01996L0053 — NL — 14.08.2019 — 004.002
Onderstaande tekst dient louter ter informatie en is juridisch niet bindend. De EU-instellingen zijn niet aansprakelijk voor de inhoud. Alleen de besluiten die zijn gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie (te raadplegen in EUR-Lex) zijn authentiek. Deze officiële versies zijn rechtstreeks toegankelijk via de links in dit document
RICHTLIJN 96/53/EG VAN DE RAAD van 25 juli 1996 (PB L 235 van 17.9.1996, blz. 59) |
Gewijzigd bij:
|
|
Publicatieblad |
||
nr. |
blz. |
datum |
||
RICHTLIJN 2002/7/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 18 februari 2002 |
L 67 |
47 |
9.3.2002 |
|
RICHTLIJN (EU) 2015/719 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 29 april 2015 |
L 115 |
1 |
6.5.2015 |
|
BESLUIT (EU) 2019/984 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 5 juni 2019 |
L 164 |
30 |
20.6.2019 |
|
VERORDENING (EU) 2019/1242 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 20 juni 2019 |
L 198 |
202 |
25.7.2019 |
Gerectificeerd bij:
RICHTLIJN 96/53/EG VAN DE RAAD
van 25 juli 1996
houdende vaststelling, voor bepaalde aan het verkeer binnen de Gemeenschap deelnemende wegvoertuigen, van de in het nationale en het internationale verkeer maximaal toegestane afmetingen, en van de in het internationale verkeer maximaal toegestane gewichten
Artikel 1
Deze richtlijn is van toepassing:
op de afmetingen van de motorvoertuigen van de categorieën M2 en M3 en hun aanhangwagens van de categorie O, alsmede van de motorvoertuigen van de categorieën N2 en N3 en hun aanhangwagens van de categorieën O3 en O4, zoals gedefinieerd in bijlage II van Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad ( 1 );
op de gewichten en sommige andere kenmerken van de onder a) gedefinieerde voertuigen die in bijlage I, punt 2, van deze richtlijn zijn omschreven.
Artikel 2
Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:
elektriciteit die wordt verbruikt in alle soorten elektrische voertuigen;
waterstof;
aardgas, met inbegrip van biomethaan, in gasvorm (Compressed Natural Gas — CNG) en in vloeibare vorm (Liquefied Natural Gas — LNG);
vloeibaar petroleumgas (Liquefied Petroleum Gas — LPG);
mechanische energie uit een opslagsysteem aan boord/bronnen aan boord, met inbegrip van afvalwarmte;
gecombineerd vervoer als gedefinieerd in artikel 1 van Richtlijn 92/106/EEG van de Raad ( 3 ) voor het vervoer van een of meer containers of wissellaadbakken, met een totale lengte van ten hoogste 45 voet, of
vervoer voor het vervoer van een of meer containers of wissellaadbakken, met een totale lengte van ten hoogste 45 voet, waarbij gebruik wordt gemaakt van vervoer over water, op voorwaarde dat de afstand van het begin- of het eindvervoer over de weg op het grondgebied van de Unie niet groter is dan 150 km. De bovenvermelde afstand van 150 km mag worden overschreden om de dichtstbij gelegen geschikte vervoersterminal voor de voorgenomen dienst te bereiken, indien het vervoer wordt verricht met:
voertuigen die voldoen aan bijlage I, punt 2.2.2, onder a) of onder b), of
voertuigen die voldoen aan bijlage I, punt 2.2.2, onder c) of onder d), indien dergelijke afstanden zijn toegelaten in de betrokken lidstaat.
Voor intermodale vervoersverrichtingen kan de dichtstbij gelegen geschikte vervoersterminal die de dienst verleent, gelegen zijn in een andere lidstaat dan de lidstaat waarin de zending werd ingeladen of uitgeladen.
Alle in bijlage I vermelde maximaal toegestane afmetingen worden gemeten overeenkomstig bijlage I van ►M2 Richtlijn 2007/46/EG ◄ , zonder positieve afwijking.
Artikel 3
De Lid-Staten mogen het gebruik op hun grondgebied niet verbieden of weigeren,
indien deze voertuigen voldoen aan de in bijlage I aangegeven grenswaarden.
Deze bepaling is van toepassing niettegenstaande het feit dat:
deze voertuigen niet voldoen aan de wettelijke voorschriften van deze Lid-Staat betreffende bepaalde kenmerken die verband houden met gewichten en afmetingen en die niet in bijlage I worden vermeld;
de bevoegde autoriteit van de Lid-Staat waar de voertuigen zijn ingeschreven of in het verkeer gebracht, grenswaarden heeft toegestaan die niet in artikel 4, lid 1, vermeld staan en die hoger liggen dan die welke in bijlage I zijn vastgesteld.
Artikel 4
De lidstaten mogen op hun grondgebied niet toestaan:
het normale verkeer van voertuigen of voertuigcombinaties voor nationaal goederenvervoer die niet in overeenstemming zijn met de in de punten 1.1, 1.2, 1.4, 1.5, 1.6, 1.7, 1.8, 4.2 en 4.4 van bijlage I vermelde kenmerken,
het normale verkeer van voertuigen voor nationaal personenvervoer die niet in overeenstemming zijn met de in de punten 1.1, 1.2, 1.4 bis, 1.5 en 1.5 bis van bijlage I vermelde kenmerken.
De lidstaten mogen op hun grondgebied wel toestaan:
het verkeer van voertuigen of voertuigcombinaties voor nationaal goederenvervoer die niet in overeenstemming zijn met de in de punten 1.3, 2, 3, 4.1 en 4.3 van bijlage I vermelde kenmerken,
het verkeer van voertuigen voor nationaal personenvervoer die niet in overeenstemming zijn met de in de punten 1.3, 2, 3, 4.1 en 4.3 van bijlage I vermelde kenmerken.
Vervoer wordt geacht niet van noemenswaardige invloed te zijn op de internationale concurrentie in de vervoersector als een van de onder a) of b) genoemde voorwaarden vervuld is:
het vervoer wordt op het grondgebied van een Lid-Staat verricht met speciale voertuigen of voertuigcombinaties in zodanige omstandigheden dat het normaal gesproken niet wordt verricht met voertuigen uit andere Lid-Staten, bij voorbeeld vervoer in de bosbouw en de bosbouwindustrie;
de Lid-Staat die het vervoer op zijn grondgebied toestaat door voertuigen of voertuigcombinaties met andere dan de in bijlage I vermelde afmetingen, staat tevens het gebruik toe van motorvoertuigen, aanhangwagens en opleggers die aan de in bijlage I voorgeschreven afmetingen voldoen, en wel in zulke combinaties dat ten minste de in die Lid-Staat toegestane laadruimte kan worden bereikt zodat alle vervoerders dezelfde concurrentiemogelijkheden hebben (het moduleconcept).
▼M2 —————
▼M2 —————
Artikel 5
Vóór 1 januari 1991 in het verkeer gebrachte gelede voertuigen die niet voldoen aan de in de punten 1.6 en 4.4 van bijlage I opgenomen voorschriften, worden voor de toepassing van artikel 3 geacht met die voorschriften in overeenstemming te zijn, indien zij een totale lengte van niet meer dan 15,50 m hebben.
Artikel 6
De Lid-Staten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de in artikel 1 bedoelde voertuigen die aan deze richtlijn voldoen, zijn voorzien van een van de onder a), b) en c) genoemde bewijzen:
een combinatie van de volgende twee platen:
één enkele overeenkomstig Richtlijn 76/114/EEG uitgevoerde en aangebrachte plaat waarop de gegevens van de twee onder a) vermelde platen staan;
één enkel document dat wordt afgegeven door de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat waar het voertuig is ingeschreven of in het verkeer is gebracht. Dit document dient dezelfde rubrieken en dezelfde gegevens te bevatten als die welke voorkomen op de onder a) vermelde platen. Het moet op een voor controle gemakkelijk toegankelijke en goed beschermde plaats worden bewaard.
Voertuigen waarvoor een conformiteitsbewijs werd afgegeven, kunnen aan de volgende controles worden onderworpen:
Artikel 7
Deze richtlijn laat de toepassing onverlet van de in elke lidstaat geldende voorschriften inzake het wegverkeer op grond waarvan het gewicht en/of de afmetingen van voertuigen op bepaalde wegen of kunstwerken kunnen worden beperkt, ongeacht de staat waar deze voertuigen zijn ingeschreven of in het verkeer zijn gebracht.
Dat geldt ook voor de mogelijkheid om lokale beperkingen op te leggen betreffende maximaal toegestane afmetingen en gewichten van voertuigen die gebruikt mogen worden in gespecificeerde gebieden of op gespecificeerde wegen waar de infrastructuur niet geschikt is voor lange en zware voertuigen, zoals in stadscentra, kleine dorpen of plaatsen met een bijzonder belangwekkende natuur.
▼M2 —————
Artikel 8 ter
Uiterlijk op 27 mei 2017 gaat de Commissie na of er technische vereisten voor de typegoedkeuring van de aerodynamische voorzieningen vastgelegd binnen dat kader, moeten worden vastgesteld of aangepast, rekening houdend met het feit dat de verkeersveiligheid en de veiligheid van de intermodale vervoersverrichtingen moeten worden gewaarborgd; en in het bijzonder rekening houdend met de volgende elementen:
de bevestiging en de duurzaamheid van de voorzieningen, om het risico te beperken dat zij loskomen, ook tijdens intermodale vervoersverrichtingen;
de veiligheid van andere weggebruikers, met name zwakke weggebruikers, door te zorgen voor onder andere zichtbare contourmarkeringen wanneer aerodynamische voorzieningen zijn geïnstalleerd, door de vereisten voor indirect zicht aan te passen, en door erop toe te zien dat bij een aanrijding aan de achterzijde van een voertuig of voertuigcombinatie de werking van beschermingsinrichtingen tegen klemrijden aan de achterzijde niet in het gedrang komt.
De Commissie dient daartoe, indien nodig, een wetgevingsvoorstel in tot wijziging van de desbetreffende voorschriften inzake typegoedkeuring binnen het kader van Richtlijn 2007/46/EG.
De in lid 1 bedoelde aerodynamische voorzieningen voldoen aan de volgende operationele voorwaarden:
in omstandigheden waarin de veiligheid van andere weggebruikers of van de bestuurder in het geding is, worden deze door de bestuurder ingeklapt, ingetrokken of verwijderd;
bij het gebruik ervan op stedelijke en regionale wegen wordt rekening gehouden met de bijzondere kenmerken van gebieden waar de maximumsnelheid 50 km/u of minder bedraagt en waar wellicht zwakke weggebruikers aanwezig zijn; en
het gebruik van dergelijke voorzieningen is verenigbaar met intermodale vervoersverrichtingen en met name als zij ingetrokken/ingeklapt zijn, mogen zij de toegestane maximumlengte met niet meer dan 20 cm overschrijden.
▼M2 —————
Artikel 9 bis
Voordat de in lid 1 bedoelde voertuigen op de markt worden gebracht wordt een goedkeuring verleend overeenkomstig de voorschriften inzake typegoedkeuring binnen het kader van Richtlijn 2007/46/EG. Uiterlijk op 27 mei 2017 gaat de Commissie na of binnen dat kader technische vereisten moeten worden ingevoegd voor de typegoedkeuring van voertuigen met aerodynamische cabines, rekening houdend met de volgende elementen:
de verbeterde aerodynamische prestaties van de voertuigen of voertuigcombinaties;
zwakke weggebruikers en het vergroten van hun zichtbaarheid voor de bestuurder, in het bijzonder door dode hoeken van de bestuurder te verminderen;
het beperken van schade of letsel bij andere weggebruikers bij een aanrijding;
de veiligheid en het comfort van de bestuurders.
Daartoe neemt de Commissie de nodige maatregelen in het kader van Richtlijn 2007/46/EG, om uiterlijk op 1 november 2019 in de typegoedkeuring van voertuigen of voertuigcombinaties als bedoeld in lid 1 van dit artikel, te voorzien.
Artikel 10
De richtlijnen die in bijlage IV, deel A, zijn opgenomen, worden ingetrokken op de in artikel 11 genoemde datum, onverminderd de verplichtingen van de Lid-Staten met betrekking tot de in bijlage IV, deel B, gememoreerde tijdslimieten voor omzetting.
Verwijzingen naar ingetrokken richtlijnen gelden als verwijzingen naar de onderhavige richtlijn en worden gelezen volgens de in bijlage V opgenomen concordantietabel.
▼M2 —————
Artikel 10 ter
Het maximaal toegestane gewicht van door alternatieve brandstoffen aangedreven of emissievrije voertuigen komt overeen met het gewicht dat is vastgesteld in de punten 2.2.1, 2.2.2, 2.2.3, 2.2.4, 2.3.1, 2.3.2 en 2.4 van bijlage I.
Door alternatieve brandstoffen aangedreven of emissievrije voertuigen voldoen tevens aan de in bijlage I, punt 3, vastgestelde maximaal toegestane asdruk.
Het bijkomend gewicht dat voor door alternatieve brandstoffen aangedreven of emissievrije voertuigen nodig is, wordt gedefinieerd op basis van de documentatie die door de fabrikant bij de goedkeuring van het betrokken voertuig wordt verstrekt. Dat bijkomende gewicht wordt vermeld in de officiële bewijzen die overeenkomstig artikel 6 vereist zijn.
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 10 nonies gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot het actualiseren, voor de doelstellingen van deze richtlijn, van de in artikel 2 opgenomen lijst van alternatieve brandstoffen die een bijkomend gewicht vereisen. Het is van bijzonder belang dat de Commissie zoals gebruikelijk overlegt met deskundigen, onder meer uit de lidstaten, voordat zij die gedelegeerde handelingen vaststelt.
Artikel 10 quater
De in bijlage I, punt 1.1, vastgestelde maximumlengten, waar van toepassing onder voorbehoud van artikel 9 bis, lid 1, en de in bijlage I, punt 1.6, vastgestelde maximale afstand, mogen met 15 cm worden overschreden door voertuigen of voertuigcombinaties die containers van 45 voet of wissellaadbakken van 45 voet vervoeren, leeg of geladen, mits het wegvervoer van de betrokken vervoerde container of wissellaadbak deel uitmaakt van een intermodale vervoersverrichting.
Artikel 10 quinquies
Een lidstaat mag de verplichting tot het installeren van weegapparatuur niet opleggen voor voertuigen of voertuigcombinaties die in een andere lidstaat zijn geregistreerd.
Indien voor het vaststellen van inbreuken op deze richtlijn en het opleggen van sancties automatische systemen worden gebruikt, worden die automatische systemen, onverminderd het Unie- en nationaal recht, gecertificeerd. Indien automatische systemen alleen voor identificatiedoeleinden worden gebruikt, hoeven zij niet te worden gecertificeerd.
Er kan, met het oog op het waarborgen van de interoperabiliteit, met behulp van die gedetailleerde bepalingen voor worden gezorgd dat te allen tijde vanuit rijdende voertuigen de weeggegevens naar de bevoegde instanties evenals de bestuurders worden doorgestuurd. Deze informatie wordt meegedeeld middels de interface als gedefinieerd door de normen CEN DSRC EN 12253, EN 12795, EN 12834, EN 13372 en ISO 14906. Daarnaast waarborgt deze informatie dat de bevoegde instanties van de lidstaten op dezelfde manier informatie kunnen meedelen aan en uitwisselen met in eender welke lidstaat geregistreerde voertuigen en voertuigcombinaties die met weegapparatuur zijn uitgerust.
Om compatibiliteit met alle voertuigtypen te waarborgen zijn de in de motorvoertuigen geïnstalleerde systemen in staat alle gegevens van ieder type aanhanger of oplegger die aan het motorvoertuig is bevestigd, te ontvangen en te verwerken.
Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 10 decies, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.
Artikel 10 sexies
De lidstaten stellen voorschriften vast inzake de sancties die van toepassing zijn op inbreuken op deze richtlijn en nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat deze worden uitgevoerd. Die sancties zijn doeltreffend, niet-discriminerend, evenredig en afschrikkend. De lidstaten stellen de Commissie van deze voorschriften in kennis.
Artikel 10 septies
Voor het vervoer van containers en wissellaadbakken stellen de lidstaten voorschriften vast ter bepaling van het volgende:
wanneer de verlader de vervoerder de opdracht geeft om containers of wissellaadbakken te vervoeren, dient de verlader de vervoerder een verklaring te verstrekken waarin het gewicht van de vervoerde containers of wissellaadbakken wordt vermeld, en
de vervoerder dient toegang te verschaffen tot alle ter zake doende documentatie van de verlader.
Artikel 10 octies
De lidstaten bezorgen de Commissie om de twee jaar, en uiterlijk op 30 september van het jaar na het einde van de betrokken periode van twee jaar, de vereiste informatie over:
het aantal in de twee vorige kalenderjaren uitgevoerde controles, en
het aantal vastgestelde overbeladen voertuigen of voertuigcombinaties.
Deze informatie kan onderdeel zijn van de informatie die krachtens artikel 17 van Verordening (EG) nr. 561/2006 van het Europees Parlement en de Raad ( 6 ) wordt verstrekt.
De Commissie analyseert de ingevolge dit artikel ontvangen informatie en neemt die analyse op in het verslag dat in het kader van Verordening (EG) nr. 561/2006 bij het Europees Parlement en de Raad moet worden ingediend.
Artikel 10 nonies
Artikel 10 decies
Artikel 10 undecies
Uiterlijk op 8 mei 2020, legt de Commissie, in voorkomend geval, een verslag over de tenuitvoerlegging van de door Richtlijn (EU) 2015/719 van het Europees Parlement en de Raad ( 9 ) aangebrachte wijzigingen in deze richtlijn voor aan het Europees Parlement en de Raad, waarin rekening wordt gehouden met specifieke kenmerken van bepaalde marktsegmenten. Op basis van dat verslag dient de Commissie, in voorkomend geval, een wetgevingsvoorstel tot wijziging van de richtlijn in, dat naar behoren vergezeld wordt van een effectbeoordeling. Het verslag wordt ten minste zes maanden voordat er eventueel een wetgevingsvoorstel wordt ingediend, ter beschikking gesteld.
Artikel 11
Wanneer de Lid-Staten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen verwezen naar de onderhavige richtlijn of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van die bepalingen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de Lid-Staten.
Artikel 12
Deze richtlijn treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen.
Artikel 13
Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten.
BIJLAGE I
MAXIMUMGEWICHTEN EN -AFMETINGEN EN AANVERWANTE KENMERKEN VAN VOERTUIGEN
1. |
Maximaal toegestane afmetingen van de in artikel 1, lid 1, onder a), genoemde voertuigen |
|
1.1. |
Maximumlengte |
|
— ander motorvoertuig dan een bus |
12,00 m |
|
— aanhangwagen |
12,00 m |
|
— geleed voertuig |
16,50 m |
|
— aanhangwagencombinatie |
18,75 m |
|
— gelede bus |
18,75 m |
|
— bus met 2 assen |
13,50 m |
|
— bus met > 2 assen |
15,00 m |
|
— bus + aanhangwagen |
18,75 m. |
|
1.2. |
Maximumbreedte |
|
a) alle soorten voertuigen, met uitzondering van de onder b) bedoelde voertuigen |
2,55 m |
|
b) voertuigen met een geconditioneerde bovenbouw of door voertuigen vervoerde geconditioneerde containers of wissellaadbakken |
2,60 m |
|
1.3. |
Maximumhoogte (alle soorten voertuigen) |
4,00 m |
1.4. |
De afneembare bovenbouw en gestandaardiseerde laadstructuren, zoals containers, zijn in de in de punten 1.1, 1.2, 1.3, 1.6, 1.7, 1.8 en 4.4 genoemde afmetingen begrepen. |
|
1.4 bis |
Als demonteerbare toebehoren zoals skiboxen op een bus worden aangebracht mag de lengte van het voertuig, inclusief toebehoren, niet meer bedragen dan de in punt 1.1 bepaalde maximale lengte |
|
1.5. |
Een motorvoertuig of combinatie in beweging moet in staat zijn een cirkel te beschrijven met een uitwendige straal van 12,50 m en een inwendige straal van 5,30 m. |
|
1.5 bis |
Bijkomende vereisten voor bussen Bij een stilstaande bus wordt op de bodem met een lijn het loodrechte vlak aangegeven dat raakt aan de buitenzijde van het voertuig ten opzichte van de cirkel. Bij een gelede bus worden de twee stijve delen langs het vlak opgesteld. Wanneer het voertuig de in punt 1.5 beschreven cirkelvormige ruimte in rechte lijn binnenrijdt, mag geen voertuigdeel meer dan 0,60 m buiten voornoemd loodrecht vlak komen. |
|
1.6. |
Maximale afstand tussen de pen van de opleggerkoppeling en de achterkant van de oplegger |
12,00 m |
1.7. |
Parallel met de lengteas van het samenstel gemeten maximale afstand tussen het voorste punt aan de buitenzijde van de laadruimte achter de stuurcabine en het achterste punt aan de buitenzijde van de aanhangwagen van de combinatie, verminderd met de afstand tussen de achterkant van het motorvoertuig en de voorkant van de aanhangwagen |
15,65 m |
1.8. |
Parallel met de lengteas van het samenstel gemeten maximale afstand tussen het voorste punt aan de buitenzijde van de laadruimte achter de stuurcabine en het achterste punt aan de buitenzijde van de aanhangwagen van de combinatie |
16,40 m |
2. |
Maximaal toegestaan gewicht van voertuigen (in ton) |
|
2.1. |
Van een combinatie deel uitmakende voertuigen |
|
2.1.1. |
Aanhangwagen met twee assen |
18 t |
2.1.2. |
Aanhangwagen met drie assen |
24 t |
2.2. |
Combinaties |
|
2.2.1. |
Samenstellen met vijf of zes assen ►M4 In het geval van voertuigcombinaties met door alternatieve brandstoffen aangedreven of emissievrije voertuigen, wordt het maximaal toegestane gewicht als voorzien in deze sectie verhoogd met het voor de alternatieve brandstoftechnologie of emissievrije technologie vereiste extra gewicht van ten hoogste 1 en 2 ton respectievelijk. ◄ |
|
a) Motorvoertuig met twee assen met aanhangwagen met drie assen |
40 t |
|
b) Motorvoertuig met drie assen met aanhangwagen met twee of drie assen |
40 t |
|
2.2.2. |
Gelede voertuigen met vijf of zes assen ►M4 In het geval van voertuigcombinaties met door alternatieve brandstoffen aangedreven of emissievrije voertuigen, wordt het maximaal toegestane gewicht als voorzien in deze sectie verhoogd met het voor de alternatieve brandstoftechnologie of emissievrije technologie vereiste extra gewicht van ten hoogste 1 en 2 ton respectievelijk. ◄ |
|
a) Motorvoertuig met twee assen met oplegger met drie assen |
40 t |
|
b) Motorvoertuig met drie assen met oplegger met twee of drie assen |
40 t |
|
c) motorvoertuig met drie assen met oplegger met twee of drie assen die bij intermodale vervoersverrichtingen één of meer containers of wissellaadbakken vervoert, met een totale lengte van ten hoogste 45 voet |
44 ton |
|
d) motorvoertuig met twee assen met oplegger met drie assen die bij intermodale vervoersverrichtingen, één of meer containers of wissellaadbakken vervoert, met een totale lengte van ten hoogste 45 voet |
42 ton |
|
2.2.3. |
Samenstellen met vier assen, bestaande uit een motorvoertuig met twee assen en een aanhangwagen met twee assen ►M4 In het geval van voertuigcombinaties met door alternatieve brandstoffen aangedreven of emissievrije voertuigen, wordt het maximaal toegestane gewicht als voorzien in deze sectie verhoogd met het voor de alternatieve brandstoftechnologie of emissievrije technologie vereiste extra gewicht van ten hoogste 1 en 2 ton respectievelijk. ◄ |
36 t |
2.2.4. |
Gelede voertuigen met vier assen, bestaande uit een motorvoertuig met twee assen en een oplegger met twee assen, indien de afstand tussen de assen van de oplegger: ►M4 In het geval van voertuigcombinaties met door alternatieve brandstoffen aangedreven of emissievrije voertuigen, wordt het maximaal toegestane gewicht als voorzien in deze sectie verhoogd met het voor de alternatieve brandstoftechnologie of emissievrije technologie vereiste extra gewicht van ten hoogste 1 en 2 ton respectievelijk. ◄ |
|
2.2.4.1. |
ten minste 1,3 m en ten hoogste 1,8 m bedraagt |
36 t |
2.2.4.2. |
meer dan 1,8 m bedraagt |
36 t + 2 t als toegestane afwijking, wanneer het maximaal toegestane gewicht van het motorvoertuig (18 t) en het maximaal toegestane gewicht van het tweeassenstel van de oplegger (20 t) in acht worden genomen en de aangedreven as is uitgerust met dubbele banden en met luchtvering of met op communautair niveau als gelijkwaardig erkende vering, zoals omschreven in bijlage II |
2.3. |
Motorvoertuigen |
|
2.3.1. |
Motorvoertuigen met twee assen, met uitzondering van autobussen: 18 ton Door alternatieve brandstoffen aangedreven motorvoertuigen met twee assen, met uitzondering van autobussen: het maximaal toegestane gewicht van 18 ton wordt met het voor de alternatieve brandstoftechnologie vereiste extra gewicht verhoogd met ten hoogste 1 ton ►M4 Emissievrije voertuigen: het maximaal toegestane gewicht van 18 ton wordt met het voor de emissievrije technologie vereiste extra gewicht verhoogd met ten hoogste 2 ton. ◄ |
Autobussen met twee assen: 19,5 ton |
2.3.2. |
Motorvoertuigen met drie assen |
25 of 26 ton wanneer de aangedreven as is uitgerust met dubbele banden en luchtvering of met een op Unieniveau als gelijkwaardig volgens de definitie in bijlage II erkende vering, of wanneer elke aangedreven as is uitgerust met dubbele banden en de maximumdruk van elke as niet meer dan 9,5 ton bedraagt. Door alternatieve brandstoffen aangedreven motorvoertuigen met drie assen: het maximaal toegestane gewicht van 25 of 26 ton wordt, wanneer de aangedreven as is uitgerust met dubbele banden en luchtvering of met een op Unieniveau als gelijkwaardig volgens de definitie in bijlage II erkende vering, of wanneer elke aangedreven as is uitgerust met dubbele banden en de maximumdruk van elke as niet meer dan 9,5 ton bedraagt, met het voor de alternatieve brandstoftechnologie vereiste extra gewicht verhoogd met ten hoogste 1 ton ►M4 Emissievrije voertuigen met drie assen: het maximaal toegestane gewicht van 25, of 26 ton wanneer de aangedreven as is uitgerust met dubbele banden en luchtvering of met een op Unieniveau als gelijkwaardig volgens de definitie in bijlage II erkende vering of wanneer elke aangedreven as is uitgerust met dubbele banden en de maximumdruk van elke as niet meer dan 9,5 ton bedraagt, wordt met het voor de emissievrije technologie vereiste extra gewicht verhoogd met ten hoogste 2 ton. ◄ |
2.3.3. |
Motorvoertuigen met vier assen waaronder twee gestuurde assen |
32 t wanneer de aangedreven as is uitgerust met dubbele banden en luchtvering of met een op communautair niveau als gelijkwaardig volgens de definitie in bijlage II erkende vering, of wanneer elke aangedreven as is uitgerust met dubbele banden en de maximumdruk van elke as niet meer dan 9,5 t bedraagt |
2.4. |
Gelede autobus met drie assen |
28 ton Door alternatieve brandstoffen aangedreven gelede autobussen met drie assen: het maximaal toegestane gewicht van 28 ton wordt met het voor de alternatieve brandstoftechnologie vereiste extra gewicht verhoogd met ten hoogste 1 ton ►M4 Emissievrije autobussen met drie assen: het maximaal toegestane gewicht van 28 ton wordt met het voor de alternatieve emissievrije technologie vereiste extra gewicht verhoogd met ten hoogste 2 ton. ◄ |
3. |
Maximaal toegestane asdruk voor de in artikel 1, lid 1, onder b), genoemde voertuigen (in ton) |
|
3.1. |
Enkelvoudige assen Enkelvoudige niet-aangedreven as |
10 t |
3.2. |
Tweeassenstellen van aanhangwagens en opleggers De totale asdruk van een tweeassenstel mag niet meer bedragen dan, als de afstand (d) tussen de assen |
|
3.2.1. |
minder dan 1 m bedraagt (d < 1,0):weniger als 1,0 m |
11 t |
3.2.2. |
ten minste 1,0 m en minder dan 1,3 m bedraagt (1,0 ≤ d < 1,3): |
16 t |
3.2.3. |
ten minste 1,3 m en minder dan 1,8 m bedraagt (1,3 ≤ d < 1,8): |
18 t |
3.2.4. |
1,8 m of meer bedraagt (1,8 ≤ d): |
20 t |
3.3. |
Drieassenstellen van aanhangwagens en opleggers De totale asdruk van een drieassenstel mag niet meer bedragen dan, als de afstand (d) tussen de assen |
|
3.3.1. |
niet meer dan 1,3 m bedraagt (1,3 ≤ d): |
21 t |
3.3.2. |
meer dan 1,3 m en ten hoogste 1,4 m bedraagt (1,3 <d ≤ 1,4): |
24 t |
3.4. |
Aangedreven as |
|
3.4.1. |
Aangedreven as van de voertuigen bedoeld in de punten 2.2.1 en 2.2.2 |
11,5 t |
3.4.2. |
Aangedreven as van de voertuigen bedoeld in de punten 2.2.3, 2.2.4, 2.3 en 2.4 |
11,5 t |
3.5. |
Tweeassenstellen van motorvoertuigen De totale asdruk van een tweeassenstel mag niet meer bedragen dan, als de afstand (d) tussen de assen |
|
3.5.1. |
minder dan 1,0 m bedraagt (d < 1,0): |
11,5 t |
3.5.2. |
ten minste 1,0 m en minder dan 1,3 m bedraagt (1,0 ≤ d < 1,3): |
16 t |
3.5.3. |
ten minste 1,3 m en minder dan 1,8 m bedraagt (1,3 ≤ d < 1,8): |
—18 t — 19 t wanneer de aangedreven as is uitgerust met dubbele banden en luchtvering of met een op communautair niveau als gelijkwaardig volgens de definitie in bijlage II erkende vering, of wanneer elke aangedreven as is uitgerust met dubbele banden en de maximumdruk van elke as niet meer dan 9,5 t bedraagt |
4. |
Aanverwante kenmerken van de in artikel 1, lid 1, onder b), genoemde voertuigen |
|
4.1. |
Alle voertuigen De druk op de aangedreven as of assen van een voertuig of voertuigcombinatie mag bij gebruik in het internationale verkeer niet minder bedragen dan 25 % van het totaalgewicht in beladen toestand van het voertuig of de combinatie. |
|
4.2. |
Samenstellen De afstand tussen de achteras van een motorvoertuig en de vooras van een aanhangwagen mag niet minder bedragen dan 3,00 m. |
|
4.3. |
Maximaal toegestaan gewicht afhankelijk van de wielbasis Het maximaal toegestane gewicht in ton van een motorvoertuig met vier assen mag niet groter zijn dan vijfmaal de hartafstand in meter tussen de voorste en de achterste as van het voertuig. |
|
4.4. |
Opleggers De horizontaal gemeten afstand tussen het middelpunt van de koppelpen en een willekeurig punt aan de voorzijde van de oplegger mag niet meer bedragen dan 2,04 m. |
|
BIJLAGE II
VOORWAARDEN BETREFFENDE DE GELIJKWAARDIGHEID AAN LUCHTVERING VAN BEPAALDE VERINGSSYSTEMEN VOOR DE AANGEDREVEN AS OF ASSEN VAN HET VOERTUIG
1. DEFINITIE VAN LUCHTVERING
Onder luchtvering dient te worden verstaan een veringssysteem waarbij ten minste 75 % van het veringseffect door de luchtveer wordt veroorzaakt.
2. GELIJKWAARDIGHEID AAN LUCHTVERING
Een veringssysteem wordt erkend als gelijkwaardig aan luchtvering, indien het voldoet aan de hierna omschreven voorwaarden:
2.1. |
tijdens de vrije laagfrequente verticale uittrilling van de afgeveerde massa boven een aangedreven as of draaistel moeten de gemeten frequentie en de demping met de maximaal toegestane druk op de vering beantwoorden aan de in de punten 2.2 tot en met 2.5 omschreven grenzen; |
2.2. |
iedere as moet zijn uitgerust met hydraulische dempers. Op tandem-asdraaistellen moeten de dempers zodanig zijn geplaatst dat de trilling van het draaistel tot een minimum wordt beperkt; |
2.3. |
de gemiddelde dempingsgraad D moet groter zijn dan 20 % van de kritische demping voor de vering in normale toestand met operationele hydraulische dempers; |
2.4. |
de dempingsgraad van de vering, wanneer alle hydraulische dempers verwijderd of buiten werking zijn, mag niet groter zijn dan 50 % van D; |
2.5. |
de frequentie van de afgeveerde massa boven de aangedreven as of het draaistel mag in een vrije verticale uittrilling niet groter zijn dan 2 Hz; |
2.6. |
voor een definitie van de frequentie en de demping van het veringssysteem: zie punt 3, en voor een omschrijving van de testprocedures voor het meten van de frequentie en de demping: zie punt 4. |
3. DEFINITIE VAN FREQUENTIE EN DEMPING
Voor deze definitie wordt een afgeveerde massa M (kg) boven een aangedreven as of asstel in aanmerking genomen. De as of het asstel heeft tussen het wegdek en de afgeveerde massa een totale verticale stijfheid van K newton/meter (N/m) en een totale dempingscoëfficiënt van C newton per meter per seconde (N/ms). De verticale verplaatsing (doorbuiging) van de afgeveerde massa is Z. De bewegingsvergelijking voor de vrije trilling van de afgeveerde massa is:
.De trillingsfrequentie van de afgeveerde massa F (rad/sec) is:
.
De demping is kritisch wanneer C = Co, waarbij
.
De dempingsgraad weergegeven als een breuk van de kritische demping is
.
Tijdens vrije uittrilling van de afgeveerde massa zal de verticale beweging van de massa een gedempte sinusoïdale baan volgen (figuur 2). De frequentie kan worden geraamd door de tijd te meten voor zoveel trillingscycli als kunnen worden waargenomen. De demping kan worden geraamd door dehoogte te meten van de opeenvolgende pieken van de trilling in dezelfde richting. Indien de piekamplitudes van de eerste en tweede trillingscycli A1 en A2 zijn, is de dempingsgraad D:
waarbij „ln” de natuurlijke logaritme van de amplitudeverhouding is.
4. TESTPROCEDURE
Voor de experimentele bepaling van de dempingsgraad D, de dempingsgraad wanneer de hydraulische dempers zijn verwijderd, en de frequentie F van de vering, moet het beladen voertuig:
hetzij bij lage snelheid (5 km/h + 1 km/h) over een afstapje van 80 mm met het in figuur 1 aangegeven profiel worden gereden, waarbij de op frequentie en demping te analyseren uittrilling die is, welke optreedt nadat de wielen van de aangedreven as het afstapje zijn gepasseerd;
oder
hetzij bij het chassis naar beneden worden getrokken, zodat de druk op de aangedreven as 1,5-maal zo groot als de maximale statistische waarde ervan is, waarbij de trek naar beneden plotseling wordt opgeheven en de daaropvolgende trilling wordt geanalyseerd;
oder
hetzij bij het chassis naar omhoog worden getrokken, zodat de afgeveerde massa 80 mm boven de aangedreven as wordt geheven, waarbij de trek naar boven plotseling wordt opgeheven en de daaropvolgende trilling wordt geanalyseerd;
oder
hetzij aan andere tests worden onderworpen, voor zover de fabrikant ten genoegen van de technische dienst heeft aangetoond dat die gelijkwaardig zijn.
Op het voertuig moet tussen de aangedreven as en het chassis, onmiddellijk boven de aangedreven as, een doorbuigingstransductor worden aangebracht. Door het meten van het tijdsinterval tussen de eerste en tweede compressiepiek op de aan de hand daarvan verkregen lijn, kunnen de frequentie F en, door het meten van de amplitudeverhouding op die lijn, de demping worden gevonden. Voor aangedreven tandemasstellen moeten de doorbuigingstransductors worden aangebracht tussen iedere aangedreven as en het zich onmiddellijk daarboven bevindende gedeelte van het chassis.
Figuur 1
Afstapje voor veringstests
Figuur 2
Een gedempte-sprongkarakteristiek
BIJLAGE III
PLAAT MET BETREKKING TOT DE AFMETINGEN ZOALS BEDOELD IN ARTIKEL 6, LID 1, ONDER a)
I. |
De plaat met betrekking tot de afmetingen, die voor zover mogelijk naast de in Richtlijn 76/114/EEG bedoelde plaat is bevestigd, vermeldt de volgende gegevens:
1.
Naam van de constructeur ( 10 ).
2.
Identificatienummer van het voertuig (10) .
3.
Lengte (L) van het motorvoertuig, de aanhangwagen of de oplegger.
4.
Breedte (W) van het motorvoertuig, de aanhangwagen of de oplegger.
5.
Gegevens voor het meten van de lengte van combinaties:
—
de afstand (a) tussen de voorkant van het motorvoertuig en het middelpunt van de koppelinrichting ervan (koppelhaak of koppelschotel); in het geval van een koppelschotel met verscheidene koppelpunten moeten de minimum- en de maximumwaarden worden aangegeven (amin en amax);
—
de afstand (b) tussen het middelpunt van de koppelinrichting van de aanhangwagen (koppelring) of van de oplegger (koppelpen) en de achterkant van de aanhangwagen of van de oplegger; in het geval van een inrichting met verscheidene koppelpunten moeten de minimum- en de maximumwaarden worden aangegeven (bmin en bmax).
De lengte van de combinaties is de lengte gemeten wanneer het motorvoertuig, de aanhangwagen of de oplegger op één lijn zijn opgesteld. |
II. |
De waarden die op het conformiteitsbewijs voorkomen, moeten precies de metingen weergeven die rechtstreeks op het voertuig zijn verricht. |
BIJLAGE IV
DEEL A
INGETROKKEN RICHTLIJNEN
(bedoeld in artikel 10)
DEEL B
Richtlijn |
De voor omzetting vastgestelde tijdslimiet |
85/3/EEG (PB nr. L 2 van 3.1.1985, blz. 14) |
1 juli 1986 |
1 januari 1990 |
|
86/360/EEG (PB nr. L 217 van 5.8.1986, blz. 19) |
1 januari 1992 |
86/364/EEG (PB nr. L 221 van 7.8.1986, blz. 48) |
29 juli 1987 |
88/218/EEG (PB nr. L 98 van 15.4.1988, blz. 48) |
1 januari 1989 |
89/338/EEG (PB nr. L 142 van 25.5.1989, blz. 3) |
1 juli 1991 |
1 januari 1992 |
|
1 januari 1993 |
|
89/460/EEG (PB nr. L 226 van 3.8.1989, blz. 5) |
|
89/461/EEG (PB nr. L 226 van 3.8.1989, blz. 7) |
1 januari 1991 |
91/60/EEG (PB nr. L 37 van 9.2.1991, blz. 37) |
30 september 1991 |
92/7/EEG (PB nr. L 57 van 2.3.1992, blz. 29) |
31 december 1992 |
BIJLAGE V
CONCORDANTIETABEL
Deze richtlijn |
85/3/EEG |
86/360/EEG |
86/364/EEG |
88/218/EEG |
89/338/EEG |
89/460/EEG |
89/461/EEG |
91/60/EEG |
92/7/EEG |
Artikel 1, lid 1 |
Artikel 1, lid 1 |
|
|
|
|
|
|
|
|
Artikel 1, lid 1, onder a) |
— |
|
|
|
|
|
|
|
|
Artikel 1, lid 1, onder b) |
Artikel 1, lid 1, onder b) |
|
|
|
|
|
|
|
|
Artikel 1, lid 2 |
Artikel 1, lid 2 |
|
|
|
|
|
|
|
|
Artikel 2, eerste tot en met vierde en zesde tot en met tiende streepje |
|
|
|
|
Artikel 1, lid 2 |
|
|
|
|
Artikel 2, vijfde, elfde en twaalfde streepje |
— |
|
|
|
|
|
|
|
|
Artikel 2, laatste alinea |
— |
|
|
|
|
|
|
|
|
Artikel 3 |
— |
|
|
|
|
|
|
|
|
Artikel 3, lid 1, onder a) en b) |
Artikel 3, lid 1, onder a) en b) |
|
|
|
|
|
|
|
|
Artikel 3, lid 2 |
Artikel 3, lid 2 |
|
|
|
|
|
|
|
|
Artikel 3, lid 3 |
— |
|
|
|
|
|
|
|
|
Artikel 4 |
— |
|
|
|
|
|
|
|
|
Artikel 5, onder a) |
|
|
|
|
|
|
Artikel 1, lid 1 |
|
|
Artikel 5, onder b) |
|
|
|
|
|
|
|
Artikel 1, lid 1 |
|
Artikel 6, leden 1 tot en met 4 |
|
|
Artikel 1, leden 1 tot en met 4 |
|
|
|
|
|
|
Artikel 6, leden 5 en 6 |
|
|
Artikel 2, leden 1 en 2 |
|
|
|
|
|
|
Artikel 7 |
Artikel 6 |
|
|
|
|
|
|
|
|
Artikel 8 |
|
|
|
|
|
Artikel 1 |
|
|
|
Artikelen 9 tot en met 12 |
— |
|
|
|
|
|
|
|
|
Artikel 13 |
Artikel 9 |
|
|
|
|
|
|
|
|
Bijlage I |
Bijlage I |
|
|
|
|
|
|
|
|
Punt 1 |
Punt 1 |
|
|
|
|
|
|
|
|
Punt 1.1, eerste, tweede, derde en vijfde streepje |
|
|
|
|
|
|
|
Artikel 1, lid 2 |
|
Punt 1.1, vierde streepje |
— |
|
|
|
|
|
|
|
|
Punt 1.2, onder a) |
— |
|
|
|
|
|
|
|
|
Punt 1.2, onder b) |
— |
|
|
|
|
|
|
|
|
Punten 1.3, 1.4 en 1.5 |
Punten 1.3, 1.4 en 1.5 |
|
|
|
|
|
|
|
|
Punt 1.6 |
|
|
|
|
|
|
Artikel 1, lid 3 |
|
|
Punt 1.7 |
|
|
|
|
|
|
|
Artikel 1, lid 3 |
|
Punt 1.8 |
— |
|
|
|
|
|
|
|
|
Punten 2 tot en met 2.2.1, onder b) |
Punten 2 tot en met 2.2.1, onder b) |
|
|
|
|
|
|
|
|
Punt 2.2.2, onder a), b) en c) |
Punt 2.2.2, onder a), b) en c) |
|
|
|
|
|
|
|
|
Punten 2.2.3 tot en met 2.2.4.1 |
|
|
|
|
Artikel 1, lid 5, onder b) |
|
|
|
|
Punt 2.2.4.2 |
|
|
|
|
|
|
|
|
Artikel 1, lid 1, onder a) |
Punten 2.3 en 2.3.1 |
|
|
|
|
Artikel 1, lid 5, onder c) |
|
|
|
|
Punten 2.3.2 en 2.3.3 |
|
|
|
|
|
|
|
|
Artikel 1, lid 1, onder b) en c) |
Punt 2.4 |
|
|
|
|
Artikel 1, lid 5, onder c) |
|
|
|
|
Punten 3 tot en met 3.3.2 |
Punten 3 tot en met 3.3.2 |
|
|
|
|
|
|
|
|
Punten 3.4 en 3.4.1 |
|
Artikel 1, lid 3 |
|
|
|
|
|
|
|
Punten 3.4.2 tot en met 3.5.2 |
|
|
|
|
Artikel 1, lid 5, onder d) |
|
|
|
|
Punt 3.5.3 |
|
|
|
|
|
|
|
|
Artikel 1, lid 1, onder d) |
Punten 4 tot en met 4.2 |
Punten 4 tot en met 4.2 |
|
|
|
|
|
|
|
|
Punt 4.3 |
|
|
|
|
Artikel 1, lid 5, onder e) |
|
|
|
|
Punt 4.4 |
|
|
|
|
|
|
Artikel 1, lid 4 |
|
|
Bijlage II |
|
|
|
|
|
|
|
|
Bijlage III |
Bijlage III |
|
|
Bijlage |
|
|
|
|
|
|
( 1 ) Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 september 2007 tot vaststelling van een kader voor de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en van systemen, onderdelen en technische eenheden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd (kaderrichtlijn) (PB L 263 van 9.10.2007, blz. 1).
( 2 ) Verordening (EU) 2019/1242 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 tot vaststelling van CO2-emissienormen voor nieuwe zware bedrijfsvoertuigen en tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 595/2009 en (EU) 2018/956 van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijn 96/53/EG van de Raad (PB L 198 van 25.7.2019, blz. 202).
( 3 ) Richtlijn 92/106/EEG van de Raad van 7 december 1992 houdende vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor bepaalde vormen van gecombineerd vervoer van goederen tussen lidstaten (PB L 368 van 17.12.1992, blz. 38).
( 4 ) PB nr. L 24 van 30.1.1976, blz. 1. Richtlijn gewijzigd bij Richtlijn 78/507/EEG van de Commissie (PB nr. L 155 van 13.6.1978, blz. 31).
( 5 )
(1)* Verordening (EG) nr. 1071/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels betreffende de voorwaarden waaraan moet zijn voldaan om het beroep van wegvervoerondernemer uit te oefenen en tot intrekking van Richtlijn 96/26/EG van de Raad (PB L 300 van 14.11.2009, blz. 51).
( 6 )
(2)* Verordening (EG) nr. 561/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer, tot wijziging van Verordeningen (EEG) nr. 3821/85 en (EG) nr. 2135/98 van de Raad en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 3820/85 van de Raad (PB L 102 van 11.4.2006, blz. 1).
( 7 )
(3)* Verordening (EU) nr. 165/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 4 februari 2014 betreffende tachografen in het wegvervoer, tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 3821/85 van de Raad betreffende het controleapparaat in het wegvervoer en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 561/2006 van het Europees Parlement en de Raad tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer (PB L 60 van 28.2.2014, blz. 1).
( 8 )
(4)* Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).
( 9 )
(5)* Richtlijn (EU) 2015/719 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2015 tot wijziging van Richtlijn 96/53/EG van de Raad houdende vaststelling, voor bepaalde aan het verkeer binnen de Gemeenschap deelnemende wegvoertuigen, van de in het nationale en het internationale verkeer maximaal toegestane afmetingen, en van de in het internationale verkeer maximaal toegestane gewichten (PB L 115 van 6.5.2015, blz. 1).
( 10 ) Deze vermeldingen behoeven niet te worden herhaald als het voertuig is uitgerust met één enkele plaat waarop de gegevens met betrekking tot de gewichten en afmetingen voorkomen.