1998L0096 — NL — 09.08.2002 — 001.001
Dit document vormt slechts een documentatiehulpmiddel en verschijnt buiten de verantwoordelijkheid van de instellingen
Gewijzigd bij:
|
|
Publicatieblad |
||
No |
page |
date |
||
L 193 |
1 |
20.7.2002 |
||
L 193 |
12 |
20.7.2002 |
||
L 193 |
33 |
20.7.2002 |
||
L 193 |
60 |
20.7.2002 |
||
L 193 |
74 |
20.7.2002 |
Gerectificeerd bij:
Rectificatie, PB L 161, 16.6.2001, blz. 48 (98/96) |
RICHTLIJN 98/96/EG VAN DE RAAD
van 14 december 1998
tot wijziging onder andere van de niet-officiële veldkeuringen op grond van de Richtlijnen 66/400/EEG, 66/401/EEG, 66/402/EEG, 66/403/EEG, 69/208/EEG en 70/458/EEG betreffende het in de handel brengen van respectievelijk bietenzaad, zaaizaad van groenvoedergewassen, zaaigranen, pootaardappelen, zaaizaad van oliehoudende planten en vezelgewassen, en groentezaad en van Richtlijn 70/457/EEG betreffende de gemeenschappelijke rassenlijst voor landbouwgewassen
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 43,
Gezien het voorstel van de Commissie ( 1 ),
Gezien het advies van het Europees Parlement ( 2 ),
Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité ( 3 ),
Overwegende dat om de hieronder vermelde redenen de volgende richtlijnen betreffende het in de handel brengen van zaaizaad en teeltmateriaal moeten worden gewijzigd:
— Richtlijn 66/400/EEG van de Raad van 14 juni 1966 betreffende het in de handel brengen van bietenzaad ( 4 ),
— Richtlijn 66/401/EEG van de Raad van 14 juni 1966 betreffende het in de handel brengen van zaaizaad van groenvoedergewassen ( 5 ),
— Richtlijn 66/402/EEG van de Raad van 14 juni 1966 betreffende het in de handel brengen van zaaigranen ( 6 ),
— Richtlijn 66/403/EEG van de Raad van 14 juni 1966 betreffende het in de handel brengen van pootaardappelen ( 7 ),
— Richtlijn 69/208/EEG van de Raad van 30 juni 1969 betreffende het in de handel brengen van zaaizaad van oliehoudende planten en vezelgewassen ( 8 ),
— Richtlijn 70/457/EEG van de Raad van 29 september 1970 betreffende de gemeenschappelijke rassenlijst voor landbouwgewassen ( 9 ), en
— Richtlijn 70/458/EEG van de Raad van 29 september 1970 betreffende het in de handel brengen van groentezaad ( 10 );
Overwegende dat bij Beschikking 89/540/EEG van de Commissie van 22 september 1989 betreffende een tijdelijk experiment inzake het in de handel brengen van teeltmateriaal ( 11 ) een tijdelijk experiment onder specifieke voorwaarden is opgezet om na te gaan of de bij de Richtlijnen 66/400/EEG, 66/401/EEG, 66/402/EEG en 69/208/EEG vastgestelde procedures voor de officiële goedkeuring van zaad, zonder significant kwaliteitsverlies voor het zaad kunnen worden vereenvoudigd door niet-officiële veldkeuringen te verrichten;
Overwegende dat het experiment heeft aangetoond dat, voor bepaalde doeleinden, de procedures voor de officiële goedkeuring van zaad van alle categorieën „gecertificeerd zaad” zouden kunnen worden vereenvoudigd als de keuringen zouden mogen worden uitgevoerd door andere keurmeesters dan die welke door de voor certificering van zaad bevoegde autoriteit met het officiële onderzoek zijn belast;
Overwegende dat in de lidstaten administratieve ontwikkelingen hebben plaatsgevonden;
Overwegende dat het daarom dienstig is de Richtlijnen 66/400/EEG, 66/401/EEG, 66/402/EEG en 69/208/EEG dienovereenkomstig te wijzigen;
Overwegende dat in de Richtlijnen 66/401/EEG, 66/402/EEG, 69/208/EEG en 70/458/EEG is bepaald dat de in die richtlijnen opgenomen soortenlijsten in verband met de ontwikkeling van de wetenschappelijke en technisch kennis volgens de procedure van het Permanent Comité kunnen worden gewijzigd voor wat betreft de benamingen van deze soorten en de hybriden die worden verkregen door kruising van soorten die onder deze richtlijnen vallen;
Overwegende dat de opneming van nieuwe soorten in de soortenlijst in de voornoemde richtlijnen moet worden vergemakkelijkt;
Overwegende dat die richtlijnen dienovereenkomstig moeten worden gewijzigd;
Overwegende dat in de Richtlijnen 66/400/EEG, 66/401/EEG, 66/402/EEG, 69/208/EEG en 70/458/EEG is bepaald dat tijdelijke experimenten kunnen worden opgezet om betere alternatieven te vinden voor sommige onderdelen van de certificeringsregelingen die uit hoofde van deze richtlijnen zijn vastgesteld;
Overwegende dat het, gezien de opgedane ervaring, wenselijk is het werkterrein voor dergelijke experimenten te verruimen om betere alternatieven te zoeken voor sommige bepalingen van de bovengenoemde richtlijnen;
Overwegende dat het wenselijk is in Richtlijn 66/403/EEG een juridische grondslag op te nemen voor het opzetten van tijdelijke experimenten om betere alternatieven te zoeken voor sommige bepalingen van die richtlijn;
Overwegende dat het wenselijk is in de Richtlijnen 70/457/EEG en 70/458/EEG regels op te nemen met betrekking tot de geschiktheid van rasbenamingen,
HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
▼M2 —————
Artikel 2
Richtlijn 66/401/EEG wordt als volgt gewijzigd:
1. artikel 2, lid 1, punt C, onder d), wordt vervangen door:
„d)
i) waarvan bij een officieel onderzoek is gebleken dat het aan bovengenoemde voorwaarden voldoet, of
ii) waarvan bij een officieel onderzoek of bij een onderzoek onder officieel toezicht is gebleken dat het aan de in bijlage I, deel A, vastgestelde voorwaarden voldoet;”
;
2. artikel 2, lid 1 bis, wordt vervangen door:
„1 bis. Wijzigingen in de in lid 1, punt A, opgenomen soortenlijst worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 21.”
;
3. aan artikel 2 worden de volgende leden toegevoegd:
„3. Het in lid 1, punt C, onder d), ii), bedoelde onderzoek onder officieel toezicht moet aan de volgende eisen voldoen:
i) de keurmeesters:
a) moeten over de nodige technische vakbekwaamheid beschikken;
b) mogen geen persoonlijk voordeel halen uit de door hen uitgevoerde keuringen;
c) moeten officieel zijn erkend door de voor certificering bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat, waarbij deze erkenning ofwel de beëdiging van de keurmeesters moet omvatten dan wel een door de keurmeesters ondertekende verklaring dat zij zich ertoe verbinden de regels inzake officiële onderzoeken in acht te nemen;
d) moeten de keuringen onder officieel toezicht uitvoeren overeenkomstig de regels die voor officiële keuringen gelden;
ii) het te keuren zaadgewas moet worden geproduceerd uit zaad waarop een officiële nacontrole is uitgevoerd waarvan de resultaten bevredigend waren;
iii) ►C1 een gedeelte van de zaadgewassen wordt door officiële keurmeesters gecontroleerd ◄ . Voor zelfbestuivende gewassen is dat gedeelte 10 % en voor kruisbestuivende gewassen 20 %; voor rassen waarvoor de lidstaten bepalen dat officiële laboratoriumtests moeten worden uitgevoerd om via morfologische, fysiologische of, in voorkomend geval, biochemische identificatie de rasechtheid en -zuiverheid van het zaad na te gaan, gelden controlepercentages van respectievelijk 5 % en 15 %;
iv) een gedeelte van de monsters van het van de zaadgewassen geoogste zaad wordt gebruikt voor officiële nacontrole en, zo nodig, voor officiële laboratoriumtests om de rasechtheid en -zuiverheid van het zaad te controleren;
v) de lidstaten stellen de straffen vast voor overtredingen van de regels inzake onder officieel toezicht verrichte onderzoeken. Deze straffen moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. Een straf kan intrekking inhouden van de in lid 3, punt i), onder c), bedoelde erkenning van de officieel erkende keurmeesters, die schuldig worden bevonden aan bewust of door nalatigheid overtreden van de regels betreffende de officiële onderzoeken. Bij dergelijke overtredingen wordt de certificering van het betrokken onderzochte zaad nietig verklaard, tenzij kan worden aangetoond dat dat zaad nog steeds aan alle eisen terzake voldoet.
4. Volgens de procedure van artikel 21 kunnen nadere regels worden vastgesteld voor de onderzoeken onder officieel toezicht.
Zolang geen nadere regels zijn vastgesteld, gelden de in artikel 2 van Beschikking 89/540/EEG van de Commissie vastgestelde voorwaarden.”
;
4. de eerste alinea van artikel 13 bis wordt vervangen door:
„Om betere alternatieven te vinden voor sommige bepalingen van deze richtlijn, kan volgens de procedure van artikel 21 worden besloten onder nader bepaalde voorwaarden op communautair niveau tijdelijke experimenten te organiseren.”
;
5. de eerste zin van punt 6 van bijlage I wordt vervangen door:
„6.
Of aan de bovengenoemde normen of eisen is voldaan, wordt voor basiszaad vastgesteld door middel van officiële veldkeuringen en voor gecertificeerd zaad door middel van hetzij officiële veldkeuringen hetzij onder officieel toezicht uitgevoerde keuringen.
”.
Artikel 3
Richtlijn 66/402/EEG wordt als volgt gewijzigd:
1. artikel 2, lid 1, punt E, onder d), wordt vervangen door:
„d)
i) waarvan bij een officieel onderzoek is gebleken dat het aan bovengenoemde voorwaarden voldoet, of
ii) waarvan bij een officieel onderzoek of bij een onderzoek onder officieel toezicht is gebleken dat het aan de in bijlage I vastgestelde voorwaarden voldoet.”
;
2. artikel 2, lid 1, punt F, onder d), wordt vervangen door:
„d)
i) waarvan bij een officieel onderzoek is gebleken dat het aan bovengenoemde voorwaarden voldoet, of
ii) waarvan bij een officieel onderzoek of bij een onderzoek onder officieel toezicht is gebleken dat het aan de in bijlage I vastgestelde voorwaarden voldoet.”
;
3. artikel 2, lid 1, punt G, onder d), wordt vervangen door:
„d)
i) waarvan bij een officieel onderzoek is gebleken dat het aan bovengenoemde voorwaarden voldoet, of
ii) waarvan bij een officieel onderzoek of bij een onderzoek onder officieel toezicht is gebleken dat het aan de in bijlage I vastgestelde voorwaarden voldoet.”
;
4. artikel 2, lid 1 bis, wordt vervangen door:
„1 bis. Wijzigingen in de in lid 1, punt A, opgenomen soortenlijst worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 21.”
;
5. aan artikel 2 worden de volgende leden toegevoegd:
„3. Het in lid 1, punt E, onder d), ii), lid 1, punt F, onder d), ii) en lid 1, punt G, onder d), ii), bedoelde onderzoek onder officieel toezicht moet aan de volgende eisen voldoen:
i) de keurmeesters:
a) moeten over de nodige technische vakbekwaamheid beschikken;
b) mogen geen persoonlijk voordeel halen uit de door hen uitgevoerde keuringen;
c) moeten officieel zijn erkend door de voor certificering bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat, waarbij deze erkenning ofwel de beëdiging van de keurmeesters moet omvatten dan wel een door de keurmeesters ondertekende verklaring dat zij zich ertoe verbinden de regels inzake officiële onderzoeken in acht te nemen;
d) moeten de keuringen onder officieel toezicht uitvoeren overeenkomstig de regels die voor officiële keuringen gelden;
ii) het te keuren zaadgewas moet worden geproduceerd uit zaad waarop een officiële nacontrole is uitgevoerd waarvan de resultaten bevredigend waren;
iii) ►C1 een gedeelte van de zaadgewassen wordt door officiële keurmeesters gecontroleerd ◄ . Voor zelfbestuivende gewassen is dat gedeelte 10 % en voor kruisbestuivende gewassen 20 %; voor rassen waarvoor de lidstaten bepalen dat officiële laboratoriumtests moeten worden uitgevoerd om via morfologische, fysiologische of, in voorkomend geval, biochemische identificatie de rasechtheid en -zuiverheid van het zaad na te gaan, gelden controlepercentages van respectievelijk 5 % en 15 %;
iv) een gedeelte van de monsters van het van de zaadgewassen geoogste zaad wordt gebruikt voor officiële nacontrole en, zo nodig, voor officiële laboratoriumtests om de rasechtheid en -zuiverheid van het zaad te controleren;
v) de lidstaten stellen de straffen vast voor overtredingen van de regels inzake onder officieel toezicht verrichte onderzoeken. Deze straffen moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. Een straf kan intrekking inhouden van de in lid 3, punt i), onder c), bedoelde erkenning van de officieel erkende keurmeesters die schuldig worden bevonden aan bewust of door nalatigheid overtreden van de regels betreffende de officiële onderzoeken. Bij dergelijke overtredingen wordt de certificering van het betrokken onderzochte zaad nietig verklaard, tenzij kan worden aangetoond dat dat zaad nog steeds aan alle eisen terzake voldoet.
4. Volgens de procedure van artikel 21 kunnen nadere regels worden vastgesteld voor de onderzoeken onder officieel toezicht.
Zolang geen nadere regels zijn vastgesteld, gelden de in artikel 2 van Beschikking 89/540/EEG van de Commissie vastgestelde voorwaarden.”
;
6. de eerste alinea van artikel 13 bis wordt vervangen door:
„Om betere alternatieven te vinden voor sommige bepalingen van deze richtlijn, kan volgens de procedure van artikel 21 worden besloten onder nader bepaalde voorwaarden op communautair niveau tijdelijke experimenten te organiseren.”
;
7. de eerste zin van punt 5 van bijlage I wordt vervangen door:
„5.
Of aan de bovengenoemde normen of eisen is voldaan, wordt voor basiszaad vastgesteld door middel van officiële veldkeuringen en voor gecertificeerd zaad door middel van hetzij officiële veldkeuringen hetzij onder officieel toezicht uitgevoerde keuringen.
”.
▼M4 —————
▼M5 —————
▼M1 —————
▼M3 —————
Artikel 8
1. De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om voor 1 februari 2000 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.
Wanneer de lidstaten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen naar de onderhavige richtlijn verwezen of wordt hierna verwezen bij de officiële bekendmaking van die bepalingen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.
▼M2 —————
Artikel 10
Deze richtlijn treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.
Artikel 11
Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.
( 1 ) PB C 289 van 24.9.1997, blz. 6.
( 2 ) PB C 167 van 1.6.1998, blz. 302.
( 3 ) PB C 73 van 9.3.1998, blz. 45.
( 4 ) PB 125 van 11.7.1966, blz. 2290/66. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 98/95/EG (zie bladzijde 1 van dit Publicatieblad).
( 5 ) PB 125 van 11.7.1966, blz. 2298/66. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 98/95/EG.
( 6 ) PB 125 van 11.7.1966, blz. 2309/66. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 98/95/EG.
( 7 ) PB 125 van 11.7.1966, blz. 2320/66. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 98/95/EG.
( 8 ) PB 169 van 10.7.1969, blz. 3. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 98/95/EG.
( 9 ) PB L 225 van 12.10.1970, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 98/95/EG.
( 10 ) PB L 225 van 12.10.1970, blz. 7. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 98/95/EG.
( 11 ) PB L 286 van 4.10.1989, blz. 24. Beschikking laatstelijk gewijzigd bij Beschikking 96/336/EG van de Commissie (PB L 128 van 29.5.1996, blz. 23).