01998L0058 — NL — 14.12.2019 — 002.001


Onderstaande tekst dient louter ter informatie en is juridisch niet bindend. De EU-instellingen zijn niet aansprakelijk voor de inhoud. Alleen de besluiten die zijn gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie (te raadplegen in EUR-Lex) zijn authentiek. Deze officiële versies zijn rechtstreeks toegankelijk via de links in dit document

►B

RICHTLIJN 98/58/EG VAN DE RAAD

van 20 juli 1998

inzake de bescherming van voor landbouwdoeleinden gehouden dieren

(PB L 221 van 8.8.1998, blz. 23)

Gewijzigd bij:

 

 

Publicatieblad

  nr.

blz.

datum

►M1

VERORDENING (EG) Nr. 806/2003 VAN DE RAAD van 14 april 2003

  L 122

1

16.5.2003

►M2

VERORDENING (EU) 2017/625 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 15 maart 2017

  L 95

1

7.4.2017


Gerectificeerd bij:

►C1

Rectificatie, PB L 137, 24.5.2017, blz.  40 (2017/625)




▼B

RICHTLIJN 98/58/EG VAN DE RAAD

van 20 juli 1998

inzake de bescherming van voor landbouwdoeleinden gehouden dieren



Artikel 1

1.  Bij deze richtlijn worden minimumnormen vastgesteld inzake de bescherming van landbouwhuisdieren.

2.  Deze richtlijn is niet van toepassing op:

a) 

in het wild levende dieren;

b) 

dieren die bestemd zijn voor wedstrijden, tentoonstellingen dan wel evenementen of activiteiten op cultureel of sportief gebied;

c) 

proefdieren en laboratoriumdieren;

d) 

ongewervelde dieren.

3.  Deze richtlijn is van toepassing onverminderd elders gegeven specifieke Gemeenschapsvoorschriften, en met name de Richtlijnen 88/166/EEG ( 1 ), 91/629/EEG ( 2 ) en 91/630/EEG ( 3 ), die van toepassing blijven.

Artikel 2

In deze richtlijn wordt verstaan onder:

1) 

dier: een dier (vissen, reptielen en amfibieën inbegrepen) dat voor de productie van voedsel, wol, huid of pels, of voor andere landbouwdoeleinden wordt gefokt of gehouden;

2) 

eigenaar of houder: elke natuurlijke of rechtspersoon die permanent of tijdelijk verantwoordelijk is of belast is met de zorg voor dieren;

▼M2

3) 

bevoegde autoriteiten: de bevoegde autoriteiten als gedefinieerd in artikel 3, punt 3, van Verordening ►C1  (EU) 2017/625 ◄ van het Europees Parlement en de Raad ( 4 ).

▼B

Artikel 3

De lidstaten zorgen ervoor dat de eigenaar of houder alle passende maatregelen treft om het welzijn van zijn dieren te verzekeren en te waarborgen dat die dieren niet onnodig aan pijn of leed worden blootgesteld en dat hen geen onnodig letsel wordt toegebracht.

Artikel 4

De lidstaten zien erop toe dat dieren (niet zijnde vissen, reptielen of amfibieën) worden gefokt en gehouden onder voorwaarden die stroken met de bepalingen in de bijlage, met inachtneming van de soort en de graad van ontwikkeling, aanpassing en domesticering, alsmede de uit ervaring of wetenschappelijk onderzoek gebleken fysiologische en ethologische behoeften.

Artikel 5

1.  De Commissie dient bij de Raad de nodige voorstellen voor een uniforme toepassing van de Europese Overeenkomst inzake de bescherming van landbouwhuisdieren en, op basis van een wetenschappelijke evaluatie, de op basis van die overeenkomst aangenomen aanbevelingen, alsmede de nodige specifieke voorschriften in.

2.  De Commissie legt om de vijf jaar, en wel voor de eerste maal binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn, op grond van de ervaring die sedert de uitvoering van deze richtlijn is opgedaan, met name wat de in lid 1 bedoelde maatregelen betreft, aan de Raad een verslag voor waarin de ontwikkelingen op technisch en wetenschappelijk gebied in aanmerking zijn genomen, eventueel vergezeld van passende voorstellen waarin rekening is gehouden met de conclusies van dat verslag.

3.  De Raad neemt met gekwalificeerde meerderheid van stemmen een besluit over die voorstellen.

Artikel 6

▼M2 —————

▼M2

2.  De lidstaten dienen jaarlijks uiterlijk op 31 augustus een jaarverslag bij de Commissie in over de inspecties die de bevoegde autoriteit in het voorgaande jaar heeft verricht om de naleving van deze richtlijn te controleren. Het verslag gaat vergezeld van een analyse van de ernstigste geconstateerde inbreuken en een nationaal actieplan ter preventie en vermindering ervan gedurende de komende jaren. De Commissie verstrekt de lidstaten samenvattingen van die verslagen.

▼B

3.  De Commissie dient vóór 1 juli 1999 volgens de procedure van artikel 9 voorstellen in teneinde:

▼M2 —————

▼B

b) 

de presentatie, de inhoud en de toezendingsfrequentie van de in lid 2 bedoelde rapporten te harmoniseren.

▼M2 —————

▼B

Artikel 8

1.  Vóór 30 juni 1999 doet de Commissie de Raad een verslag toekomen over:

— 
de vergelijking tussen de welzijnsvoorschriften in de Gemeenschap en in derde landen die leverancier zijn van de Gemeenschap,
— 
de mogelijkheden om bredere internationale aanvaarding te verkrijgen van de in deze richtlijn vastgelegde welzijnsbeginselen, en
— 
de mate waarin de doelstellingen van de Gemeenschap met betrekking tot het welzijn van dieren zouden kunnen worden ondermijnd als gevolg van de concurrentie van derde landen die geen gelijkwaardige normen toepassen.

2.  Het in lid 1 bedoelde verslag zal vergezeld gaan van voorstellen die noodzakelijk zijn voor het opheffen van de mededingingsdistorsies.

▼M1

Artikel 9

1.  De Commissie wordt bijgestaan door het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid, ingesteld bij artikel 58 van Verordening (EG) nr. 178/2002 ( 5 ).

2.  Wanneer naar dit artikel wordt verwezen, zijn de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG ( 6 ) van toepassing.

De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op drie maanden.

3.  Het comité stelt zijn reglement van orde vast.

▼B

Artikel 10

1.  De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen, waaronder eventuele sancties, in werking treden om uiterlijk op 31 december 1999 aan deze richtlijn te voldoen, tenzij de Raad, in het licht van het in artikel 8 bedoelde verslag, een andersluidend besluit neemt. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

Wanneer de lidstaten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen naar de onderhavige richtlijn verwezen of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van die bepalingen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.  Wat de bescherming van landbouwhuisdieren betreft, kunnen de lidstaten echter, ook na 31 december 1999, en met inachtneming van de algemene bepalingen van het Verdrag, op hun grondgebied bepalingen handhaven of toepassen welke strenger zijn dan die welke in deze richtlijn zijn vastgesteld. Zij stellen de Commissie van de betrokken maatregelen in kennis.

3.  De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 11

Deze richtlijn treedt in werking op de dag van bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Artikel 12

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.




BIJLAGE

Personeel

1.

De dieren moeten worden verzorgd door een voldoende aantal personen die over de nodige vaardigheden, kennis en vakbekwaamheid beschikken.

Controles

2.

Alle dieren die worden gehouden in veehouderijsystemen waar hun welzijn afhangt van frequente verzorging door de mens, moeten ten minste eenmaal per dag worden gecontroleerd. Dieren die in andere systemen worden gehouden, moeten zo vaak worden gecontroleerd dat lijden wordt voorkomen.

3.

Er moet voldoende (vaste of draagbare) verlichting zijn voor een grondige controle van de dieren op elk willekeurig tijdstip.

4.

Dieren die ziek of gewond lijken, moeten onmiddellijk op passende wijze worden verzorgd, en wanneer die zorg geen verbetering in de toestand van het dier brengt, moet zo spoedig mogelijk een dierenarts worden geraadpleegd. Zieke of gewonde dieren moeten zo nodig worden afgezonderd in een passend onderkomen met, in voorkomend geval, gerieflijk, droog ligstro.

Bijhouden van een register

5.

De eigenaar of houder van de dieren moet een register bijhouden van de verstrekte medische zorg en het bij iedere controle geconstateerde aantal sterfgevallen.

Indien gelijkwaardige gegevens voor andere doeleinden moeten worden bijgehouden, kan daarmee ook voor de doeleinden van deze richtlijn worden volstaan.

6.

Het register moet ten minste drie jaar worden bewaard en desgevraagd, alsmede bij de controles, aan de bevoegde autoriteiten worden voorgelegd.

Bewegingsvrijheid

7.

De bewegingsvrijheid die past bij het dier, met inachtneming van de soort en overeenkomstig de bestaande ervaring en de wetenschappelijke kennis, mag niet op zodanige wijze worden beperkt dat het dier daardoor onnodig lijden of letsel wordt toegebracht.

Wanneer een dier permanent of geregeld wordt aangebonden, vastgeketend of geïmmobiliseerd, moet het voldoende ruimte worden gelaten voor zijn fysiologische en ethologische behoeften, overeenkomstig de bestaande ervaring en de wetenschappelijke kennis.

Gebouwen en behuizing

8.

De materialen die worden gebruikt voor de behuizing, met name de bouw van de hokken en de uitrusting waarmee de dieren in aanraking kunnen komen, mogen niet schadelijk zijn voor de dieren en moeten grondig gereinigd en ontsmet kunnen worden.

9.

Behuizing en inrichtingen voor de beschutting van dieren moeten zodanig geconstrueerd zijn en in een zodanige staat van onderhoud verkeren dat er geen scherpe randen of uitsteeksels zijn die de dieren kunnen verwonden.

10.

De luchtcirculatie, het stofgehalte van de lucht, de temperatuur, de relatieve luchtvochtigheid en de gasconcentraties moeten binnen zodanige grenzen worden gehouden dat zij niet schadelijk zijn voor de dieren.

11.

In gebouwen gehouden dieren mogen niet voortdurend in het duister worden gehouden of in kunstlicht verblijven zonder dat dit voor een passende periode wordt uitgeschakeld. Indien het beschikbare natuurlijke licht niet voldoende is voor de ethologische en fysiologische behoeften van de dieren, moet geschikt kunstlicht aanwezig zijn.

Niet in gebouwen gehouden dieren

12.

Dieren die niet in gebouwen gehouden worden, moeten zo nodig voorzover mogelijk beschermd worden tegen slechte weersomstandigheden, roofdieren en gezondheidsrisico's.

Automatische of mechanische apparatuur

13.

Alle automatische of mechanische apparatuur die noodzakelijk is voor de gezondheid en het welzijn van de dieren moet ten minste eenmaal per dag worden gecontroleerd. Defecten moeten onmiddellijk worden hersteld; indien dat niet mogelijk is, moeten de nodige maatregelen worden getroffen om de gezondheid en het welzijn van de dieren veilig te stellen.

Indien gezondheid en welzijn van de dieren afhankelijk zijn van een kunstmatig ventilatiesysteem, moet dat voorzien zijn van een passend noodsysteem waarmee voldoende verse lucht kan worden aangevoerd om de gezondheid en het welzijn van de dieren te waarborgen als het hoofdsysteem uitvalt, en er moet een alarmsysteem zijn dat in dat geval in werking treedt. Het alarmsysteem moet regelmatig worden getest.

Voeder, water en andere stoffen

14.

De dieren moeten een toereikende hoeveelheid gezond en voor de soort en de leeftijd geschikt voeder krijgen zodat zij in goede gezondheid blijven en aan hun voedingsbehoeften voldaan wordt. Het toegediende voeder en drinken en de wijze van toediening mogen de dieren geen onnodig lijden of letsel toebrengen.

15.

Alle dieren moeten voeder krijgen met tussenpozen die bij hun fysiologische behoeften passen.

16.

Alle dieren moeten toegang hebben tot een toereikende hoeveelheid water van passende kwaliteit of moeten op een andere wijze aan hun behoefte aan water kunnen voldoen.

17.

Voeder- en drinkinstallaties moeten zo ontworpen, gebouwd en geplaatst zijn dat het gevaar voor verontreiniging van voeder en water, alsmede mogelijke schadelijke gevolgen van rivaliteit tussen de dieren tot een minimum beperkt worden.

18.

Behalve stoffen voor therapeutische of profylactische doeleinden, dan wel zoötechnische behandeling zoals bepaald in artikel 1, lid 2, onder c), van Richtlijn 96/22/EG ( 7 ), mogen geen stoffen aan een dier worden toegediend, tenzij uit wetenschappelijke studies naar het welzijn van dieren of uit de ervaring is gebleken dat de stof niet schadelijk is voor de gezondheid of het welzijn van het dier.

Verminkingen

19.

In afwachting van de aanneming van specifieke bepalingen betreffende verminkingen volgens de procedure van artikel 5 van de richtlijn en onverminderd Richtlijn 91/630/EEG, zijn de desbetreffende nationale bepalingen van toepassing in overeenstemming met de algemene Verdragsregels.

Fokmethoden

20.

Er mogen geen natuurlijke of kunstmatige fokmethoden worden toegepast die de betrokken dieren pijn of letsel toebrengen of kunnen toebrengen.

Dit voorschrift sluit niet bepaalde handelingen uit die een uiterst gering of kortstondig lijden of letsel kunnen berokkenen, of een ingreep kunnen vergen die vermoedelijk geen blijvend letsel veroorzaakt, indien zulks volgens de nationale voorschriften is toegestaan.

21.

Een dier mag alleen voor landbouwdoeleinden worden gehouden als op basis van het genotype of fenotype redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de gezondheid en het welzijn van het dier daardoor niet worden geschaad.



( 1 ) Richtlijn 88/166/EEG van de Raad van 7 maart 1988 ter uitvoering van het arrest van het Hof van Justitie in zaak 131/86 (vernietiging van Richtlijn 86/113/EEG van de Raad van 25 maart 1986 tot vaststelling van minimumnormen ter bescherming van legkippen en batterijen) (PB L 74 van 19.3.1988, blz. 83).

( 2 ) Richtlijn 91/629/EEG van de Raad van 19 november 1991 tot vaststelling van minimumnormen ter bescherming van kalveren (PB L 340 van 11.12.1991, blz. 28). Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 97/2/EG (PB L 25 van 28.1.1997, blz. 24).

( 3 ) Richtlijn 91/630/EEG van de Raad van 19 november 1991 tot vaststelling van minimumnormen ter bescherming van varkens (PB L 340 van 11.12.1991, blz. 31).

( 4 ) Verordening ►C1  (EU) 2017/625 ◄ van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2017 betreffende officiële controles en andere officiële activiteiten die worden uitgevoerd om de toepassing van de levensmiddelen- en diervoederwetgeving en van de voorschriften inzake diergezondheid, dierenwelzijn, plantgezondheid en gewasbeschermingsmiddelen te waarborgen, tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 999/2001, (EG) nr. 396/2005, (EG) nr. 1069/2009, (EG) nr. 1107/2009, (EU) nr. 1151/2012, (EU) nr. 652/2014, (EU) 2016/429 en (EU) 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad, de Verordeningen (EG) nr. 1/2005 en (EG) nr. 1099/2009 van de Raad en de Richtlijnen 98/58/EG, 1999/74/EG, 2007/43/EG, 2008/119/EG en 2008/120/EG van de Raad, en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 854/2004 en (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad, de Richtlijnen 89/608/EEG, 89/662/EEG, 90/425/EEG, 91/496/EEG, 96/23/EG, 96/93/EG en 97/78/EG van de Raad en Besluit 92/438/EEG van de Raad (verordening officiële controles) ( ►C1  PB L 95 van 7.4.2017, blz. 1 ◄ ).

( 5 ) PB L 31 van 1.2.2002, blz. 1.

( 6 ) PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

( 7 ) Richtlijn 96/22/EG van de Raad van 29 april 1996 betreffende het verbod op het gebruik, in de veehouderij, van bepaalde stoffen met hormonale werking en van bepaalde stoffen met thyreostatische werking, alsmede van β-agonisten en tot intrekking van de Richtlijnen 81/602/EEG, 88/146/EEG (PB L 125 van 23.5.1996, blz. 3).