEKDIEREN

Het in artikel 6, lid 1, onder d), van Verordening (EG) nr. 853/2004 bedoelde gezondheidscertificaat voor de invoer van levende tweekleppige weekdieren moet beantwoorden aan het model in aanhangsel V van deze bijlage.

▼M10 —————

▼M6

SECTIE II

DOOR DE KAPITEIN TE ONDERTEKENEN MODELDOCUMENT

Het door de kapitein te ondertekenen document dat het document kan vervangen dat overeenkomstig artikel 14 van Verordening (EG) nr. 854/2004 vereist is wanneer visserijproducten rechtstreeks worden ingevoerd van een vriesvaartuig, als bepaald in artikel 15, lid 3, van die verordening, moet beantwoorden aan het modeldocument, vastgesteld in aanhangsel VII van deze bijlage.

▼M10 —————

▼M7




Aanhangsel IV bij bijlage VI

Modelgezondheidscertificaat voor de invoer van voor menselijke consumptie bestemde visserijproducten

image

►(1) C1  

image

image

image

▼M4




Aanhangsel V bij bijlage VI

DEEL A

MODELGEZONDHEIDSCERTIFICAAT VOOR DE INVOER VAN LEVENDE TWEEKLEPPIGE WEEKDIEREN, STEKELHUIDIGEN, MANTELDIEREN EN MARIENE BUIKPOTIGEN BESTEMD VOOR MENSELIJKE CONSUMPTIE

image

image

image

▼M1

DEEL B

AANVULLEND MODELGEZONDHEIDSCERTIFICAAT VOOR VERWERKTE TWEEKLEPPIGE WEEKDIEREN BEHOREND TOT DE SOORT ACANTHOCARDIA TUBERCULATUM

Ondergetekende, officieel inspecteur, verklaart hierbij dat de verwerkte tweekleppige weekdieren van de soort Acanthocardia tuberculatum, waarvoor gezondheidscertificaat nr. is afgegeven,…

1. verzameld zijn in productiegebieden die door de bevoegde autoriteit duidelijk geïdentificeerd, gecontroleerd en erkend zijn met het oog op de toepassing van Beschikking 2006/766/EG van de Commissie ( 2 ), en waar het PSP-gehalte in de eetbare delen van deze weekdieren lager is dan 300 μg per 100 g;

2. in containers of voertuigen die door de bevoegde autoriteit zijn verzegeld, rechtstreeks vervoerd zijn naar de inrichting:

(naam en officieel erkenningsnummer van de inrichting die van de bevoegde autoriteit een speciale vergunning heeft om de behandeling ervan uit te voeren);

3. tijdens het vervoer naar deze inrichting vergezeld gingen van een door de bevoegde autoriteit afgegeven document waarin het vervoer wordt toegestaan en de aard en de hoeveelheid van het product, het gebied van herkomst en de inrichting van bestemming zijn aangegeven;

4. de in de bijlage bij Beschikking 96/77/EG vastgestelde warmtebehandeling hebben ondergaan;

5. geen PSP bevatten in een hoeveelheid die met de biologische analysemethode kan worden opgespoord, zoals blijkt uit het (de) bijgevoegde verslag(en) van de analyse die is uitgevoerd op elke partij van de zending waarop deze verklaring betrekking heeft.

Ondergetekende, officieel inspecteur, verklaart dat de bevoegde autoriteit erop heeft toegezien dat de interne controle in de in punt 2 bedoelde inrichting specifiek van toepassing is op de warmtebehandeling als bedoeld in punt 4.

Ondergetekende, officieel inspecteur, verklaart dat hij/zij op de hoogte is van de bepalingen van Beschikking 96/77/EG en dat het (de) bijgevoegde analyseverslag(en) betrekking heeft (hebben) op de analyse van de producten na verwerking.



Officiële inspecteur

Naam (in hoofdletters):

Datum:

Stempel:

Kwalificatie en titel:

Handtekening:

▼M10 —————

▼M6




Aanhangsel VII van bijlage VI

DOOR DE KAPITEIN TE ONDERTEKENEN MODELDOCUMENT WAARVAN RECHTSTREEKS VAN EEN VRIESVAARTUIG IN DE EUROPESE UNIE INGEVOERDE INGEVROREN VISSERIJPRODUCTEN VERGEZELD MOETEN GAAN

image

image

image

▼M1




BIJLAGE VI BIS

TESTMETHODEN VOOR RAUWE MELK EN WARMTEBEHANDELDE MELK

HOOFDSTUK I

BEPALING VAN HET KIEMGETAL EN HET AANTAL SOMATISCHE CELLEN

1. Bij de controle aan de hand van de criteria van sectie IX, hoofdstuk I, deel III, van bijlage III bij Verordening (EG) nr. 853/2004 worden de volgende normen als referentiemethoden gebruikt:

a) EN/ISO 4833 voor het kiemgetal bij 30 oC;

b) ISO 13366-1 voor het aantal somatische cellen.

2. Het gebruik van alternatieve analysemethoden is aanvaardbaar:

a) Voor het kiemgetal bij 30 oC als die methoden ten opzichte van de in de punt 1, onder a), vermelde referentiemethode gevalideerd worden overeenkomstig het protocol dat is vastgesteld in EN/ISO-norm 16140 of andere, soortgelijke internationaal aanvaarde protocollen.

De wijze van omrekening van een alternatieve methode naar de in punt 1, onder a), vermelde referentiemethode wordt overeenkomstig ISO-norm 21187 vastgesteld;

b) Voor het aantal somatische cellen als die methoden ten opzichte van de in de in punt 1, onder b), vermelde referentiemethode gevalideerd worden overeenkomstig het protocol dat is vastgesteld in ISO 8196 en zij worden toegepast overeenkomstig ISO 13366-2 of andere, soortgelijke internationaal aanvaarde protocollen.

HOOFDSTUK II

BEPALING VAN DE ALKALISCHE-FOSFATASEACTIVITEIT

1. Bij de bepaling van de alkalische-fosfataseactiviteit wordt ISO-norm 11816-1 als referentiemethode gebruikt.

2. De alkalische-fosfataseactiviteit wordt uitgedrukt in milli-eenheden enzymactiviteit per liter (mU/l). Een eenheid alkalische-fosfataseactiviteit is de hoeveelheid alkalische-fosfatase-enzym die de omzetting van 1 micromol substraat per minuut katalyseert.

3. De uitslag van een test ter bepaling van de alkalische fosfatase geldt als negatief, indien de gemeten activiteit in de koemelk maximaal 350 mU/l bedraagt.

4. Het gebruik van alternatieve analysemethoden is aanvaardbaar als die methoden worden gevalideerd ten opzichte van de in punt 1 vermelde referentiemethode overeenkomstig internationaal aanvaarde protocollen.

▼M2




BIJLAGE VI ter

VOORSCHRIFTEN VOOR DE OFFICIËLE CONTROLES VOOR DE KEURING VAN VLEES

1.

Voor de toepassing van deze bijlage gelden de volgende definities:

a) „gecontroleerde huisvestingsomstandigheden en geïntegreerde productiesystemen”: een type veehouderij waarbij de dieren worden gehouden onder voorwaarden die voldoen aan de in het aanhangsel vastgestelde criteria;

b) „jong rund”: mannelijk of vrouwelijk rund dat niet ouder is dan acht maanden;

c) „jong schaap”: mannelijk of vrouwelijk schaap waarbij nog geen van de blijvende snijtanden door het tandvlees is gebroken en dat niet ouder is dan twaalf maanden;

d) „jonge geit”: mannelijke of vrouwelijke geit die niet ouder is dan zes maanden;

e) „beslag”: een dier of groep dieren dat/die als epizoötiologische eenheid op een bedrijf wordt gehouden; wanneer op een bedrijf meer dan een beslag wordt gehouden, vormt elk van deze beslagen een aparte epizoötiologische eenheid;

f) „bedrijf”: een op het grondgebied van een lidstaat gelegen inrichting, constructie of, in het geval van een boerderij in de open lucht, elke plaats waar dieren worden gehouden, opgefokt of verzorgd;

g) „inrichting die niet op continue basis slacht- of wildverwerkingsactiviteiten verricht”: een door de bevoegde autoriteit op grond van een risicoanalyse aangewezen slachthuis of wildverwerkingsinrichting waarin met name geen slacht- of wildverwerkingsactiviteiten plaatsvinden gedurende de gehele werkdag of gedurende opeenvolgende werkdagen van de week.

2.

Postmortemkeuringen in inrichtingen die niet op continue basis slacht- of verwerkingsactiviteiten verrichten.

a)

Overeenkomstig punt 2, onder b), van hoofdstuk II van sectie III van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 854/2004 mag de bevoegde autoriteit besluiten dat de officiële dierenarts niet voortdurend aanwezig hoeft te zijn tijdens de postmortemkeuring, indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

i) de betrokken inrichting is een inrichting die niet op continue basis slacht- of wildverwerkingsactiviteiten verricht en beschikt over voldoende voorzieningen om vlees met afwijkingen op te slaan totdat een definitieve postmortemkeuring door de officiële dierenarts kan plaatsvinden;

ii) een officiële assistent voert de postmortemkeuring uit;

iii) de officiële dierenarts is ten minste één keer per dag in de inrichting aanwezig wanneer slachtactiviteiten plaatsvinden of hebben plaatsgevonden;

iv) de bevoegde autoriteit heeft een procedure vastgesteld om de prestaties van de officiële assistenten in deze inrichtingen regelmatig te beoordelen, omvattende:

 monitoring van de individuele prestaties,

 verificatie van de documenten ten aanzien van de bevindingen van de keuring en vergelijking met de overeenkomstige karkassen,

 controles van de karkassen in de opslagruimte.

b)

De door de bevoegde autoriteit, als bedoeld in punt 1, onder g), uitgevoerde risicoanalyse voor de aanwijzing van de inrichtingen die in aanmerking komen voor de afwijking, als vastgesteld in punt 2, onder a), houdt ten minste rekening met de volgende elementen:

i) het aantal per uur of per dag geslachte of verwerkte dieren;

ii) de soort en de klasse van de geslachte of verwerkte dieren;

iii) de capaciteit van de inrichting;

iv) de antecedenten van de inrichting met betrekking tot slacht- of verwerkingsactiviteiten;

v) de effectiviteit van de aanvullende maatregelen in de voedselketen die met betrekking tot de aanvoer van slachtdieren zijn genomen ter garantie van de voedselveiligheid;

vi) de effectiviteit van het toegepaste HACCP-systeem;

vii) auditgegevens;

viii) historische gegevens van de bevoegde autoriteit over antemortem- en postmortemkeuringen.

3.

Voorschriften voor een op een risicobeoordeling gebaseerde vleeskeuring zonder insnijdingen.

▼M8 —————

▼M2

b)

In afwijking van de specifieke voorschriften van de hoofdstukken I en II van sectie IV van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 854/2004 mogen de postmortemkeuringsprocedures voor jonge runderen, schapen en geiten worden beperkt tot een visueel onderzoek met beperkte palpatie, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

i) de exploitant van het levensmiddelenbedrijf zorgt ervoor dat de jonge runderen worden gehouden onder gecontroleerde huisvestingsomstandigheden en in geïntegreerde productiesystemen, als vastgesteld in het aanhangsel bij deze bijlage;

ii) de exploitant van het levensmiddelenbedrijf zorgt ervoor dat de jonge runderen worden opgefokt in een beslag dat officieel vrij van rundertuberculose is;

iii) op de exploitant van het levensmiddelenbedrijf zijn de overgangsregelingen ten aanzien van de informatie over de voedselketen, als vastgesteld in artikel 8 van Verordening (EG) nr. 2076/2005, niet van toepassing;

iv) de bevoegde autoriteit voert een regelmatige serologische en/of microbiologische monitoring van een geselecteerd aantal dieren uit op grond van een risicoanalyse van de gevaren voor de voedselveiligheid, die aanwezig zijn bij levende dieren en op het niveau van het bedrijf relevant zijn, of gelast de uitvoering van een dergelijke monitoring;

v) de postmortemkeuring van de jonge runderen omvat steeds de palpatie van de retrofaryngeale, bronchiale en mediastinale lymfklieren.

c)

Als afwijkingen worden geconstateerd, worden het karkas en het slachtafval onderworpen aan een volledige postmortemkeuring, als bedoeld in de hoofdstukken I en II van sectie IV van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 854/2004. De bevoegde autoriteit mag echter op grond van een risicoanalyse besluiten dat vlees met bepaalde kleine afwijkingen, als vastgesteld door de bevoegde autoriteiten en die geen risico voor de gezondheid van mens of dier vormen, niet aan een volledige postmortemkeuring hoeft te worden onderworpen.

d)

Jonge runderen, schapen en geiten en gespeende varkens die niet direct van het geboortebedrijf naar een slachthuis gaan, mogen één keer naar een ander bedrijf (voor opfokken of vetmesten) worden vervoerd voordat zij naar een slachthuis worden verzonden. In dergelijke gevallen:

i) mogen gereglementeerde verzamelplaatsen voor de jonge runderen, schapen of geiten worden gebruikt tussen het bedrijf van herkomst en het opfok- of mestbedrijf, alsook tussen deze bedrijven en het slachthuis;

ii) wordt gezorgd voor de nodige traceerbaarheid op het niveau van het afzonderlijke dier of de partij dieren.

4.

Aanvullende voorschriften voor het postmortemonderzoek van eenhoevigen.

a)

Vers vlees van eenhoevigen die zijn opgefokt in landen die niet vrij zijn van kwade droes overeenkomstig artikel 2.5.8.2. van de Terrestrial Animal Health Code van de Werelddiergezondheidsorganisatie mag niet in de handel worden gebracht, tenzij dergelijk vlees afkomstig is van eenhoevigen die op kwade droes zijn onderzocht overeenkomstig punt D van hoofdstuk IX van sectie IV van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 854/2004.

b)

Vers vlees van eenhoevigen waarbij kwade droes is gediagnosticeerd, wordt ongeschikt voor menselijke consumptie verklaard overeenkomstig punt D van hoofdstuk IX van sectie IV van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 854/2004.




Aanhangsel bij bijlage VI ter

Voor de toepassing van deze bijlage geldt voor „gecontroleerde huisvestingsomstandigheden en geïntegreerde productiesystemen” dat de exploitant van het levensmiddelenbedrijf aan de onderstaande criteria moet voldoen:

a) al het diervoeder is betrokken van een bedrijf dat diervoeder produceert overeenkomstig de voorschriften van de artikelen 4 en 5 van Verordening (EG) nr. 183/2005 van het Europees Parlement en de Raad ( 3 ); wanneer ruwvoeder of gewassen als diervoeder aan de dieren worden verstrekt, worden zij naar behoren behandeld en zo mogelijk gedroogd en/of gepelletiseerd;

b) voor zover mogelijk wordt een „all in-all out” systeem toegepast. Wanneer dieren in het beslag worden binnengebracht, worden zij zolang geïsoleerd gehouden als door de veterinaire diensten wordt voorgeschreven om de insleep van ziekten te voorkomen;

c) geen van de dieren heeft toegang tot buitenvoorzieningen, tenzij de exploitant van het levensmiddelenbedrijf door een risicoanalyse tot tevredenheid van de bevoegde autoriteit kan aantonen dat de periode, de voorzieningen en de omstandigheden van de toegang tot buiten geen gevaar opleveren voor de insleep van ziekten in het beslag;

d) er is gedetailleerde informatie beschikbaar over de dieren van geboorte tot slacht en hun beheersomstandigheden, als vastgesteld in sectie III van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 853/2004;

e) als strooisel voor de dieren wordt verstrekt, wordt het voorkomen of de insleep van ziekten vermeden door een passende behandeling van het strooisel;

f) het personeel van het bedrijf voldoet aan de algemene hygiënevoorschriften van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 852/2004;

g) er zijn procedures vastgesteld voor de controle van de toegang tot de gebouwen waar de dieren worden gehouden;

h) het bedrijf biedt geen voorzieningen voor toeristen of kampeerders, tenzij de exploitant van het levensmiddelenbedrijf door een risicoanalyse tot tevredenheid van de bevoegde autoriteit kan aantonen dat de voorzieningen voldoende zijn afgeschermd van de eenheden waar de dieren worden gehouden, zodat noch direct noch indirect contact tussen mens en dier mogelijk is;

i) de dieren hebben geen toegang tot afvalstortplaatsen of huishoudelijk afval;

j) er is een plan opgesteld voor het beheersen en bestrijden van ongedierte;

k) er wordt geen kuilvoer gebruikt, tenzij de exploitant van het levensmiddelenbedrijf door een risicoanalyse tot tevredenheid van de bevoegde autoriteit kan aantonen dat het voeder geen gevaren voor de dieren kan overdragen;

l) het effluent en het sediment van afvalwaterzuiveringsinstallaties worden niet geloosd of verspreid op voor de dieren toegankelijke gebieden en worden niet gebruikt voor de bemesting van akkers waar gewassen worden gekweekt die als diervoeder worden gebruikt, tenzij zij op passende wijze en tot tevredenheid van de bevoegde autoriteit worden behandeld.

▼B




BIJLAGE VII

WIJZIGING VAN VERORDENING (EG) Nr. 853/2004

De bijlagen II en III bij Verordening (EG) nr. 853/2004 worden als volgt gewijzigd:

1) Bijlage II, sectie I, punt B, wordt als volgt gewijzigd:

a) in punt 6 komt de tweede alinea als volgt te luiden:

„BE, CZ, DK, DE, EE, GR, ES, FR, IE, IT, CY, LV, LT, LU, HU, MT, NL, AT, PL, PT, SI, SK, FI, SE en UK.”;

b) punt 8 komt als volgt te luiden:

„8. Wanneer het merk in een in de Gemeenschap gevestigde inrichting wordt aangebracht, moet het ovaal zijn en de afkorting CE, EC, EF, EG, EK, EY, ES, EÜ, EK, EB of WE bevatten.”.

2) Bijlage III wordt als volgt gewijzigd:

a) in sectie I, hoofdstuk IV, komt punt 8 als volgt te luiden:

„8. De karkassen en andere, voor menselijke consumptie bestemde delen moeten volledig worden gevild, behalve varkens, de koppen van schapen, geiten en kalveren en de poten van runderen, schapen en geiten. Koppen en poten moeten zo worden gehanteerd dat verontreiniging wordt voorkomen.”;

b) aan sectie II wordt het volgende hoofdstuk VII toegevoegd:

„HOOFDSTUK VII: WATERVASTHOUDENDE STOFFEN

Exploitanten van levensmiddelenbedrijven zorgen ervoor dat vlees van pluimvee dat speciaal is behandeld om het vasthouden van water te bevorderen, niet als vers vlees in de handel wordt gebracht, maar hetzij als vleesbereidingen in de handel wordt gebracht, hetzij voor de productie van verwerkte producten wordt gebruikt.”;

c) in sectie VIII, hoofdstuk V, punt E, komt punt 1 als volgt te luiden:

„1. Visserijproducten afkomstig van giftige vis van de volgende families mogen niet in de handel worden gebracht: Tetraodontidae, Molidae, Diodontidae en Canthigasteridae. Verse, bereide en verwerkte visserijproducten van de familie Gempylidae, met name Ruvettus pretiosus en Lepidocybium flavobrunneum, mogen uitsluitend voorzien van een onmiddellijke verpakking of verpakking in de handel worden gebracht en moeten een etiket dragen met de nodige consumenteninformatie over de bereidingswijze en het risico van de aanwezigheid van stoffen die maag- en darmklachten kunnen veroorzaken. Op het etiket moet naast de gewone naam ook de wetenschappelijke naam worden vermeld.”;

d) sectie IX wordt als volgt gewijzigd:

i) in hoofdstuk I, punt II.B.1, komt punt e) als volgt te luiden:

„e) speendippers of sprays uitsluitend worden gebruikt na erkenning of registratie volgens de procedures van Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 1998 betreffende het op de markt brengen van biociden ( 4 ).

ii) in hoofdstuk II, punt II, komt punt 1 als volgt te luiden:

„1. Wanneer rauwe melk of zuivelproducten een warmtebehandeling ondergaan, zien exploitanten van levensmiddelenbedrijven erop toe dat daarbij wordt voldaan aan de voorschriften van hoofdstuk XI van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 852/2004. Met name zien zij erop toe dat bij de volgende processen aan de volgende specificaties wordt voldaan:

a) pasteurisatie wordt verricht door een behandeling:

i) bij een hoge temperatuur gedurende korte tijd (ten minste 72 oC gedurende 15 seconden);

ii) bij een lage temperatuur gedurende lange tijd (ten minste 63 oC gedurende 30 minuten), of

iii) met een andere combinatie van temperatuur en tijd die een gelijkwaardig effect geeft,

zodat de producten onmiddellijk na de behandeling in voorkomend geval negatief reageren op een alkalische-fosfatasetest.

b) ultrahogetemperatuur (UHT)-behandeling wordt verricht door een behandeling:

i) bestaande uit een ononderbroken verhitting tot een hoge temperatuur gedurende korte tijd (ten minste 135 oC gedurende voldoende lange tijd), zodat er geen levensvatbare micro-organismen of sporen in het behandelde product kunnen groeien wanneer het bij omgevingstemperatuur in een aseptische, gesloten recipiënt wordt bewaard, en

ii) die voldoende is om ervoor te zorgen dat de producten microbiologisch stabiel blijven na een incubatie gedurende 15 dagen bij 30 oC in gesloten recipiënten, een incubatie gedurende 7 dagen bij 55 oC in gesloten recipiënten of een andere methode die aantoont dat de nodige warmtebehandeling is verricht.”;

e) in sectie X wordt hoofdstuk II als volgt gewijzigd:

i) in deel III komt punt 5 als volgt te luiden:

„5. Na het breken moeten alle delen van het vloeibaare ei zo spoedig mogelijk worden verwerkt om elk microbiologisch risico uit te sluiten of tot een aanvaardbaar niveau te beperken. Een partij die niet op afdoende wijze is verwerkt, mag onverwijld een nieuwe verwerking ondergaan in dezelfde inrichting, mits deze verwerking de partij geschikt maakt voor menselijke consumptie. Indien wordt geconstateerd dat een partij niet geschikt is voor menselijke consumptie, moet deze worden gedenatureerd zodat ze niet voor menselijke consumptie kan worden gebruikt.”;

ii) in deel V komt punt 2 als volgt te luiden:

„2. Voor vloeibaar ei moet op het in punt 1 bedoelde etiket ook het volgende staan: „niet-gepasteuriseerd vloeibaar ei — te behandelen op de plaats van bestemming” en moeten de datum en het tijdstip van het breken worden vermeld.”;

f) aan sectie XIV wordt het volgende hoofdstuk V toegevoegd:

„HOOFDSTUK V: ETIKETTERING

Op de onmiddellijke verpakking en de verpakking van gelatine moeten de tekst „Voor menselijke consumptie geschikte gelatine” en de bereidingsdatum vermeld staan.”.




BIJLAGE VIII

WIJZIGING VAN VERORDENING (EG) Nr. 854/2004

De bijlagen I, II en III bij Verordening (EG) nr. 854/2004 worden als volgt gewijzigd:

1) Bijlage I, sectie I, hoofdstuk III, punt 3, wordt als volgt gewijzigd:

a) in punt a) komt de tweede alinea als volgt te luiden:

„BE, CZ, DK, DE, EE, GR, ES, FR, IE, IT, CY, LV, LT, LU, HU, MT, NL, AT, PL, PT, SI, SK, FI, SE en UK.”;

b) punt c) komt als volgt te luiden

„c) wanneer het wordt aangebracht in een slachthuis in de Gemeenschap, een van de volgende afkortingen: CE, EC, EF, EG, EK, EY, ES, EÜ, EK, EB of WE.”.

2) In bijlage II, hoofdstuk II, punt A, komen de punten 4 en 5 als volgt te luiden:

„4. De bevoegde autoriteit kan in klasse B gebieden indelen waar levende tweekleppige weekdieren mogen worden verzameld maar pas voor menselijke consumptie op de markt mogen worden gebracht na behandeling in een zuiveringscentrum of na heruitzetting om aan de in punt 3 bedoelde gezondheidsnormen te voldoen. Bij levende tweekleppige weekdieren uit deze gebieden mogen niet meer dan 4 600 E. coli per 100 g vlees en lichaamsvocht worden gevonden. De referentiemethode voor deze analyse is de MPN-test met vijf proefbuisjes en drie verdunningen als gespecificeerd in ISO 16649-3. Er mogen alternatieve methoden worden gebruikt mits deze ten opzichte van deze referentiemethode worden gevalideerd volgens de criteria van EN/ISO 16140.

5. De bevoegde autoriteit kan in klasse C gebieden indelen waar levende tweekleppige weekdieren mogen worden verzameld, maar pas in de handel mogen worden gebracht na langdurige heruitzetting om aan de gezondheidsnormen van punt 3 te voldoen. Bij levende tweekleppige weekdieren uit deze gebieden mogen niet meer dan 46 000 E. coli per 100 g vlees en lichaamsvocht worden gevonden. De referentiemethode voor deze analyse is de MPN-test met vijf proefbuisjes en drie verdunningen als gespecificeerd in ISO 16649-3. Er mogen alternatieve methoden worden gebruikt mits deze ten opzichte van deze referentiemethode worden gevalideerd volgens de criteria van EN/ISO 16140.”.

3) In hoofdstuk III, hoofdstuk II, punt G, komt punt 1 als volgt te luiden:

„1. Visserijproducten afkomstig van giftige vis van de volgende families mogen niet in de handel worden gebracht: Tetraodontidae, Molidae, Diodontidae en Canthigasteridae. Verse, bereide en verwerkte visserijproducten van de familie Gempylidae, met name Ruvettus pretiosus en Lepidocybium flavobrunneum, mogen uitsluitend in een onmiddellijke verpakking of verpakking in de handel worden gebracht en moeten een etiket dragen met de nodige consumenteninformatie over de bereidingswijze en het risico van de aanwezigheid van stoffen die maag- en darmklachten kunnen veroorzaken. Op het etiket moet naast de gewone naam ook de wetenschappelijke naam worden vermeld.”.



( 1 ) PB L 358 van 18.12.1986, blz. 1.

( 2 ) Zie bladzijde 53 van dit Publicatieblad.

( 3 ) PB L 35 van 8.2.2005, blz. 1.

( 4 ) PB L 123 van 24.4.1998, blz. 1.”;