1994R2100 — NL — 31.01.2008 — 005.001


Dit document vormt slechts een documentatiehulpmiddel en verschijnt buiten de verantwoordelijkheid van de instellingen

►B

VERORDENING (EG) Nr. 2100/94 VAN DE RAAD

van 27 juli 1994

inzake het communautaire kwekersrecht

(PB L 227, 1.9.1994, p.1)

Gewijzigd bij:

 

 

Publicatieblad

  No

page

date

►M1

Verordening (EG) nr. 2506/95 van de Raad van 25 oktober 1995

  L 258

3

28.10.1995

►M2

Verordening (EG) nr. 807/2003 van de Raad van 14 april 2003

  L 122

36

16.5.2003

►M3

Verordening (EG) nr. 1650/2003 van de Raad van 18 juni 2003

  L 245

28

29.9.2003

►M4

Verordening (EG) nr. 873/2004 van de Raad van 29 april 2004

  L 162

38

30.4.2004

►M5

Verordening (EG) nr. 15/2008 van de Raad van 20 december 2007

  L 8

2

11.1.2008


Gerectificeerd bij:

►C1

Rectificatie, PB L 111, 20.4.2001, blz. 31  (2100/94)




▼B

VERORDENING (EG) Nr. 2100/94 VAN DE RAAD

van 27 juli 1994

inzake het communautaire kwekersrecht



DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 235,

Gezien het voorstel van de Commissie ( 1 ),

Gezien het advies van het Europees Parlement ( 2 ),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité ( 3 ),

Overwegende dat planterassen specifieke problemen met zich meebrengen ten aanzien van de eventueel toepasselijke regeling betreffende industriële eigendom;

Overwegende dat de regelingen voor industriële eigendom voor planterassen op communautair niveau niet geharmoniseerd zijn, en dat zij daarom onder de wetgeving van de Lid-Staten blijven vallen, waarvan de inhoud uiteenloopt;

Overwegende dat het daarom passend is een communautaire regeling in het leven te roepen die weliswaar naast de nationale regelingen bestaat, maar het niettemin mogelijk maakt industriële-eigendomsrechten toe te kennen die in de hele Gemeenschap geldig zijn;

Overwegende dat het passend is dat de tenuitvoerlegging en toepassing van deze communautaire regeling niet geschiedt door de autoriteiten van de Lid-Staten, maar door een communautair bureau met rechtspersoonlijkheid, namelijk het „Communautair Bureau voor Planterassen”;

Overwegende dat in de regeling ook rekening moet worden gehouden met de ontwikkelingen op het gebied van de kweektechniek, inclusief de biotechnologie; dat, ten einde het kweken en ontwikkelen van nieuwe rassen te stimuleren, aan alle kwekers een betere bescherming moet worden geboden dan momenteel het geval is, zonder dat evenwel de toegankelijkheid van de beschermde rassen, zowel in het algemeen als met betrekking tot bepaalde kweektechnieken, op onverantwoorde wijze wordt belemmerd;

Overwegende dat de rassen van alle botanische geslachten en soorten voor bescherming in aanmerking moeten komen;

Overwegende dat, om voor bescherming in aanmerking te komen, de rassen aan internationaal erkende eisen moeten voldoen, namelijk onderscheidbaarheid, homogeniteit, bestendigheid en nieuwheid, en van een voorgeschreven rasbenaming moeten zijn voorzien;

Overwegende dat het voor een behoorlijke werking van de regeling belangrijk is een definitie van het begrip „ras” vast te stellen;

Overwegende dat deze definitie niet bedoeld is om de definities te wijzigen die eventueel zijn vastgesteld met betrekking tot industriële-eigendomsrechten, met name het octrooirecht, noch om de wetgeving inzake het al dan niet voor bescherming in aanmerking komen van produkten, inclusief planten en plantemateriaal, of van procédés in het kader van die andere industriële-eigendomsrechten te doorkruisen of afbreuk te doen aan de toepasbaarheid ervan;

Overwegende dat het evenwel zeer wenselijk is dat voor beide gebieden een gemeenschappelijke definitie geldt; dat derhalve pogingen in internationaal verband om een gemeenschappelijke definitie vast te stellen dienen te worden gesteund;

Overwegende dat voor het verlenen van communautaires kwekersrecht de belangrijkste eigenschappen van het ras moeten worden geëvalueerd; dat deze eigenschappen evenwel niet noodzakelijkerwijze verband moeten houden met het economisch belang ervan;

Overwegende dat de regeling ook duidelijk moet maken wie communautair kwekersrecht bezit; dat in sommige gevallen dat recht niet aan één, maar aan verschillende personen gezamenlijk toekomt; dat het gerechtigd zijn tot het indienen van een aanvraag moet worden geregeld;

Overwegende dat de regeling ook de in deze verordening gebruikte term „houder” moet omschrijven; dat steeds wanneer de term „houder” in deze verordening — onder meer in artikel 29, lid 5 — zonder nadere omschrijving wordt gebruikt, de betekenis ervan wordt geacht overeen te stemmen met die in artikel 13, lid 1;

Overwegende dat, aangezien een communautair kwekersrecht in de gehele Gemeenschap dezelfde rechtsgevolgen dient te hebben, nauwkeurig moet worden bepaald voor welke commerciële handelingen goedkeuring van de houder is vereist; dat de werkingssfeer van de bescherming, in vergelijking met de meeste nationale regelingen, moet worden verruimd tot bepaald materiaal van het ras, teneinde rekening te houden met het handelsverkeer via landen buiten de Gemeenschap waar geen bescherming geldt; dat evenwel door de invoering van het beginsel van de uitputting van rechten moet worden bereikt dat de bescherming niet onevenredig groot is;

Overwegende dat, teneinde het kweken van planten te stimuleren, in de regeling fundamenteel de internationaal aanvaarde regel van vrije toegang tot beschermde rassen als uitgangsras voor de ontwikkeling van nieuwe rassen en de exploitatie daarvan wordt bevestigd;

Overwegende dat in bepaalde gevallen, wanneer een nieuw ras, hoewel het onderscheidbaar is, in wezen afgeleid is van het oorspronkelijke ras, een bepaalde vorm van afhankelijkheid van de houder van het laatstgenoemde ras moet worden gecreëerd;

Overwegende dat voor de uitoefening van het communautaire kwekersrecht beperkingen dienen te gelden die in bepalingen van algemeen belang zijn vastgelegd;

Overwegende dat de vrijwaring van de landbouwproduktie daaronder begrepen dient te zijn; dat het daartoe nodig is dat het de landbouwers in toegestaan om de oogstprodukten onder bepaalde voorwaarden te mogen gebruiken voor de voortplanting;

Overwegende dat moet worden gegarandeerd dat de voorwaarden in communautair verband worden vastgesteld;

Overwegende dat moet worden voorzien in het verlenen van dwanglicenties onder bepaalde omstandigheden van openbaar belang, hetgeen kan inhouden de noodzaak om materiaal met specifieke kenmerken op de markt te brengen of om de stimulans om door te gaan met het kweken van verbeterde rassen in stand te houden;

Overwegende dat het gebruik van voorgeschreven rasbenamingen verplicht moet worden gesteld;

Overwegende dat het communautair kwekersrecht in principe een looptijd van ten minste 25 jaar moet hebben en voor wijnstok- en boomsoorten ten minste 30 jaar; dat andere gronden voor beëindiging moeten worden gepreciseerd;

Overwegende dat een communautair kwekersrecht voor de houder ervan een vermogensbestanddeel is en dat de rol ervan met betrekking tot de niet-geharmoniseerde wettelijke voorschriften van de Lid-Staten, met name op civielrechtelijk vlak, derhalve moet worden verduidelijkt; dat dit ook geldt voor de regeling van inbreuken en het afdwingen van de aanspraak op verlening van een communautair kwekersrecht;

Overwegende dat erop moet worden toegezien dat de volledige toepassing van de beginselen van de regeling inzake het communautaire kwekersrecht niet wordt belemmerd door de rechtsgevolgen van andere regelingen; dat daartoe, met inachtneming van de bestaande door de Lid-Staten aangegane internationale verbintenissen, bepaalde voorschriften vereist zijn met betrekking tot de verhouding tot andere industriële eigendomsrechten;

Overwegende dat absoluut moet worden nagegaan of en in welke mate de regels voor de bescherming in het kader van andere industriële-eigendomsrechten, met name het octrooirecht, moeten worden aangepast aan of anderszins afgestemd op het communautaire kwekersrecht; dat daartoe eventueel moet worden voorzien in een evenwichtige regeling aan de hand van bijkomende communautaire wetgeving;

Overwegende dat de taken en bevoegdheden van het Communautair Bureau voor Planterassen, met inbegrip van de Kamers van beroep, ten aanzien van het verlenen, het beëindigen of het controleren van een communautair kwekersrecht, en ten aanzien van de publikaties, voor zover mogelijk gebaseerd zijn op de voor andere regelingen reeds bestaande voorschriften; dat dit eveneens geldt voor de structuur en het huishoudelijk reglement van het Bureau, de samenwerking met de Commissie en de Lid-Staten, met name via de raad van bestuur, de inschakeling van onderzoeksbureaus voor het technisch onderzoek en, bovendien, de noodzakelijke begrotingsmaatregelen;

Overwegende dat het Bureau moet worden geadviseerd en gecontroleerd door bovengenoemde raad van bestuur, samengesteld uit vertegenwoordigers van de Lid-Staten en van de Commissie;

Overwegende dat het Verdrag slechts in artikel 235 bevoegdheden voor de aanneming van de onderhavige verordening bevat;

Overwegende dat deze verordening rekening houdt met de bestaande internationale verdragen zoals het Internationaal Verdrag tot bescherming van kweekprodukten (UPOV-Verdrag), het Europees Octrooiverdrag of de overeenkomst inzake de commerciële aspecten van de intellectuele-eigendomsrechten, inclusief de handel in namaakprodukten; dat de verordening derhalve het verlenen van een octrooi voor planterassen slechts verbiedt, voor zover het Europees Octrooiverdrag dit ook doet, dat wil zeggen voor planterassen als zodanig;

Overwegende dat deze verordening zo nodig zal moeten worden herzien in het licht van de verdere ontwikkeling van de bovengenoemde verdragen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:



DEEL I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Communautaire bescherming voor kweekprodukten

Bij deze verordening wordt een communautaire beschermingsregeling voor kweekprodukten ingesteld als enige en uitsluitende vorm van communautaire bescherming van industriële eigendom met betrekking tot planterassen.

Artikel 2

Uniforme gelding van een communautaire bescherming voor kweekprodukten

De communautaire beschermingsrechten voor kweekprodukten gelden in de gehele Gemeenschap op dezelfde wijze en kunnen slechts voor dit gehele grondgebied op uniforme wijze worden verleend, overgedragen of beëindigd.

Artikel 3

Nationale beschermingsrechten voor planterassen

Deze verordening laat het recht van de Lid-Staten om nationale beschermingsrechten voor planterassen te verlenen onverlet, behoudens het bepaalde in artikel 92, lid 1.

Artikel 4

Communautair bureau

Voor de toepassing van deze verordening wordt een Communautair Bureau voor Planterassen opgericht, hierna „het Bureau” te noemen.



DEEL II

MATERIEEL RECHT



HOOFDSTUK I

VOORSCHRIFTEN INZAKE DE VERLENING VAN HET COMMUNAUTAIRE KWEKERSRECHT

Artikel 5

Voorwerp van de communautaire bescherming voor kweekprodukten

1.  Rassen van alle botanische geslachten en soorten, met inbegrip van onder meer hybriden tussen geslachten of soorten, kunnen vallen onder de communautaire bescherming voor kweekprodukten.

2.  In deze verordening wordt onder „ras” verstaan een plantengroep binnen een botanische taxon van de laagst bekende rang, welke groep ongeacht de vraag of volledig wordt voldaan aan de voorwaarden voor het verlenen van een kwekersrecht kan worden:

 gedefinieerd aan de hand van de expressie van de eigenschappen, die het resultaat is van een bepaald genotype of een combinatie van genotypen;

 onderscheiden van elke andere plantengroep op grond van de expressie van ten minste een van bovengenoemde eigenschappen, en

 beschouwd als een eenheid, gezien zijn geschiktheid om onveranderd te worden vermeerderd.

3.  Een plantengroep bestaat uit volledige planten of plantedelen voor zover die delen volledige planten kunnen voortbrengen. Volledige planten en plantedelen worden hierna „componenten” genoemd.

4.  De in lid 2, eerste streepje, genoemde expressie van de eigenschappen kan ofwel onveranderlijk zijn ofwel veranderlijk tussen componenten van dezelfde soort, mits de mate van variatie ook voortvloeit uit het genotype of een combinatie van genotypen.

Artikel 6

Voor bescherming in aanmerking komende rassen

De communautaire bescherming voor kweekprodukten wordt verleend voor rassen die

a) onderscheidbaar,

b) homogeen,

c) bestendig en

d) nieuw zijn.

Bovendien moet het ras worden aangeduid met een benaming overeenkomstig het bepaalde in artikel 63.

Artikel 7

Onderscheidbaarheid

1.  Een ras wordt als onderscheidbaar aangemerkt, indien het door de uitingsvorm van de eigenschappen, die voortvloeit uit een bijzonder genotype of een combinatie van genotypen, duidelijk te onderscheiden is van elk ander ras waarvan het bestaan op de overeenkomstig het bepaalde in artikel 51 vastgestelde datum van indiening van de aanvraag algemeen bekend is.

2.  Het bestaan van een ander ras wordt met name als algemeen bekend beschouwd, indien op de overeenkomstig artikel 51 vastgestelde datum van indiening van de aanvraag:

a) in de Gemeenschap, in een Staat of in een intergouvernementele organisatie die op dit gebied bevoegd is, voor dat ras reeds een kwekersrecht bestaat of het ras in een officieel rassenregister is opgenomen;

b) voor dat ras reeds een aanvraag voor het verlenen van een kwekersrecht of tot opneming ervan in een officieel rassenregister is ingediend, mits de aanvraag intussen is ingewilligd.

In de krachtens artikel 114 op te stellen uitvoeringsbepalingen kunnen als voorbeelden andere gevallen worden genoemd voor wat als algemeen bekend moet worden beschouwd.

Artikel 8

Homogeniteit

Een ras wordt als homogeen aangemerkt indien het, behoudens de variatie die mag worden verwacht van de bijzonderheden die eigen zijn aan de vermeerdering ervan, voldoende homogeen is in de uitingsvorm van de relevante eigenschappen die in aanmerking worden genomen bij het onderzoek van de onderscheidbaarheid, alsmede van andere eigenschappen die voor de rasbeschrijving worden gebruikt.

Artikel 9

Bestendigheid

Een ras wordt als bestendig aangemerkt, indien de uitingsvorm van de eigenschappen die in aanmerking worden genomen bij het onderzoek van de onderscheidbaarheid, alsmede van alle andere eigenschappen die voor de rasbeschrijving worden gebruikt, onveranderd blijven na achtereenvolgende vermeerderingen of, in het geval van een bijzondere vermeerderingscyclus, aan het eind van elke cyclus van dien aard.

Artikel 10

Nieuwheid

1.  Een ras wordt als nieuw aangemerkt, indien op de overeenkomstig artikel 51 vastgestelde datum van indiening van de aanvraag nog geen componenten of oogstmateriaal van het ras door of met toestemming van de kweker in de zin van artikel 11, aan derden zijn verkocht of anderszins afgestaan, met het oog op exploitatie van het ras:

a) eerder dan één jaar vóór bovengenoemde datum, op het grondgebied van de Gemeenschap;

b) eerder dan vier jaar of, in het geval van bomen of wijnstokken, eerder dan zes jaar vóór bovengenoemde datum, buiten het grondgebied van de Gemeenschap.

2.  Het afstaan van componenten aan een officiële instantie voor wettelijke doeleinden, of aan anderen uit hoofde van een overeenkomst of een andere rechtsverhouding uitsluitend met het oog op voortbrenging, vermeerdering, vermenigvuldiging, conditionering of opslag, wordt niet beschouwd als afstand aan derden in de zin van lid 1, voor zover de kweker het uitsluitende beschikkingsrecht over deze en andere componenten behoudt en geen verdere afstand plaatsvindt. Deze vorm van afstand van componenten wordt echter wel als afstand in de zin van lid 1 beschouwd indien deze componenten herhaaldelijk worden gebruikt bij de voortbrenging van hybriden en indien er afstand plaatsvindt van componenten of oogstmateriaal van hybriden.

Het afstaan van componenten door een vennootschap in de zin van artikel 58, tweede alinea, van het Verdrag aan een andere dergelijke vennootschap wordt evenmin als afstand aan derden aangemerkt indien een dezer vennootschappen geheel deel uitmaakt van de andere of beide geheel deel uitmaken van een derde dergelijke vennootschap, voor zover geen verdere afstand plaatsvindt. Deze bepaling geldt niet voor coöperatieve verenigingen.

3.  Het afstaan van componenten of oogstmateriaal uit het ras, die voortgebracht zijn uit planten die worden gekweekt voor de in artikel 15, onder b) en c), genoemde doeleinden en die niet voor verdere vermenigvuldiging of vermeerdering worden gebruikt, wordt niet als exploitatie van het ras aangemerkt, tenzij met het oog op die afstand wordt verwezen naar het ras.

Ook wordt geen rekening gehouden met afstand indien deze hetzij gebeurt in verband met hetzij als gevolg van het feit dat de kweker het ras heeft gepresenteerd op een officiële of officieel erkende tentoonstelling in de zin van het Verdrag betreffende internationale tentoonstellingen, of op een tentoonstelling in een Lid-Staat die door de Lid-Staat officieel als daarmee gelijkwaardig is erkend.



HOOFDSTUK II

RECHTHEBBENDEN EN GERECHTIGDEN

Artikel 11

Aanspraak op communautaire bescherming voor kweekprodukten

1.  De aanspraak op een communautair kwekersrecht komt toe aan de persoon die het ras heeft gekweekt of ontdekt en ontwikkeld, of zijn rechtverkrijgende, die hierna beiden — zowel de persoon als zijn rechtverkrijgende — „de kweker” worden genoemd.

2.  Indien twee of meer personen in samenwerking het ras hebben gekweekt of ontdekt en ontwikkeld, hebben zij of hun respectieve rechtverkrijgenden gezamenlijk aanspraak op een communautair kwekersrecht. Deze bepaling geldt eveneens voor twee of meer personen in gevallen waarin één of meer van die personen het ras ontdekte(n), en de andere of anderen het ontwikkelde(n).

3.  De kweker en een andere persoon of personen hebben eveneens gezamenlijk aanspraak op een communautair kwekersrecht indien de kweker en de andere persoon of personen schriftelijk hebben ingestemd met gezamenlijke aanspraak.

4.  Indien de kweker een werknemer is, wordt de aanspraak op een communautair kwekersrecht bepaald overeenkomstig het nationale recht dat van toepassing is op de arbeidsovereenkomst in het kader waarvan het ras is gekweekt of ontdekt en ontwikkeld.

5.  Indien uit hoofde van de leden 2 tot en met 4 twee of meer personen gezamenlijk aanspraak hebben op een communautair kwekersrecht kunnen één of meer van hen de anderen schriftelijk machtigen om die aanspraak te doen gelden.

▼M5

Artikel 12

Recht op het indienen van een aanvraag voor een communautair kwekersrecht

Tot het indienen van een aanvraag voor een communautair kwekersrecht zijn gerechtigd natuurlijke personen en rechtspersonen, alsook instanties die volgens het op hen toepasselijke recht met een rechtspersoon worden gelijkgesteld.

Een aanvraag mag ook door twee of meer aanvragers gezamenlijk worden ingediend.

▼B



HOOFDSTUK III

RECHTSGEVOLGEN VAN HET COMMUNAUTAIRE KWEKERSRECHT

Artikel 13

Bevoegdheden van de houder van een recht op communautaire bescherming voor kweekprodukten en verboden handelingen

1.  Een communautair kwekersrecht heeft als rechtsgevolg dat de houder of houders ervan, hierna „de houder” genoemd, bevoegd is, respectievelijk zijn, om de in lid 2 genoemde handelingen te verrichten.

2.  Onverminderd het bepaalde in de artikelen 15 en 16, is de toestemming van de houder vereist voor de volgende handelingen met betrekking tot componenten, of oogstmateriaal van het beschermde ras, welke componenten of oogstmateriaal hierna alle „materiaal” worden genoemd:

a) voortbrengen of vermenigvuldigen (vermeerdering),

b) het conditioneren ten behoeve van de vermeerdering,

c) te koop aanbieden,

d) verkopen of op andere wijze in de handel brengen,

e) uitvoeren uit de Gemeenschap,

f) invoeren in de Gemeenschap,

g) opslaan voor een van de hierboven onder a) tot en met f) genoemde doeleinden.

De houder kan aan zijn toestemming voorwaarden en beperkingen verbinden.

3.  Lid 2 is voor oogstmateriaal slechts van toepassing indien dit werd verkregen door het ongeoorloofde gebruik van componenten van het beschermde ras, tenzij de houder een redelijke mogelijkheid gehad heeft om zijn recht met betrekking tot genoemde componenten uit te oefenen.

4.  In de krachtens artikel 114 op te stellen uitvoeringsbepalingen kan worden vastgesteld dat lid 2 van het onderhavige artikel in specifieke gevallen ook van toepassing is op produkten die rechtstreeks zijn verkregen uit materiaal van het beschermde ras. Dit lid kan alleen van toepassing zijn indien die produkten werden verkregen door het ongeoorloofde gebruik van materiaal van het beschermde ras, tenzij de houder een redelijke mogelijkheid heeft gehad om zijn recht met betrekking tot genoemd materiaal uit te oefenen. Voor zover lid 2 van toepassing is op rechtstreeks verkregen produkten, worden deze laatste ook als „materiaal” beschouwd.

5.  De leden 1 tot en met 4 zijn eveneens van toepassing met betrekking tot:

a) rassen die in wezen afgeleid zijn van het ras waarvoor een communautair kwekersrecht is verleend, wanneer dit ras niet zelf een in wezen afgeleid ras is,

b) rassen die op grond van het bepaalde in artikel 7 niet te onderscheiden zijn van het beschermde ras, en

c) rassen voor de produktie waarvan herhaald gebruik van het beschermde ras vereist is.

6.  Voor de toepassing van lid 5, onder a), wordt een ras aangemerkt als in wezen afgeleid van een ander ras, hierna „oorspronkelijke ras” te noemen, wanneer:

a) het hoofdzakelijk is afgeleid van het oorspronkelijke ras of van een ras dat zelf hoofdzakelijk is afgeleid van het oorspronkelijke ras,

b) het op grond van het bepaalde in artikel 7 te onderscheiden is van het oorspronkelijke ras, en

c) het, afgezien van de afwijkingen die voortvloeien uit de afleidingshandeling, het in wezen overeenkomt met het oorspronkelijke ras voor wat betreft de expressie van de eigenschappen, die voortvloeit uit het genotype of combinatie van genotypen van het oorspronkelijke ras.

7.  In de krachtens artikel 114 op te stellen uitvoeringsbepalingen kunnen de afleidingsvormen die in elk geval onder de bepalingen van lid 6 vallen, nader worden omschreven.

8.  Onverminderd het bepaalde in artikel 14 en artikel 29, mag de uitoefening van de aan een communautair kwekersrecht verbonden rechten er niet toe leiden dat inbreuk wordt gemaakt op voorschriften ter bescherming van de openbare zedelijkheid, de openbare orde en de openbare veiligheid, de bescherming van de gezondheid en het leven van mensen, dieren of planten, de bescherming van het milieu, de bescherming van industriële of commerciële eigendom of de bescherming van de mededinging, de handel en de landbouwproduktie.

Artikel 14

Afwijking van het communautaire kwekersrecht

1.  Onverminderd artikel 13, lid 2, worden landbouwers met het oog op de bescherming van de landbouwproduktie gemachtigd om voor vermeerderingsdoeleinden in het veld, op hun eigen bedrijf het produkt te gebruiken van de oogst die zij hebben verkregen door aanplanting op hun eigen bedrijf van teeltmateriaal van een ras, hybriden of kunstmatig verkregen rassen uitgezonderd, dat onder een communautair kwekersrecht valt.

2.  Lid 1 is alleen van toepassing op landbouwgewassen van:

a) Voedergewassen:

Cicer arietinum L. — Kekers

Lupinus luteus L. — Gele lupinen

Medicago sativa L. — Luzerne

Pisum sativum L. (partim) — Velderwten

Trifolium alexandrinum L. — Alexandrijnse klaver

Trifolium resupinatum L. — Perzische klaver

Vicia faba — Veldbonen

Vicia sativa L. — Voederwikke

en, voor Portugal, Lolium multiflorum Lam. — Italiaans raaigras

b) Granen:

Avena sativa — Haver

Hordeum vulgare L. — Gerst

Oryza sativa L. — Rijst

Phalaris canariensis L. — Kanariegras

Secale cereale L. — Rogge

X Triticosecale Wittm. — Triticale

Triticum aestivum L. emend. Fiori et Paol. — Tarwe

Triticum durum Desf. — Hartweizen

Triticum spelta L. — Spelt

c) Aardappelen:

Solanum tuberosum — Aardappelen

d) Olie- en vezelhoudende gewassen:

Brassica napus L. (partim) — Koolzaad

Brassica rapa L. (partim) — Raapzaad

Linum usitatissimum — Lijnzaad met uitzondering van vlas.

3.  Om uitvoering te geven aan de in lid 1 bedoelde afwijking en om de rechtmatige belangen van de kweker en van de landbouwer te beschermen, worden voor de inwerkingtreding van deze verordening in krachtens artikel 114 op te stellen uitvoeringsbepalingen voorwaarden vastgelegd aan de hand van de volgende criteria:

 voor zover noodzakelijk voor de behoeften van het bedrijf van de landbouwer, mag voor dit bedrijf geen kwantitatieve beperking gelden;

 het oogstprodukt mag door de landbouwer zelf of via voor hem verrichte diensten worden verwerkt voor aanplanting, onverminderd bepaalde beperkingen die de Lid-Staten inzake de organisatie van de verwerking van het oogstprodukt kunnen opleggen, met name om ervoor te zorgen dat het produkt vóór verwerking identiek is aan het produkt na verwerking;

 kleine landbouwers hoeven geen vergoeding aan de houder te betalen; als kleine landbouwers worden beschouwd:

 

 voor de gewassen van lid 2 van dit artikel waarop Verordening (EEG) nr. 1765/92 van de Raad van 30 juni 1992 tot instelling van een steunregeling voor producenten van bepaalde akkerbouwgewassen ( 4 ) van toepassing is, landbouwers die niet verbouwen op een oppervlakte die groter is dan de oppervlakte die nodig zou zijn om 92 ton graan te produceren; voor de berekening van de oppervlakte is artikel 8, lid 2, van genoemde verordening van toepassing;

 voor de overige in lid 2 van dit artikel genoemde gewassen, landbouwers die voldoen aan vergelijkbare geschikte criteria;

 andere landbouwers moeten aan de houder een billijke vergoeding betalen die aanmerkelijk lager is dan het bedrag dat in rekening wordt gebracht voor het in licentie produceren van teeltmateriaal van hetzelfde ras in hetzelfde gebied; deze billijke vergoeding kan in de loop van de tijd in hoogte variëren, waarbij rekening wordt gehouden met de mate waarin voor het betrokken ras gebruik wordt gemaakt van de afwijking bedoeld in lid 1;

 het toezicht op de naleving van het in of krachtens dit artikel bepaalde valt onder de uitsluitende bevoegdheid van de houders; bij het organiseren van dit toezicht kunnen zij niet voorzien in bijstand door officiële instanties;

 relevante informatie wordt aan de houders, op hun verzoek, verstrekt door landbouwers en loonwerkers; relevante informatie kan tevens worden verstrekt door officiële instanties die bij het toezicht op de landbouwproduktie betrokken zijn, indien die informatie bij de normale uitoefening van hun taak, zonder extra werk of kosten, is verkregen. Met betrekking tot persoonsgegevens doen deze bepalingen geen afbreuk aan communautaire of nationale rechtsregels inzake de bescherming van personen ten aanzien van de verwerking en het vrije verkeer van persoonsgegevens.

Artikel 15

Beperking van de rechtsgevolgen van de communautaire bescherming voor kweekprodukten

Een communautair kwekersrecht strekt zich niet uit tot:

a) handelingen in de particuliere sfeer en zonder commerciële doeleinden;

b) handelingen voor experimentele doeleinden;

c) handelingen met als doel het kweken of ontdekken en ontwikkelen van andere rassen;

d) handelingen als bedoeld in artikel 13, leden 2 tot en met 4, met betrekking tot die andere rassen, behalve wanneer artikel 13, lid 5, van toepassing is, of wanneer het andere ras of het materiaal daarvan onder de bescherming van een eigendomsrecht komt te vallen dat geen vergelijkbare bepaling bevat, en

e) handelingen waarvan het verbod inbreuk zou maken op de bepalingen van artikel 13, lid 8, artikel 14 of artikel 29.

Artikel 16

Uitputting van de rechtsgevolgen van de communautaire bescherming voor kweekprodukten

Het communautaire kwekersrecht strekt zich niet uit tot handelingen met betrekking tot materiaal van het beschermde ras of van een ras dat onder de bepalingen van artikel 13, lid 5, valt, dat ergens in de Gemeenschap door de houder of met diens toestemming aan anderen is afgestaan, of met betrekking tot materiaal dat uit genoemd materiaal is verkregen, tenzij die handelingen:

▼C1

a) verdere vermeerdering van het betrokken ras meebrengen tenzij het materiaal juist met het oog op die vermeerdering is afgestaan,

of

▼B

b) uitvoer van componenten naar een derde land dat geen bescherming kent van rassen van het plantegeslacht of -soort waartoe het ras behoort, meebrengen, tenzij het uitgevoerde materiaal bestemd is voor verbruiksdoeleinden.

Artikel 17

Gebruik van rasbenaming

1.  Een ieder die op het grondgebied van de Gemeenschap componenten van een beschermd ras of een ras dat onder de bepalingen van artikel 13, lid 5, valt, voor commerciële doeleinden aanbiedt of aan derden afstaat, is gehouden de rasbenaming te vermelden die overeenkomstig artikel 63 is vastgesteld; indien het een schriftelijke vermelding betreft, moet de rasbenaming gemakkelijk herkenbaar en duidelijk leesbaar zijn. Ook als er een handelsmerk, handelsnaam of een soortgelijke aanduiding met de vastgestelde rasbenaming verbonden is, moet deze benaming gemakkelijk als zodanig herkenbaar zijn.

2.  Een ieder die dergelijke handelingen met betrekking tot enig ander materiaal van het ras verricht, is gehouden van die benaming kennis te geven op grond van andere wettelijke bepalingen of op verzoek van een overheidsinstantie, de verwerver of een andere persoon met een rechtmatig belang.

3.  De leden 1 en 2 blijven ook na de beëindiging van het communautaire kwekersrecht van toepassing.

Artikel 18

Beperking van het gebruik van de rasbenaming

1.  De houder mag een recht dat is verleend met betrekking tot een aanduiding die gelijk is aan de rasbenaming, niet gebruiken om te verhinderen dat die benaming voor dat ras vrij wordt gebruikt, ook niet na beëindiging van het communautaire kwekersrecht.

2.  Derden mogen een recht dat is verleend met betrekking tot een aanduiding die gelijk is aan de rasbenaming, slechts gebruiken om te verhinderen dat die benaming vrij wordt gebruikt, indien dat recht is verleend voordat de rasbenaming overeenkomstig artikel 63 werd vastgesteld.

3.  Wanneer een ras onder een communautair kwekersrecht valt, dan wel in een van de Lid-Staten of in een Lid-Staat van de Internationale Unie tot bescherming van kweekprodukten onder een nationaal eigendomsrecht valt, mag op het grondgebied van de Gemeenschap noch de voor dat ras vastgestelde benaming, noch een aanduiding die met die benaming kan worden verward, gebruikt worden in samenhang met een ander ras van dezelfde botanische soort of van een krachtens de overeenkomstig artikel 63, lid 5, gedane bekendmaking als verwant te beschouwen soort, dan wel voor materiaal van een dergelijk ras.



HOOFDSTUK IV

DUUR EN EINDE VAN DE COMMUNAUTAIRE BESCHERMING VOOR KWEEKPRODUKTEN

Artikel 19

Duur van de communautaire bescherming voor kweekprodukten

1.  De duur van het communautaire kwekersrecht loopt tot het einde van het vijfentwintigste kalenderjaar, of voor rassen van wijnstokken en boomsoorten, tot het einde van het dertigste kalenderjaar dat volgt op het jaar van verlening.

2.  De Raad kan, met gekwalificeerde meerderheid op voorstel van de Commissie, voor specifieke geslachten of soorten deze periodes met ten hoogste vijf jaar verlengen.

3.  Indien de houder bij een aan het Bureau gerichte schriftelijke verklaring van het kwekersrecht afstand doet, vervalt de bescherming vóór het verstrijken van de in lid 1 genoemde of de overeenkomstig lid 2 vastgestelde periodes, en wel op de dag volgende op die waarop de desbetreffende verklaring door het Bureau is ontvangen.

Artikel 20

Nietigverklaring van de communautaire bescherming voor kweekprodukten

1.  Het Bureau verklaart het kwekersrecht nietig, indien wordt vastgesteld

a) dat op het tijdstip van de verlening ervan de in artikel 7 of artikel 10 vastgestelde voorwaarden niet waren vervuld, of

b) dat, indien de verlening ervan voornamelijk was gebaseerd op door de aanvrager verstrekte inlichtingen en bescheiden, op het tijdstip van de verlening ervan de in de artikelen 8 en 9 vastgestelde voorwaarden niet waren vervuld, of

c) dat het werd verleend aan een persoon die niet daartoe gerechtigd is, tenzij het wordt overgedragen aan degene die daartoe gerechtigd is.

2.  Indien het communautaire kwekersrecht nietig is verklaard, wordt het geacht van de aanvang af niet de in deze verordening omschreven rechtsgevolgen te hebben gehad.

Artikel 21

Vervallenverklaring van de communautaire bescherming voor kweekprodukten

1.  Het Bureau verklaart het communautaire kwekersrecht voor de toekomst vervallen, indien wordt vastgesteld dat niet langer aan de voorwaarden van artikel 8 of artikel 9 wordt voldaan. Indien wordt vastgesteld dat reeds op een tijdstip vóór de vervallenverklaring niet meer aan deze voorwaarden was voldaan, kan de vervallenverklaring vanaf die datum van kracht worden.

2.  Het Bureau kan het communautaire kwekersrecht voor de toekomst vervallen verklaren, indien de houder, na te zijn verzocht zulks te doen, en binnen een door het Bureau vastgestelde termijn,

a) een van zijn verplichtingen op grond van artikel 64, lid 3, niet nakomt,

b) in het in artikel 66 bedoelde geval geen andere passende rasbenaming voorstelt,

c) niet de rechten betaalt die voor de handhaving van de communautaire bescherming voor kweekprodukten verschuldigd zijn, of

d) hetzij als oorspronkelijke houder, hetzij als rechtverkrijgende ten gevolge van een overdracht overeenkomstig artikel 23, niet meer aan de in artikel 12 en artikel 82 vastgestelde voorwaarden voldoet.



HOOFDSTUK V

DE COMMUNAUTAIRE BESCHERMING VOOR KWEEKPRODUKTEN ALS DEEL VAN HET VERMOGEN

Artikel 22

Gelijkstelling met nationaal recht

1.  Behoudens andersluidende bepalingen in de artikelen 23 tot en met 29, wordt het communautaire kwekersrecht als deel van het vermogen in haar geheel en voor het gehele grondgebied van de Gemeenschap beschouwd als een recht gelijkwaardig met een eigendomsrecht van de Lid-Staat waar

a) volgens de inschrijving in het register van communautaire kwekersrechten de houder op het betrokken tijdstip zijn woonplaats, zijn zetel of een vestiging had, of

b) indien niet aan het bepaalde onder a) is voldaan, de eerste in voornoemd register ingeschreven gemachtigde van de houder op het tijdstip van de inschrijving zijn woonplaats, zijn zetel of een vestiging had.

2.  In de andere dan de in lid 1 bedoelde gevallen, is de in de zin van lid 1 bedoelde Lid-Staat die waar het Bureau zijn zetel heeft.

3.  Indien voor de houder of diens gemachtigde een woonplaats, een zetel of een vestiging in meer dan één Lid-Staat in het in lid 1 bedoelde register zijn ingeschreven, wordt voor de toepassing van lid 1 de eerst ingeschreven woonplaats of zetel in aanmerking genomen.

4.  Indien twee of meer personen gezamenlijk als houder in het in lid 1 bedoelde register zijn ingeschreven, wordt voor de toepassing van lid 1, onder a), diegene van hen in aanmerking genomen welke naar volgorde van de inschrijving als eerste aan de voorwaarden voldoet. Indien geen van hen aan het bepaalde in lid 1, onder a), voldoet, is lid 2 van toepassing.

Artikel 23

Overdracht

1.  Een communautair kwekersrecht kan worden overgedragen aan een of meer rechtsopvolgers.

2.  Een communautair kwekersrecht kan alleen worden overgedragen aan rechtsopvolgers die aan de in artikel 12 en artikel 82 vastgestelde voorwaarden voldoen. De overdracht moet schriftelijk worden vastgelegd en moet worden ondertekend door de partijen bij de overeenkomst, tenzij de overdracht het resultaat is van een rechterlijke beslissing of andere, rechtsprocedures afsluitende instrumenten. In alle andere gevallen is de overdracht ongeldig.

3.  Onverminderd artikel 100, laat een overdracht de vóór de datum van de overdracht door derden verkregen rechten onverlet.

4.  Een overdracht geldt eerst ten aanzien van het Bureau en kan eerst aan derden worden tegengeworpen, en wel slechts in de omvang die uit de in de uitvoeringsbepalingen bedoelde bescheiden blijkt, nadat hij in het register van de communautaire bescherming voor kweekprodukten is ingeschreven. De overdracht die nog niet in het register is ingeschreven, kan evenwel worden tegengeworpen aan derden die na de datum van de overdracht rechten hebben verkregen, maar bij de verkrijging van die rechten kennis hadden van de overdracht.

Artikel 24

Executie

Ten aanzien van een communautair kwekersrecht kunnen executiemaatregelen worden getroffen, alsmede voorlopige of bewarende maatregelen in de zin van artikel 24 van het Verdrag betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, ondertekend in Lugano op 16 september 1988, hierna het „Verdrag van Lugano” te noemen.

Artikel 25

Faillissementsprocedure en soortgelijke procedures

Totdat ter zake gemeenschappelijke bepalingen tussen de Lid-Staten in werking treden, kan een communautair kwekersrecht slechts in een faillissementsprocedure of een soortgelijke procedure worden betrokken in de Lid-Staat waar deze procedure het eerst werd ingeleid in de zin van de nationale wetgeving of de ter zake geldende verdragen.

Artikel 26

De aanvraag om communautaire bescherming voor kweekprodukten als deel van het vermogen

De artikelen 22 tot en met 25 zijn van toepassing op aanvragen voor communautaire kwekersrechten. In het kader van die aanvragen worden de verwijzingen in die artikelen naar het register van communautaire kwekersrechten beschouwd als verwijzingen naar het register van de aanvragen tot verlening van communautaire kwekersrechten.

Artikel 27

Contractuele licenties

1.  Communautaire kwekersrechten kunnen geheel of gedeeltelijk het onderwerp zijn van contractuele licenties. Een licentie kan al dan niet exclusief zijn.

2.  De houder kan de uit het communautaire kwekersrecht voortvloeiende rechten inroepen tegen een licentiehouder die zich niet houdt aan een van de overeenkomstig lid 1 aan de licentie verbonden beperkingen.

Artikel 28

Gemeenschappelijk recht

In geval van een gemeenschappelijk communautair kwekersrecht zijn de artikelen 22 tot en met 27 van overeenkomstige toepassing op het respectieve aandeel van de mederechthebbende(n), voor zover deze aandelen vaststaan.

▼M4

Artikel 29

Dwanglicenties en wederkerige dwanglicenties wanneer in een plantenras een geoctrooieerde uitvinding is opgenomen

1.  Dwanglicenties worden door het Bureau aan één of meer personen verleend op verzoek van die persoon/personen, doch uitsluitend om redenen in verband met het openbaar belang en na raadpleging van de in artikel 36 bedoelde raad van bestuur.

2.  Op verzoek van een lidstaat, van de Commissie of van een in communautair verband opgerichte en door de Commissie geregistreerde organisatie kan een dwanglicentie worden verleend aan hetzij een categorie van personen die voldoen aan specifieke eisen, hetzij één of meer personen in één of meer lidstaten of in de gehele Gemeenschap. De dwanglicentie kan uitsluitend om redenen in verband met het openbaar belang en met toestemming van de raad van bestuur worden verleend.

3.  Het Bureau stelt bij de verlening van de in lid 1, 2, 5 of 5 bis bedoelde dwanglicenties de aard van de handelingen en de redelijke voorwaarden, alsmede de in lid 2 genoemde specifieke eisen, vast. Bij de vaststelling van de redelijke voorwaarden wordt rekening gehouden met de belangen van iedere houder van een kwekersrecht die zou worden benadeeld door de verlening van een dwanglicentie (of een wederkerige licentie). De redelijke voorwaarden kunnen een eventuele tijdslimiet omvatten, alsmede de betaling van een passende royalty aan de houder bij wijze van billijke vergoeding, en kunnen voor de houder bepaalde verplichtingen inhouden waaraan moet worden voldaan om de dwanglicentie (of de wederkerige licentie) te kunnen gebruiken.

4.  Telkens aan het einde van een termijn van een jaar, vanaf het moment waarop de in lid 1, 2, 5 of 5 bis bedoelde dwanglicenties zijn verleend en vóór de in lid 3 bedoelde eventuele tijdslimiet, kan elke bij de procedure betrokken partij om vervallenverklaring of wijziging van de beslissing tot verlening van de dwanglicentie verzoeken. De grond van een dergelijk verzoek kan slechts zijn, dat de omstandigheden die ten tijde van het nemen van de beslissing bepalend waren, inmiddels veranderd zijn.

5.  Op verzoek wordt de dwanglicentie verleend aan de houder voor een hoofdzakelijk afgeleid ras, indien aan de criteria van lid 1 is voldaan. De in lid 3 bedoelde redelijke voorwaarden omvatten de betaling van een passende royalty als billijke vergoeding aan de houder van het oorspronkelijke ras.

5a.  Op verzoek wordt een dwanglicentie voor de niet-exclusieve exploitatie van een krachtens artikel 12, lid 2, van Richtlijn 98/44/EG beschermd plantenras aan de houder van een octrooi voor een biotechnologische uitvinding verleend, mits een passende royalty als billijke vergoeding wordt betaald en de octrooihouder aantoont dat

i) hij zich vergeefs tot de houder van het kwekersrecht heeft gewend om een contractuele licentie te verkrijgen, en

ii) de uitvinding een belangrijke technische vooruitgang van aanzienlijk economisch belang vertegenwoordigt ten opzichte van het beschermde plantenras.

Wanneer op grond van artikel 12, lid 1, van Richtlijn 98/44/EG aan een houder op verzoek een dwanglicentie voor de niet-exclusieve exploitatie van een geoctrooieerde uitvinding is verleend om hem in staat te stellen zijn kwekersrecht te verkrijgen of te exploiteren, wordt de houder van het octrooi voor die uitvinding op diens verzoek en onder redelijke voorwaarden een niet-exclusieve wederkerige licentie voor de exploitatie van het plantenras verleend.

Het territoriale toepassingsgebied van de in dit lid bedoelde dwanglicentie of wederkerige licentie blijft beperkt tot dat deel of die delen van de Gemeenschap waarvoor het octrooi geldt.

6.  In de krachtens artikel 114 op te stellen uitvoeringsbepalingen kunnen bepaalde andere gevallen worden genoemd als voorbeelden van het in de leden 1, 2 en 5 bis bedoelde openbaar belang en kunnen ook nadere regels worden vastgesteld voor de toepassing van de leden 1 tot en met 5 bis.

7.  Met betrekking tot een communautair kwekersrecht kunnen door de lidstaten geen dwanglicenties worden verleend.

▼B



DEEL III

HET COMMUNAUTAIR BUREAU VOOR PLANTERASSEN



HOOFSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 30

Rechtspositie, diensten

1.  Het Bureau is een orgaan van de Gemeenschap en heeft rechtspersoonlijkheid.

2.  Het Bureau heeft in elke Lid-Staat de ruimste handelingsbevoegdheid die door de wetgeving van die Staat aan rechtspersonen wordt toegekend. Het kan met name roerend en onroerend goed verwerven of vervreemden en in rechte optreden.

3.  Het Bureau wordt vertegenwoordigd door zijn voorzitter.

4.  Met toestemming van de raad van bestuur als bedoeld in artikel 36 kan het Bureau bepaalde taken door nationale organen laten uitvoeren of daartoe in de Lid-Staten, mits deze daarvoor toestemming verlenen, eigen diensten oprichten.

Artikel 31

Personeel

1.  De bepalingen van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen, de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Gemeenschappen, en van de door de Instellingen van de Europese Gemeenschappen in onderlinge overeenstemming vastgestelde regelingen tot uitvoering van deze bepalingen gelden voor het personeel van het Bureau, onverminderd de toepassing van artikel 47 op de leden van de Kamers van beroep.

2.  Onverminderd het bepaalde in artikel 43, oefent het Bureau ten aanzien van zijn personeel de bevoegdheden uit die door het Statuut en de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden, aan het tot aanstelling bevoegde gezag zijn toegekend.

Artikel 32

Voorrechten en immuniteiten

Het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen is op het Bureau van toepassing.

Artikel 33

Aansprakelijkheid

1.  De aansprakelijkheid uit overeenkomst van het Bureau wordt bepaald door het recht dat op de betrokken overeenkomst van toepassing is.

2.  Het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen is bevoegd om uitspraak te doen krachtens alle arbitragebedingen, vervat in een door het Bureau gesloten overeenkomst.

3.  Ter zake van de aansprakelijkheid buiten overeenkomst vergoedt het Bureau overeenkomstig de algemene beginselen die aan de rechtsstelsels van de Lid-Staten gemeen zijn, de schade die door zijn diensten of personeelsleden in de uitoefening van hun functie is veroorzaakt.

4.  Het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen is bevoegd om kennis te nemen van geschillen over de vergoeding van schade als bedoeld in lid 3.

5.  De persoonlijke aansprakelijkheid van de persooneelsleden jegens het Bureau wordt geregeld in de bepalingen van het Statuut of van de Regeling die op hen van toepassing is.

▼M3

Artikel 33 bis

Toegang tot documenten

1.  Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie ( 5 ) is van toepassing op de documenten die bij het Bureau berusten.

2.  Binnen zes maanden na de inwerkingtreding van Verordening (EG) nr. 1650/2003 van de Raad van 18 juni 2003 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2100/94 inzake het communautaire kwekersrecht ( 6 ) stelt de raad van bestuur de toepassingsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1049/2001 vast.

3.  Tegen de beslissingen van het Bureau uit hoofde van artikel 8 van Verordening (EG) nr. 1049/2001 kan beroep worden ingesteld, door middel van een klacht bij de Ombudsman of door middel van een beroep bij het Hof van Justitie, volgens de voorwaarden van respectievelijk artikel 195 en artikel 230 van het Verdrag.

▼B

Artikel 34

Talen

1.  De bepalingen die zijn vastgelegd bij Verordening nr. 1 van 15 april 1958 tot regeling van het taalgebruik in de Europese Economische Gemeenschap ( 7 ), zijn op het Bureau van toepassing.

2.  Tot het Bureau gerichte aanvragen, voor de behandeling daarvan vereiste bescheiden en alle andere stukken moeten in een van de officiële talen van de Europese Gemeenschappen worden ingediend.

3.  Bij procedures voor het Bureau, als omschreven in de krachtens artikel 114 vast te stellen uitvoeringsbepalingen, hebben de betrokken partijen het recht schriftelijk en mondeling te procederen in een van de officiële talen van de Europese Gemeenschappen met vertaling en, bij mondelinge behandeling, simultaanvertolking naar ten minste de andere officiële talen van de Europese Gemeenschappen die worden gekozen door enige andere bij de procedure betrokken partij. De uitoefening van deze rechten brengt geen specifieke kosten voor de partijen bij de procedure met zich.

4.  De voor de werking van het Bureau vereiste vertaaldiensten worden in beginsel verstrekt door het Vertaalbureau van de organen van de Unie.

Artikel 35

Beslissingen van het Bureau

1.  Beslissingen van het Bureau worden, voor zover zij niet uit hoofde van artikel 72 aan de Kamer van beroep zijn voorbehouden, genomen door of onder het gezag van de voorzitter van het Bureau.

2.  Beslissingen uit hoofde van artikel 20, 21, 29, 59, 61, 62, 63, 66 of 100, lid 2, worden genomen door een comité bestaande uit drie personeelsleden van het Bureau. De kwalificaties van de leden van een dergelijk comité, de bevoegdheden van de individuele leden in de voorbereidende fase van de beslissingen, de stemprocedures en de rol van de voorzitter in een dergelijk comité worden bepaald overeenkomstig de op grond van artikel 114 vast te stellen uitvoeringsbepalingen. Voor het overige zijn de leden van een dergelijk comité bij hun beslissingen niet aan instructies gebonden.

3.  Andere beslissingen van de voorzitter dan de in lid 2 bedoelde kunnen, indien zij niet door de voorzitter genomen worden, door een personeelslid van het Bureau genomen worden aan wie deze bevoegdheid gedelegeerd is overeenkomstig artikel 42, lid 2, onder h).



HOOFDSTUK II

DE RAAD VAN BESTUUR

Artikel 36

Oprichting en bevoegdheden

1.  Er is een raad van bestuur die met het Bureau verbonden is. De raad van bestuur heeft naast de bevoegdheden die hem worden toegekend in andere bepalingen van deze verordening of in de bepalingen bedoeld in de artikelen 113 en 114, ten opzichte van het Bureau de hieronder vastgestelde bevoegdheden:

a) De raad van bestuur adviseert over de aangelegenheden die onder de bevoegdheid van het Bureau vallen of geeft te dien aanzien algemene richtsnoeren.

b) De raad van bestuur bestudeert het door de voorzitter opgestelde verslag over de werkzaamheden en controleert de werkzaamheden van het Bureau op basis van deze studie en andere verkregen informatie.

c) De raad van bestuur bepaalt op voorstel van het Bureau het aantal comités als bedoeld in artikel 35, de werkverdeling en de duur van hun respectieve functies of geeft ter zake algemene richtsnoeren.

d) De raad van bestuur kan regels voor werkmethoden van het Bureau vaststellen.

e) De raad van bestuur kan, overeenkomstig artikel 56, lid 2, testrichtsnoeren vaststellen.

2.  Voorts

 kan de raad van bestuur het Bureau of de Commissie adviseren of om informatie vragen wanneer hij dit nodig acht,

 kan de raad van bestuur de overeenkomstig artikel 42, lid 2, onder g), de bij hem ingediende ontwerp-voorstellen al dan niet met wijzigingen aan de Commissie doorzenden, alsook eigen ontwerp-voorstellen tot wijziging van deze verordening, van de in de artikelen 113 en 114 bedoelde bepalingen en van elke andere regeling betreffende het communautaire kwekersrecht bij de Commissie indienen,

 dient de raad van bestuur geraadpleegd te worden uit hoofde van de artikelen 113, lid 4, en 114, lid 3,

 vervult de raad van bestuur de taken in verband met de begroting van het Bureau als bedoeld in de artikelen 109, 111 en 112.

Artikel 37

Samenstelling

1.  De raad van bestuur bestaat uit een vertegenwoordiger van elke Lid-Staat, een vertegenwoordiger van de Commissie, en voor elke vertegenwoordiger een plaatsvervanger.

2.  De leden van de raad van bestuur kunnen, met inachtneming van het bepaalde in zijn reglement van orde, een beroep doen op adviseurs of deskundigen.

Artikel 38

Voorzitterschap

1.  De raad van bestuur kiest uit zijn leden een voorzitter en een plaatsvervangend voorzitter. Indien de voorzitter verhinderd is, treedt de plaatsvervangend voorzitter ambtshalve in zijn plaats.

2.  De ambtstermijn van de voorzitter en de plaatsvervangend voorzitter verstrijkt bij beëindiging van hun respectieve ambtstermijn als lid van de raad van bestuur. Onverminderd deze bepaling bedraagt de ambtstermijn van de voorzitter en de plaatsvervangend voorzitter drie jaar, tenzij voor het eind van deze periode een nieuwe voorzitter of plaatsvervangend voorzitter wordt gekozen. Zij kunnen worden herbenoemd.

Artikel 39

Vergaderingen

1.  De raad van bestuur wordt door de voorzitter in vergadering bijeengeroepen.

2.  Behoudens andersluidend besluit van de raad van bestuur, neemt de voorzitter van het Bureau aan de beraadslagingen deel. Hij heeft geen stemrecht.

3.  De raad van bestuur houdt eenmaal per jaar een gewone vergadering. Bovendien komt hij bijeen op initiatief van zijn voorzitter of op verzoek van de Commissie of van een derde van de Lid-Staten.

4.  De raad van bestuur stelt zijn reglement van orde vast en kan in overeenstemming daarmee comités oprichten die onder zijn gezag staan.

5.  De raad van bestuur kan waarnemers op zijn vergaderingen uitnodigen.

6.  Het Bureau neemt het secretariaat van de raad van bestuur waar.

Artikel 40

Plaats van bijeenkomst

De raad van bestuur vergadert ten zetel van de Commissie, van het Bureau of van een onderzoeksbureau. De bijzonderheden worden in het reglement van orde geregeld.

Artikel 41

Wijze van stemmen

1.  Onverminderd het bepaalde in lid 2 neemt de raad van bestuur zijn besluiten met gewone meerderheid van de vertegenwoordigers van de Lid-Staten.

2.  Voor de besluiten die de raad van bestuur op grond van ►M5  ————— ◄ artikel 29, artikel 36, lid 1, onder a), b), e) en f), artikel 43, artikel 47, artikel 109, lid 3, en artikel 112 neemt, is een meerderheid van drie vierde van de vertegenwoordigers van de Lid-Staten vereist.

3.  Elke Lid-Staat heeft één stem.

4.  De besluiten van de raad van bestuur zijn niet verbindend in de zin van artikel 189 van het Verdrag.



HOOFDSTUK III

DE LEIDING VAN HET BUREAU

Artikel 42

Taken en bevoegdheden van de voorzitter

1.  De leiding van het Bureau berust bij de voorzitter.

2.  De voorzitter heeft daartoe met name de volgende taken en bevoegdheden:

a) hij neemt alle maatregelen, met inbegrip van het geven van interne administratieve instructies en het openbaar maken van mededelingen, die nodig zijn om het Bureau te doen functioneren overeenkomstig de bepalingen van deze verordening, de in de artikelen 113 en 114 bedoelde bepalingen, en de uit hoofde van artikel 36, lid 1, door de raad van bestuur vastgestelde regels of richtsnoeren;

b) hij legt jaarlijks een verslag over de werkzaamheden voor aan de Commissie en aan de raad van bestuur;

c) hij oefent ten aanzien van het personeel de in artikel 31, lid 2, bedoelde bevoegdheden uit;

d) hij legt de in artikel 36, lid 1, onder d), en artikel 47, lid 2, bedoelde voorstellen voor;

e) hij stelt overeenkomstig artikel 109, lid 1, de raming van ontvangsten en uitgaven van het Bureau op en voert de begroting van het Bureau uit overeenkomstig artikel 110;

f) hij verschaft de informatie waarom de raad van bestuur uit hoofde van artikel 36, lid 2, eerste streepje, verzoekt;

g) hij kan bij de raad van bestuur ontwerpen indienen tot wijziging van deze verordening, van de bepalingen bedoeld in de artikelen 113 en 114, alsook van elke andere regeling betreffende de communautaire bescherming voor kweekprodukten;

h) hij kan zijn bevoegdheden aan andere leden van het personeel van het Bureau delegeren overeenkomstig de in de artikelen 113 en 114 bedoelde bepalingen.

3.  De voorzitter wordt bijgestaan door een of meer vice-voorzitters. Wanneer de voorzitter door ziekte of anderszins verhinderd is, neemt de vice-voorzitter of een van de vice-voorzitters zijn plaats in overeenkomstig de door de raad van bestuur in de voorschriften of richtsnoeren uit hoofde van artikel 36, lid 1, vastgestelde procedure.

Artikel 43

Benoeming van hogere functionarissen

1.  De voorzitter van het Bureau wordt door de Raad benoemd uit een lijst van kandidaten, die door de Commissie wordt voorgesteld nadat zij het advies van de raad van bestuur heeft ingewonnen. De voorzitter kan, op voorstel van de Commissie, door de raad worden ontslagen nadat het advies van de raad van bestuur is ingewonnen.

2.  De voorzitter wordt benoemd voor een ambtstermijn van ten hoogste vijf jaar. Hij kan worden herbenoemd.

3.  De vice-voorzitter of vice-voorzitters van het Bureau wordt of worden overeenkomstig het bepaalde in de leden 1 en 2, en na raadpleging van de voorzitter benoemd of ontslagen.

4.  De Raad oefent het tuchtrechtelijke toezicht uit op de in de leden 1 en 3 bedoelde functionarissen.

Artikel 44

Rechtmatigheidstoezicht

1.  De Commissie controleert de rechtmatigheid van handelingen van de voorzitter waarvoor in het Gemeenschapsrecht niet in een rechtmatigheidstoezicht door een andere instelling is voorzien, alsmede de rechtmatigheid van de handelingen van de raad van bestuur inzake de begroting van het Bureau.

2.  De Commissie eist dat elke onrechtmatige handeling als bedoeld in lid 1, wordt gewijzigd of ingetrokken.

3.  Elke uitdrukkelijke of impliciete in lid 1 bedoelde handeling kan door elke Lid-Staat, door elk lid van de raad van bestuur en door elke andere persoon welke door die handeling rechtstreeks en individueel wordt geraakt, aan de Commissie worden voorgelegd teneinde op haar rechtmatigheid te worden getoetst. Het daartoe strekkende verzoek moet bij de Commissie worden ingediend binnen twee maanden nadat de betrokkene van de handeling kennis heeft gekregen. Binnen twee maanden neemt de Commissie een beslissing en deelt deze mee.



HOOFDSTUK IV

DE KAMERS VAN BEROEP

Artikel 45

Oprichting en bevoegdheden

1.  Binnen het Bureau worden een of meer Kamers van beroep opgericht.

2.  De Kamer of Kamers van beroep is (zijn) bevoegd te beslissen over het beroep tegen beslissingen als bedoeld in artikel 67.

3.  De Kamer of Kamers van beroep komt (komen) bijeen wanneer dat nodig is. Het aantal Kamers van beroep en de werkverdeling worden in de uitvoeringsbepalingen overeenkomstig artikel 113 vastgesteld.

Artikel 46

Samenstelling van de Kamers van beroep

1.  Een Kamer van beroep bestaat uit een voorzitter en twee andere leden.

2.  De voorzitter kiest per geval de andere leden en hun respectieve plaatsvervangers uit de overeenkomstig artikel 47, lid 2, opgestelde lijst van „gekwalificeerde leden”.

3.  Wanneer de Kamer van beroep van mening is dat de aard van het beroep zulks vereist, kan deze voor dit geval twee extra leden van bovengenoemde lijst oproepen.

4.  De voor een lid van elke Kamer van beroep vereiste kwalificaties, de bevoegdheden van de individuele leden in de voorbereidende fase van de beslissingen en de stemprocedures worden in de uitvoeringsbepalingen overeenkomstig artikel 113 vastgesteld.

Artikel 47

Onafhankelijkheid van de leden van de Kamers van beroep

1.  De voorzitters van de Kamers van beroep en hun respectieve plaatsvervangers worden door de Raad benoemd uit een lijst van kandidaten voor elke voorzitter en elke plaatsvervanger, die door de Commissie wordt voorgesteld nadat het advies van de raad van bestuur is ingewonnen. De ambtstermijn bedraagt vijf jaar. Zij kunnen worden herbenoemd.

2.  De andere leden van de Kamers van beroep zijn die welke uit hoofde van artikel 46, lid 2, voor een termijn van vijf jaar gekozen zijn uit een lijst van gekwalificeerde leden die op voorstel van het Bureau door de raad van bestuur is vastgesteld. De lijst wordt vastgesteld voor een termijn van vijf jaar. Deze termijn kan voor de gehele lijst of een deel daarvan worden verlengd.

3.  De leden van de Kamers van beroep zijn onafhankelijk. Zij zijn bij het nemen van hun beslissingen aan generlei aanwijzingen gebonden.

4.  De leden van de Kamers van beroep mogen geen lid zijn van de in artikel 35 bedoelde comités, noch andere functies vervullen in het Bureau. De functie van leden van de Kamers van beroep mag een deeltijdfunctie zijn.

5.  De leden van de Kamers van beroep kunnen niet van hun ambt worden ontheven, respectievelijk van de lijst worden afgevoerd gedurende de daarvoor geldende termijnen, tenzij daarvoor zwaarwegende redenen zijn en het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, op verzoek van de Commissie, na raadpleging van de raad van bestuur een besluit dienaangaande neemt.

Artikel 48

Verschoning en wraking

1.  De leden van een Kamer van beroep mogen niet aan een beroepsprocedure deelnemen, indien zij daarbij een persoonlijk belang hebben, daarin eerder als vertegenwoordiger van een der partijen bij de procedure zijn opgetreden, of hebben meegewerkt aan de beslissing waarmee de aan het beroep voorafgaande procedure is afgesloten.

2.  Indien een lid van een Kamer van beroep om een van de in lid 1 genoemde redenen of om enige andere reden meent niet aan een beroepsprocedure te kunnen deelnemen, stelt hij de Kamer van beroep daarvan in kennis.

3.  De leden van een Kamer van beroep kunnen door elke partij bij de beroepsprocedure worden gewraakt om een van de in lid 1 genoemde redenen of indien aan hun onpartijdigheid kan worden getwijfeld. De wraking is niet ontvankelijk indien de partij bij de beroepsprocedure een proceshandeling heeft verricht ofschoon zij reeds van de reden tot wraking kennis droeg. Wraking mag niet gebaseerd zijn op de nationaliteit van de leden.

4.  In de gevallen bedoeld in de leden 2 en 3 beslist de Kamer van beroep zonder dat het betrokken lid daaraan deelneemt. Voor het nemen van de beslissing wordt het terugtredende of gewraakte lid in de Kamer van beroep vervangen door zijn plaatsvervanger.



DEEL IV

DE PROCEDURE VOOR HET BUREAU



HOOFDSTUK I

DE AANVRAAG

Artikel 49

Indiening

1.  De aanvraag voor een communautair kwekersrecht wordt naar keuze van de aanvrager ingediend:

a) rechtstreeks bij het Bureau of

b) bij een van de diensten of nationale organen die op grond van artikel 30, lid 4, zijn opgericht of met bepaalde taken belast, mits de aanvrager het Bureau binnen twee weken na de indiening rechtstreeks in kennis stelt van deze indiening.

In de uitvoeringsbepalingen die op grond van artikel 114 worden vastgesteld, kan nader worden omschreven op welke wijze de onder b) genoemde kennisgeving moet geschieden. Wanneer wordt verzuimd om het Bureau van een aanvraag in kennis te stellen, wordt daarmee geen afbreuk gedaan aan de geldigheid van de aanvraag indien de aanvraag het Bureau binnen een maand na de indiening bij de dienst of het nationale orgaan bereikt.

2.  Indien de aanvraag bij een nationaal orgaan als bedoeld in lid 1, onder b), wordt ingediend, zorgt dit nationaal orgaan ervoor dat de aanvraag binnen twee weken na de indiening aan het Bureau wordt doorgezonden. Het nationale orgaan kan van de aanvrager betaling verlangen van een recht, dat niet hoger mag zijn dan de administratieve kosten voor de inontvangstneming en doorzending.

Artikel 50

Vereisten

1.  De aanvraag voor een communautair kwekersrecht moet ten minste bevatten:

a) een verzoek om verlening van een communautair kwekersrecht;

b) identificatie van de botanische taxon;

c) gegevens betreffende de identiteit van de aanvrager of, indien van toepassing, van de gezamenlijke aanvragers;

d) de naam van de kweker alsook een verklaring dat voor zover de aanvrager bekend is geen andere personen bij het kweken, of ontdekken en ontwikkelen, van het ras betrokken zijn geweest; indien de aanvrager niet de kweker is, of niet de enige kweker, dient hij de nodige bewijsstukken voor te leggen hoe hij aanspraken op verlening van het communautaire kwekersrecht heeft verkregen;

e) een voorlopige omschrijving van het ras;

f) een technische beschrijving van het ras;

g) de geografische oorsprong van het ras;

h) de bewijzen van aanstelling van een eventuele vertegenwoordiger voor de procedure;

i) bijzonderheden over eventuele eerdere verhandeling van het ras;

j) bijzonderheden over een eventuele andere aanvraag die is ingediend in verband met het ras.

2.  Bijzonderheden met betrekking tot de voorwaarden bedoeld in lid 1, met inbegrip van het verstrekken van nadere gegevens, kunnen worden vastgelegd in de uitvoeringsbepalingen uit hoofde van artikel 114.

3.  De aanvrager dient een benaming van het ras voor te stellen, die bij de aanvraag kan worden gevoegd.

Artikel 51

Datum van aanvraag

Met betrekking tot de verlening van een communautair kwekersrecht is de datum van aanvraag de dag waarop de daartoe strekkende geldige aanvraag overeenkomstig artikel 49, lid 1, onder a), door het Bureau of overeenkomstig artikel 49, lid 1, onder b), door een dienst of een nationaal orgaan ontvangen is, mits ze overeenstemt met artikel 50, lid 1, en de uit hoofde van artikel 83 verschuldige rechten binnen een door het Bureau aan te geven termijn betaald zijn.

Artikel 52

Het recht van voorrang

1.  Het recht van voorrang van een aanvraag wordt bepaald op grond van de datum van ontvangst van de aanvraag. Wanneer verscheidene aanvragen op dezelfde dag zijn ingediend wordt de voorrang bepaald op grond van de volgorde van ontvangst indien deze kan worden vastgesteld. Zo niet dan hebben zij dezelfde voorrang.

2.  Indien de aanvrager of zijn rechtsvoorganger in een Lid-Staat of een andere Staat die lid is van de Internationale Unie tot bescherming van kweekprodukten, bescherming voor het ras heeft aangevraagd en de datum van aanvraag binnen 12 maanden na de dag van indiening van de vroegere aanvraag is gelegen, heeft de aanvrager voor de aanvraag om een communautair kwekersrecht recht op voorrang voor de vroegere aanvraag, mits deze op de datum van aanvraag nog geldig is.

3.  Het recht van voorrang heeft tot gevolg dat voor de toepassing van de artikelen 7, 10 en 11 de datum van indiening van de vroegere aanvraag zal worden beschouwd als de datum van aanvraag om het communautaire kwekersrecht.

▼M5

4.  De leden 2 en 3 zijn eveneens van toepassing op vroegere aanvragen die in een andere staat zijn ingediend.

▼B

5.  Een beroep op een voorrang voorafgaand aan de voorrang als bedoeld in lid 2 vervalt, indien de aanvrager niet binnen drie maanden na de datum van aanvraag afschriften van de vroegere aanvraag, die door de ter zake van die aanvraag bevoegde instanties voor eensluidend zijn gewaarmerkt, aan het Bureau overlegt. Als de vroegere aanvraag niet in een van de officiële talen van de Europese Gemeenschappen is gesteld, kan het Bureau bovendien een vertaling van die aanvraag in een van die talen eisen.



HOOFDSTUK II

HET ONDERZOEK

Artikel 53

Formeel onderzoek van de aanvraag

1.  Het Bureau onderzoekt:

a) of de aanvraag overeenkomstig artikel 49 is ingediend;

b) of de aanvraag voldoet aan de voorwaarden van artikel 50 en aan die van de uitvoeringsbepalingen in het kader van dat artikel;

c) of, indien van toepassing, het beroep op voorrang voldoet aan het bepaalde in artikel 52, leden 2, 4 en 5, en

d) of de op grond van artikel 83 verschuldigde rechten zijn betaald binnen de door het Bureau gestelde termijn.

2.  Indien de aanvraag aan de voorwaarden van artikel 51, maar niet aan de vereisten van artikel 50 voldoet, geeft het Bureau de aanvrager de gelegenheid de vastgestelde gebreken te verhelpen.

3.  Indien de aanvraag niet aan de voorwaarden van artikel 51 voldoet, stelt het Bureau de aanvrager daarvan in kennis, of, indien dit niet mogelijk is, maakt het deze informatie bekend overeenkomstig artikel 89.

Artikel 54

Materieel onderzoek

1.  Het Bureau onderzoekt of het ras overeenkomstig artikel 5 het object van een communautair kwekersrecht kan vormen, of het ras nieuw is overeenkomstig artikel 10, of de aanvrager op grond van artikel 12 gerechtigd is tot het indienen van een aanvraag en of aan de voorwaarden van artikel 82 voldaan is. Het Bureau onderzoekt eveneens of de voorgestelde rasbenaming op grond van artikel 63 geschikt is. Het kan daarbij een beroep doen op de diensten van andere organen.

2.  De eerste aanvrager wordt geacht aanspraak te maken op het communautaire kwekersrecht overeenkomstig artikel 11. Dit is niet van toepassing wanneer, alvorens een besluit over de aanvraag wordt genomen, het Bureau ervan op de hoogte is dat, of uit een definitieve uitspraak met betrekking tot een opeising van de aanspraak op het communautaire kwekersrecht uit hoofde van artikel 98, lid 4, blijkt dat de eerste aanvrager er geen aanspraak op heeft of er niet alleen aanspraak op heeft. Wanneer vastgesteld is wie rechthebbende of mederechthebbende is, mogen deze personen of deze persoon de procedure als aanvrager of aanvragers voortzetten.

Artikel 55

Technisch onderzoek

1.  Indien het Bureau bij het onderzoek overeenkomstig de artikelen 53 en 54 geen enkel beletsel voor het verlenen van een communautair kwekersrecht vaststelt, zorgt het ervoor dat het technisch onderzoek waaruit moet blijken of aan het bepaalde in de artikelen 7, 8 en 9 is voldaan, in tenminste één Lid-Staat wordt uitgevoerd door het bevoegde bureau dat of de bevoegde bureau die door de raad van bestuur met het technisch onderzoek van rassen van het betrokken taxon is of zijn belast, hierna „onderzoeksbureau(s)” te noemen.

2.  Bij gebreke van een onderzoeksbureau kan het Bureau met instemming van de raad van bestuur andere geschikte organen met deze verantwoordelijkheid belasten of eigen diensten van het Bureau voor hetzelfde doel inrichten. Voor de toepassing van de bepalingen van dit hoofdstuk worden deze organen en diensten als onderzoeksbureaus beschouwd. Zij mogen gebruik maken van de door de aanvrager ter beschikking gestelde inrichtingen.

3.  Het Bureau doet de onderzoeksbureaus overeenkomstig de uitvoeringsbepalingen uit hoofde van artikel 114 exemplaren van de aanvraag toekomen.

4.  Het Bureau bepaalt in een algemene regeling of schrijft voor elk geval afzonderlijk voor waar, wanneer en in welke hoeveelheid en vorm het materiaal voor het technische onderzoek en referentiemonsters ter beschikking moeten worden gesteld.

5.  Indien de aanvrager zich op grond van artikel 52, lid 2 of lid 4, op voorrang beroept, moet hij binnen twee jaar na de datum van aanvraag als bedoeld in artikel 51 het vereiste materiaal ter beschikking stellen en de eventueel vereiste aanvullende bescheiden overleggen. Indien de vroegere aanvraag vóór het verstrijken van de termijn van twee jaar wordt ingetrokken of afgewezen, kan het Bureau eisen dat de aanvrager binnen een bepaalde termijn het materiaal ter beschikking stelt of de eventueel vereiste aanvullende bescheiden overlegt.

Artikel 56

Uitvoering van het technische onderzoek

1.  Tenzij het technische onderzoek met betrekking tot naleving van de voorwaarde van de artikelen 7 tot en met 9 anders is geregeld, telen de onderzoeksbureaus in het kader van het technische onderzoek het ras of verrichten zij de andere vereiste onderzoekingen.

2.  De uitvoering van technisch onderzoek dient in overeenstemming te zijn met de door de raad van bestuur vastgestelde testrichtsnoeren en de door het Bureau gegeven instructies.

De onderzoeksbureaus kunnen in het kader van het technisch onderzoek met toestemming van het Bureau een beroep doen op andere gespecialiseerde instellingen en rekening houden met bestaande onderzoeksresultaten van dergelijke instellingen.

4.  Behoudens andersluidend voorschrift van het Bureau begint elk onderzoeksbureau het technische onderzoek uiterlijk op het tijdstip waarop een technisch onderzoek in verband met een aanvraag van nationale bescherming zou zijn begonnen, indien die aanvraag zou zijn ingediend op het tijdstip waarop de door het Bureau verzonden aanvraag bij het onderzoeksbureau is ontvangen.

5.  In het in artikel 55, lid 5, bedoelde geval begint elk onderzoeksbureau, behoudens andersluidende bepaling van het Bureau, het technische onderzoek uiterlijk op het tijdstip waarop een onderzoek in verband met een aanvraag om nationale bescherming zou zijn begonnen, indien op dat tijdstip het nodige materiaal ter beschikking zou zijn gesteld en de eventueel vereiste aanvullende bescheiden zouden zijn overgelegd.

6.  De raad van bestuur kan bepalen dat voor rassen van wijnstokken en boomsoorten het technische onderzoek op een later tijdstip mag aanvangen.

Artikel 57

Onderzoeksverslag

1.  De onderzoeksbureaus doen op verzoek van het Bureau of wanneer zij van mening zijn dat het technische onderzoek voldoende resultaten heeft opgeleverd om het ras te kunnen evalueren, een onderzoeksverslag alsook, indien zij van oordeel zijn dat aan het bepaalde in de artikelen 7, 8 en 9 is voldaan, een beschrijving van het ras aan het Bureau toekomen.

2.  Het Bureau deelt de resultaten van het technische onderzoek en de beschrijving van het ras aan de aanvrager mee een geeft hem de gelegenheid daarover zijn opmerkingen te maken.

3.  Indien het Bureau van oordeel is dat het onderzoeksverslag geen voldoende grondslag voor het nemen van een besluit vormt, kan het eigener beweging, na raadpleging van de aanvrager, of op verzoek van de aanvrager, bepalen dat een aanvullend onderzoek wordt uitgevoerd. Voor de beoordeling van de resultaten wordt aanvullend onderzoek, tot een beslissing uit hoofde van de artikelen 61 en 62 definitief wordt, beschouwd als deel uitmakend van het in artikel 56, lid 1, bedoelde onderzoek.

4.  Het Bureau heeft het uitsluitende beschikkingsrecht over de resultaten van het technische onderzoek, en de onderzoeksbureaus mogen slechts met toestemming van het Bureau die resultaten voor andere doeleinden gebruiken.

Artikel 58

Kosten van het technische onderzoek

Het Bureau betaalt de onderzoeksbureaus een in de uitvoeringsbepalingen uit hoofde van artikel 114 vastgestelde vergoeding voor het technische onderzoek.

Artikel 59

Bezwaar tegen de verlening van een kwekersrecht

1.  Een ieder kan tegen de verlening van een communautair kwekersrecht schriftelijk bezwaar maken bij het Bureau.

2.  Degene die bezwaar maakt, is naast de aanvrager partij in de procedure tot verlening van een communautair kwekersrecht. Onverminderd artikel 88, hebben degenen die bezwaar maken toegang tot de documenten, met inbegrip van de in artikel 57, lid 2, bedoelde resultaten van het technisch onderzoek en de beschrijving van het ras.

3.  Bezwaar kan alleen worden gemaakt op grond van het feit dat:

a) niet aan de in de artikelen 7 tot en met 11 vervatte voorwaarden is voldaan;

b) een beletsel als bedoeld in artikel 63, lid 3 of lid 4, de vaststelling van een voorgestelde rasbenaming in de weg staat.

4.  Bezwaar kan worden gemaakt:

a) vanaf de indiening van de aanvraag tot aan het moment waarop een beslissing uit hoofde van artikel 61 of 62 genomen wordt, indien het een bezwaar op grond van lid 3, onder a), betreft;

b) binnen drie maanden na de bekendmaking van de voorgestelde rasbenaming op grond van artikel 89 indien het een bezwaar op grond van lid 3, onder b), betreft.

5.  De besluiten over de bezwaren kunnen tegelijkertijd met de beslissingen uit hoofde van de artikelen 61, 62 en 63 genomen worden.

Artikel 60

Voorrang van een nieuwe aanvraag in geval van bezwaar

Wanneer een bezwaar op grond van het feit dat niet aan het bepaalde in artikel 11 is voldaan, leidt tot intrekking of afwijzing van de aanvraag tot een communautair kwekersrecht, kan degene die bezwaar heeft gemaakt, indien hij binnen een maand na de intrekking of binnen een maand nadat de beslissing tot afwijzing definitief is geworden, voor hetzelfde ras een aanvraag tot een communautair kwekersrecht heeft ingediend, eisen dat daarvoor de dag van indiening van de ingetrokken of afgewezen aanvraag als datum van aanvraag geldt.



HOOFDSTUK III

BESLISSINGEN

Artikel 61

Afwijzing

1.  Het Bureau wijst de aanvraag om een communautair kwekersrecht af, zodra het vaststelt dat de aanvrager:

a) nadat hem de gelegenheid is gegeven gebreken als bedoeld in artikel 53 te verhelpen, dit niet binnen de hem toegestane termijn heeft gedaan;

b) een regeling of voorschrift als bedoeld in artikel 55, lid 4 of lid 5, niet binnen de vastgestelde termijn is nagekomen, tenzij dit met toestemming van het Bureau is geschied; of

c) geen geschikte rasbenaming heeft voorgesteld overeenkomstig artikel 63.

2.  Het Bureau wijst de aanvraag van een communautair kwekersrecht eveneens af, indien

a) het Bureau constateert dat niet aan de voorwaarden die het Bureau op grond van artikel 54 moet onderzoeken, is voldaan; of

b) het Bureau op grond van de in artikel 57 bedoelde onderzoeksverslagen van oordeel is dat niet aan het bepaalde in de artikelen 7, 8 en 9 is voldaan.

Artikel 62

Verlening

Indien het Bureau van oordeel is dat de onderzoeksresultaten volstaan om een beslissing over de aanvraag te nemen, verleent het het communautaire kwekersrecht, voor zover geen beletsels als bedoeld in de artikelen 59 en 61 deze verlening in de weg staan. De beslissing bevat een officiële beschrijving van het ras.

Artikel 63

Rasbenaming

1.  Wanneer een communautair kwekersrecht wordt verleend, keurt het Bureau voor het betrokken ras de door de aanvrager overeenkomstig artikel 50, lid 3, voorgestelde rasbenaming goed, indien het, op basis van het overeenkomstig artikel 54, lid 1, tweede volzin, verrichte onderzoek, van oordeel is dat de benaming geschikt is.

2.  Een rasbenaming is geschikt indien er geen beletsels zijn als bedoeld in lid 3 of lid 4.

3.  Er is een beletsel voor de vaststelling van een rasbenaming wanneer

a) het gebruik ervan op het grondgebied van de Gemeenschap inbreuk maakt op het oudere recht van een derde;

b) ze in het algemeen voor de gebruikers ervan moeilijk als rasbenaming herkenbaar en hanteerbaar is;

c) ze identiek is aan of kan worden verward met een rasbenaming waaronder in een Lid-Staat of een andere Staat die lid is van de Internationale Unie tot bescherming van kweekprodukten, een ander ras van dezelfde of van een nauw verwante soort op een officiële rassenlijst is geplaatst of materiaal van een ander ras in de handel is gebracht, tenzij het andere ras niet meer bestaat en de rasbenaming ervan geen bijzondere betekenis heeft verkregen;

d) ze identiek is aan of kan worden verward met andere benamingen die algemeen bij het in de handel brengen van goederen worden gebruikt of waarvan op grond van andere rechtsvoorschriften het gebruik vrij is;

e) ze in een van de Lid-Staten aanstootgevend kan zijn of strijdig is met de openbare orde;

f) ze misleidend kan zijn of verwarring kan veroorzaken met betrekking tot de eigenschappen, de waarde of de identiteit van het ras, of de identiteit van de kweker of enige andere partij in de procedure.

4.  Voorts is er een beletsel wanneer, met betrekking tot een ras dat reeds in een officiële rassenlijst is opgenomen

a) in een van de Lid-Staten, of

b) in een Lid-Staat van de Internationale Unie tot bescherming van kweekprodukten, of

c) in een andere Staat waarvoor bij besluit van de Gemeenschap is bepaald dat de rassen er worden geëvalueerd overeenkomstig voorschriften die gelijkwaardig zijn aan de voorschriften die zijn vastgesteld in de richtlijnen inzake de gemeenschappelijke rassenlijsten,

4.  en waarvan materiaal voor commerciële doeleinden in de handel is gebracht, indien de voorgestelde rasbenaming afwijkt van de rasbenaming die daar in de lijst is opgenomen of wordt gebruikt, tenzij deze laatste het voorwerp is van een beletsel in de zin van lid 3.

5.  Het Bureau maakt bekend welke soorten het als „verwant” beschouwt in de zin van lid 3, onder c).



HOOFDSTUK IV

INSTANDHOUDING VAN HET COMMUNAUTAIRE KWEKERSRECHT

Artikel 64

Technische controle

1.  Het Bureau controleert of de rassen waarvoor communautaire kwekersrechten zijn verleend, in ongewijzigde vorm blijven bestaan.

2.  Te dien einde wordt een technische controle verricht overeenkomstig de artikelen 55 en 56.

3.  De houder van het communautaire kwekersrecht moet het Bureau en de onderzoeksbureaus die met de technische controle van het ras zijn belast, alle inlichtingen verstrekken die zij nodig hebben om zich een oordeel te kunnen vormen over het voortbestaan in ongewijzigde vorm van het ras. Hij moet, overeenkomstig de instructies van het Bureau, materiaal van het ras ter beschikking stellen, en toestaan dat wordt gecontroleerd of de nodige maatregelen zijn genomen om het voortbestaan van het ras in ongewijzigde vorm te waarborgen.

Artikel 65

Verslag over de technische controle

1.  Het met de technische controle belaste onderzoeksbureau doet op verzoek van het Bureau of indien het vaststelt dat het ras niet homogeen of niet bestendig is, een verslag over zijn bevindingen aan het Bureau toekomen.

2.  Indien bij de technische controle gebreken als bedoeld in lid 1 zijn geconstateerd, stelt het Bureau de houder van de resultaten van de technische controle in kennis en geeft het hem de gelegenheid daarover zijn opmerkingen te maken.

Artikel 66

Wijziging van de rasbenaming

1.  Het Bureau wijzigt een overeenkomstig artikel 63 vastgestelde rasbenaming, indien het van oordeel is dat ze niet of niet meer aan het bepaalde in artikel 63 voldoet en, wanneer een ouder recht van een derde het gebruik ervan in de weg staat, indien de houder met de wijziging instemt of aan de houder of een andere persoon die tot gebruik van de rasbenaming verplicht is, op die grond bij een in kracht van gewijsde gegane rechterlijke beslissing verbod tot gebruik van de rasbenaming is opgelegd.

2.  Het Bureau geeft de houder de gelegenheid een gewijzigde rasbenaming voor te stellen, en handelt overeenkomstig artikel 63.

3.  Tegen de voorgestelde gewijzigde rasbenaming kan overeenkomstig artikel 59, lid 3, onder b), bezwaar worden gemaakt.



HOOFDSTUK V

BEROEP

Artikel 67

Voor beroep vatbare beslissingen

1.  Tegen beslissingen van het Bureau, genomen op grond van de artikelen 20, 21, 59, 61, 62, 63 en 66 alsmede tegen beslissingen omtrent te betalen rechten overeenkomstig artikel 83, kosten overeenkomstig artikel 85, de inschrijving of schrapping van gegevens in het register overeenkomstig artikel 87 en de openbare inzage overeenkomstig artikel 88, kan beroep worden ingesteld.

2.  Een uit hoofde van lid 1 ingesteld beroep heeft schorsende werking. Is het Bureau van oordeel dat de omstandigheden zulks vereisen, dan kan het evenwel bepalen dat de betwiste beslissing niet wordt geschorst.

3.  Tegen beslissingen van het Bureau op grond van de artikelen 29 en 100, lid 2, kan beroep worden ingesteld, tenzij er op grond van artikel 74 een rechtstreeks beroep is ingesteld. Het beroep heeft geen schorsende werking.

4.  Een beslissing waarbij de procedure ten aanzien van een der partijen niet wordt afgesloten, is slechts samen met de eindbeslissing vatbaar voor beroep, tenzij de beslissing voorziet in afzonderlijk beroep.

Artikel 68

Eisen en partijen in beroep

Onverminderd artikel 82 kan iedere natuurlijke of rechtspersoon beroep instellen tegen een beslissing die gericht is tot deze persoon of tegen een beslissing die, hoewel zij de vorm heeft van een tot een andere persoon gerichte beslissing, de eerstgenoemde persoon rechtstreeks en individueel raakt. De partijen bij de procedure kunnen partij zijn in een beroep.

Artikel 69

Termijn en vorm

Het beroep wordt schriftelijk bij het Bureau ingesteld binnen twee maanden na de dag waarop de beslissing is meegedeeld indien deze tot de appellant is gericht of binnen twee maanden na de bekendmaking van de beslissing indien daarvan aan de appellant geen kennis is gegeven; binnen vier maanden na de bovengenoemde kennisgeving of bekendmaking van de beslissing moet een schriftelijke uiteenzetting van de beroepsgronden bij het Bureau worden ingediend.

Artikel 70

Prejudiciële herziening

1.  Acht de instantie van het Bureau die de beslissing heeft voorbereid, het beroep ontvankelijk en gegrond, dan moet het Bureau die beslissing corrigeren. Dit geldt niet wanneer tegenover de appellant een andere partij in de beroepsprocedure staat.

2.  Wordt de beslissing niet binnen een maand na ontvangst van de uiteenzetting van de beroepsgronden gecorrigeerd, dan

 besluit het Bureau onverwijld of het op grond van artikel 67, lid 2, tweede zin, maatregelen zal nemen

 legt het Bureau het beroep onverwijld voor aan de Kamer van beroep.

Artikel 71

Onderzoek van het beroep

1.  Is het beroep ontvankelijk, dan onderzoekt de Kamer van beroep of het beroep gegrond is.

2.  Bij het onderzoek van het beroep verzoekt de Kamer van beroep de partijen in de beroepsprocedure, zo dikwijls als nodig, om binnen vastgestelde termijnen te antwoorden op mededelingen van de andere partijen in de beroepsprocedure of van de Kamer zelf. De partijen in de beroepsprocedure mogen mondeling opmerkingen maken.

Artikel 72

Beslissing over het beroep

De Kamer van beroep beslist over het beroep op basis van het overeenkomstig artikel 71 verrichte onderzoek. De Kamer van beroep kan hetzij de bevoegdheden van het Bureau uitoefenen, hetzij de zaak voor verdere afdoening naar de bevoegde instantie van het Bureau terugverwijzen. Deze laatste is gebonden aan de beoordeling van de rechtsvragen door de Kamer van beroep, voor zover de feiten dezelfde zijn.

▼M1

Artikel 73

Beroep tegen beslissingen van de Kamers van beroep

1.  Tegen de beslissingen in beroep van de Kamers van beroep kan beroep worden ingesteld bij het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen.

2.  Beroep kan worden ingesteld wegens onbevoegdheid, schending van wezenlijke vormvoorschriften, schending van het Verdrag, van deze verordening of van enige uitvoeringsregeling daarvan, dan wel wegens misbruik van bevoegdheid.

3.  Het Hof van Justitie kan de bestreden beslissing vernietigen of wijzigen.

4.  Beroep kan worden ingesteld door elke partij in een procedure voor een Kamer van beroep, die geheel of ten dele in het ongelijk is gesteld.

5.  Het beroep moet bij het Hof van Justitie worden ingesteld binnen twee maanden na kennisgeving van de beslissing van de Kamer van beroep.

6.  Het Bureau neemt de maatregelen die nodig zijn ter uitvoering van het arrest van het Hof van Justitie.

▼B

Artikel 74

Rechtstreeks beroep

1.  Tegen beslissing van het Bureau overeenkomstig de artikelen 29 en 100, lid 2, staat rechtstreeks beroep open bij het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen.

2.  Artikel 73 is van overeenkomstige toepassing.



HOOFDSTUK VI

OVERIGE PROCEDUREVOORSCHRIFTEN

Artikel 75

Motivering van de beslissingen. Recht om te worden gehoord

De beslissingen van het Bureau worden met redenen omkleed. Ze kunnen slechts worden genomen op gronden en bewijselementen ten aanzien waarvan de partijen in de procedure mondeling of schriftelijk hun standpunt hebben kunnen bepalen.

Artikel 76

Ambtshalve onderzoek van de feiten

In de procedure stelt het Bureau ambtshalve een onderzoek in naar de feiten in de mate waarin zij het voorwerp zijn van onderzoek overeenkomstig de artikelen 54 en 55. Het houdt geen rekening met feiten en bewijsmiddelen die niet binnen de door het Bureau gestelde termijn zijn aangevoerd.

Artikel 77

Mondelinge procedure

1.  Het Bureau kan ambtshalve of op verzoek van een der partijen in de procedure tot mondelinge behandeling overgaan.

2.  Onverminderd lid 3 is de mondelinge procedure voor het Bureau niet openbaar.

3.  De mondelinge procedure voor de Kamer van beroep, met inbegrip van de uitspraak, is openbaar, tenzij de betrokken Kamer van beroep anders beslist indien openbaarheid met name aan een partij in de beroepsprocedure ernstig en ongerechtvaardigd nadeel zou kunnen toebrengen.

Artikel 78

Bewijsvorming

1.  In de procedure voor het Bureau zijn onder meer de volgende bewijsmiddelen toegelaten:

a) horen van de partijen in de procedure;

b) inwinnen van inlichtingen;

c) overleggen van documenten of andere bewijsmiddelen;

d) getuigenverhoor;

e) deskundigenbericht;

f) inspectie;

g) beëdigde schriftelijke verklaringen.

2.  Wanneer de beslissing van het Bureau door een commissie wordt genomen, kan deze het onderzoek van de bewijsmiddelen aan een van haar leden opdragen.

3.  Indien het Bureau het nodig acht dat een partij in de procedure, een getuige of een deskundige een mondelinge verklaring aflegt,

a) roept het deze persoon daartoe op of

b) verzoekt het overeenkomstig artikel 91, lid 2, de bevoegde rechterlijke of andere instantie van de Staat op het grondgebied waarvan deze persoon zijn woonplaats heeft, de betrokkene te horen.

4.  Wie als partij in de procedure, getuige of deskundige is opgeroepen om voor het Bureau te verschijnen, kan het Bureau verzoeken gehoord te worden door een bevoegde rechterlijke of andere instantie van de Staat op het grondgebied waarvan hij zijn woonplaats heeft. Na ontvangst van dit verzoek of indien aan de oproep geen gevolg is gegeven, kan het Bureau overeenkomstig artikel 91, lid 2, de bevoegde rechterlijke of andere instantie verzoeken de betrokkene te horen.

5.  Legt een partij in de procedure, getuige of deskundige voor het Bureau een verklaring af, dan kan het Bureau, indien dit het gewenst acht dat de verklaring onder eed of in een andere bindende vorm wordt afgelegd, de bevoegde rechterlijke of andere instantie van de Staat op het grondgebied waarvan de betrokkene zijn woonplaats heeft, verzoeken hem onder de daartoe vereiste voorwaarden te horen.

6.  Wanneer het Bureau de bevoegde rechterljike of andere instantie verzoekt een betrokkene te horen, kan het die instantie verzoeken het verhoor onder verband te doen plaatsvinden en een lid van het Bureau toe te staan het verhoor van de partij in de procedure, getuige of deskundigen, bij te wonen en deze, hetzij door tussenkomst van genoemde instantie, hetzij rechtstreeks te ondervragen.

Artikel 79

Betekening

Het Bureau betekent ambtshalve alle beslissingen en oproepen, alsook de kennisgevingen en mededelingen die een termijn doen ingaan of waarvan de betrekking is voorgeschreven in andere bepalingen van deze verordening, in bepalingen ter uitvoering van deze verordening of door de voorzitter van het Bureau. De betekening kan geschieden door tussenkomst van de voor het betrokken ras bevoegde bureaus van de Lid-Staten.

Artikel 80

Herstel in de vorige toestand

1.  De aanvrager van een communautair kwekersrecht, de houder of iedere andere partij in een procedure voor het Bureau die, ondanks het betrachten van alle in de gegeven omstandigheden noodzakelijke waakzaamheid, niet in staat is geweest tegenover het Bureau een termijn in acht te nemen, wordt op verzoek in zijn rechten hersteld indien de verhindering ingevolge deze verordening rechtstreeks het verlies van een recht of van een rechtsmiddel tot gevolg heeft.

2.  Het verzoek moet schriftelijk worden ingediend binnen twee maanden nadat de verhindering is geëindigd. De nog niet verrichte handeling moet alsnog binnen die termijn geschieden. Het verzoek is slechts ontvankelijk binnen een jaar na het verstrijken van de niet in acht genomen termijn.

3.  Het verzoek moet met redenen omkleed zijn en de feiten aanvoeren waarop het gegrond is.

4.  Dit artikel is niet van toepassing op de termijnen bedoeld in lid 2, alsmede in artikel 52, leden 2, 4 en 5.

5.  Wie in een Lid-Staat te goeder trouw materiaal van een ras waarvoor een aanvraag tot verlening van een communautair kwekersrecht is bekendgemaakt of waarvoor een communautair kwekersrecht is verleend, heeft gebruikt of daartoe daadwerkelijke en ernstige voorbereidingen heeft getroffen nadat ten aanzien van de aanvraag of van het verleende communautaire kwekersrecht een verlies van een recht als bedoeld in lid 1, is ingetreden en voordat herstel in de vorige toestand heeft plaatsgevonden, mag dat gebruik in of ten behoeve van zijn bedrijf voortzetten zonder dat hij enige vergoeding is verschuldigd.

Artikel 81

Algemene beginselen

1.  In zoverre in deze verordening of in de bepalingen ter uitvoering van deze verordening procedurevoorschriften ontbreken, past het Bureau de in de Lid-Staten algemeen aanvaarde beginselen van procesrecht toe.

2.  Artikel 48 is van overeenkomstige toepassing op personeelsleden van het Bureau, voor zover zij betrokken zijn bij het soort beslissingen als bedoeld in artikel 67, en op personeelsleden van de onderzoeksbureaus, voor zover zij betrokken zijn bij maatregelen ter voorbereiding van die beslissingen.

Artikel 82

Vertegenwoordiger voor de procedure

Personen die geen woonplaats, zetel of vestiging op het grondgebied van de Gemeenschap hebben, kunnen als partij in een procedure voor het Bureau alleen optreden door tussenkomst van een vertegenwoordiger voor de procedure die zijn woonplaats of zetel dan wel een vestiging op het grondgebied van de Gemeenschap heeft.



HOOFDSTUK VII

TE BETALEN RECHTEN, REGELING INZAKE KOSTEN

Artikel 83

Te betalen rechten

1.  Het Bureau heft, uit hoofde van zijn in deze verordening bepaalde ambtsverrichtingen, alsook voor elk jaar dat een communautair kwekersrecht geldt, rechten overeenkomstig het in artikel 113 bedoelde reglement inzake te betalen rechten.

2.  Indien rechten die verschuldigd zijn uit hoofde van de in artikel 113, lid 2, genoemde ambtsverrichtingen of uit hoofde van andere in het reglement inzake te betalen rechten genoemde ambtsverrichtingen, waartoe slechts op verzoek moet worden overgegaan, niet worden betaald, wordt de aanvraag, het verzoek of het bezwaar geacht niet te zijn gedaan of gemaakt, indien de voor de betaling van de betrokken rechten vereiste handelingen niet hebben plaatsgevonden binnen een maand na de datum waarop het Bureau een nieuwe aanmaning tot betaling van de rechten heeft betekend, daarbij wijzend op deze gevolgen van het verzuim van betaling.

3.  Indien bepaalde door de aanvrager van een communautair kwekersrecht verstrekte gegevens slechts kunnen worden gecontroleerd aan de hand van een technisch onderzoek dat meer inhoudt dan het technische onderzoek waarin voor rassen van het betrokken taxon is voorzien, kunnen, nadat de betalingsplichtige is gehoord, de rechten uit hoofde van het technische onderzoek tot een zodanig bedrag worden verhoogd dat ze de werkelijke kosten dekken.

4.  Indien diegene die beroep heeft ingesteld, geheel of ten dele in het gelijk wordt gesteld, worden de uit hoofde van het beroep geheven rechten naar gelang van het geval volledig of evenredig terugbetaald. Terugbetaling kan evenwel geheel of ten dele worden geweigerd indien de gunstige afloop van het beroep berust op feitenmateriaal dat op het ogenblik van de oorspronkelijke beslissing niet voorhanden was.

Artikel 84

Einde van de (terug)betalingsverplichting

1.  Vorderingen van het Bureau tot betaling van rechten vervallen vier jaar na het einde van het kalenderjaar waarin de rechten opeisbaar zijn geworden.

2.  Vorderingen jegens het Bureau tot terugbetaling van rechten of van door het Bureau teveel geïnde bedragen vervallen vier jaar na het einde van het kalenderjaar waarin de vordering is ontstaan.

3.  De vervaltermijn wordt in het in lid 1 bedoelde geval door een aanmaning tot betaling en in het in lid 2 bedoelde geval door een schriftelijk en met redenen omkleed verzoek tot terugbetaling gestuit. Na de sluiting vangt een nieuwe vervaltermijn aan; het verval treedt in uiterlijk zes jaar na het einde van het kalenderjaar waarin de oorspronkelijke vervaltermijn is ingegaan, tenzij intussen een vordering in rechte is ingesteld; in dit laatste geval treedt het verval ten vroegste in één jaar nadat de desbetreffende rechterlijke beslissing in kracht van gewijsde is gegaan.

Artikel 85

Verdeling van de kosten

1.  In procedures strekkende tot nietigverklaring of vervallenverklaring van een communautair kwekersrecht alsmede in beroepsprocedures draagt de verliezende partij de kosten van de andere partij in de procedure, alsmede alle door hem noodzakelijk gemaakte kosten die verband houden met de procedure, met inbegrip van reis- en verblijfkosten alsmede de kosten voor honorering van de gemachtigde, raadslieden of advocaten, binnen de grenzen die voor elke kostencategorie zijn vastgesteld overeenkomstig de voorwaarden in de uit hoofde van artikel 114 vastgestelde uitvoeringsbepalingen.

2.  Indien echter elk van beide partijen in de procedure op sommige punten wint en op andere verliest of indien de billijkheid zulks vereist, besluit het Bureau of de Kamer van beroep over een andere verdeling van de kosten.

3.  Een partij die de procedure beëindigt door de aanvraag voor een communautair kwekersrecht, de aanvraag voor nietigverklaring of vervallenverklaring van rechten of het beroep in te trekken of door afstand te doen van de communautaire kwekersrechten, draagt de kosten van de andere partij in de procedure overeenkomstig de leden 1 en 2.

4.  Indien de partijen in de procedure voor het Bureau of voor de Kamer van beroep een kostenregeling overeenkomen die afwijkt van het hierboven bepaalde, wordt van de overeenkomst nota gekomen.

5.  Op een daartoe strekkend verzoek bepaalt het Bureau of de Kamer van beroep hoeveel er op grond van het hierboven bepaalde aan kosten moet worden betaald.

Artikel 86

Tenuitvoerlegging van beslissingen tot vaststelling van kosten

1.  Elke eindbeslissing van het Bureau tot vaststelling van kosten vormt een executoriale titel.

2.  De tenuitvoerlegging geschiedt overeenkomstig de voorschriften van civiel procesrecht van de Lid-Staat op het grondgebied waarvan ze plaatsvindt. Het exequator wordt, na een onderzoek dat zich beperkt tot de echtheid van de titel, verleend door de nationale instantie die de Regering van elke Lid-Staat daartoe heeft aangewezen; de Regeringen stellen het Bureau en het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van deze aanwijzing in kennis.

3.  De partij die de tenuitvoerlegging vordert, kan zich, nadat deze formaliteiten op haar verzoek zijn vervuld, rechtstreeks tot de bevoegde instantie wenden teneinde de tenuitvoerlegging overeenkomstig het nationale recht te doen plaatsvinden.

4.  De tenuitvoerlegging kan slechts bij beschikking van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen worden opgeschort. Het toezicht op de regelmatigheid van de wijze van tenuitvoerlegging behoort evenwel tot de bevoegdheid van de nationale rechterlijke instanties.



HOOFDSTUK VIII

REGISTERS

Artikel 87

Instelling van de registers

1.  Het Bureau houdt een register van de aanvragen tot verlening van communautaire kwekersrechten, dat de volgende gegevens bevat:

a) aanvragen tot verlening van een communautair kwekersrecht, vergezeld van een verklaring betreffende het taxon en de voorlopige aanduiding van het ras, de datum van aanvraag en de naam en het adres van de aanvrager, de kweker en van eventuele betrokken vertegenwoordigers voor de procedure;

b) alle gevallen van beëindiging van procedures betreffende aanvragen om een communautair kwekersrecht, vergezeld van de onder a) bedoelde informatie;

c) voorstellen voor rasbenamingen;

d) wijzigingen van de identiteit van een aanvrager of diens vertegenwoordiger voor de procedure;

e) op verzoek, alle executiemaatregelen als bedoeld in de artikelen 24 en 26.

2.  Het Bureau houdt een register van communautaire kwekersrechten waarin, nadat een communautair kwekersrecht is verleend, de volgende gegevens worden ingeschreven:

a) de soort waartoe het ras behoort en de rasbenaming;

b) de officiële beschrijving van het ras of een verwijzing naar de bescheiden van het Bureau waarin die beschrijving ligt vervat als integrerend deel van het register;

c) indien voor de voortbrenging van materiaal van het ras bij voortduring materiaal van bepaalde componenten moet worden gebruikt, een verwijzing naar die componenten;

d) naam en adres van de houder, van de kweker en van de betrokken vertegenwoordiger voor de procedure;

e) het tijdstip waarop het communautaire kwekersrecht aanvangt en dat waarop het eindigt, het laatste met vermelding van de reden;

f) op verzoek, de verlening bij overeenkomst van een exclusieve licentie of de verlening van een dwanglicentie, met vermelding van naam en adres van de tot de licentie gerechtigde persoon;

g) op verzoek, executiemaatregelen als bedoeld in artikel 24;

h) indien de houder van een oorspronkelijk ras en de kweker van een ras dat in hoofdzaak van het oorspronkelijke ras is afgeleid, beiden hierom verzoeken, de identificatie van de rassen als zijnde oorspronkelijk en in hoofdzaak afgeleid, met inbegrip van de rasbenamingen en de namen van de betrokken partijen.

Een verzoek van een van de betrokken partijen is slechts toereikend, indien de partij in kwestie een onbetwistbare erkenning van de andere partij heeft verkregen overeenkomstig artikel 99, dan wel een in een kracht van gewijsde gegane rechterlijke beslissing uit hoofde van deze verordening waarin de betrokken rassen als zijnde oorspronkelijk en in hoofdzaak afgeleid, worden geïdentificeerd.

3.  Eventuele andere gegevens, dan wel voorwaarden voor de opneming in beide registers kunnen worden vermeld in de uitvoeringsverordening, overeenkomstig het bepaalde in artikel 114.

4.  Het Bureau kan de officiële beschrijving van het ras, wat betreft aantal en aard van de eigenschappen of de vastgestelde uitingsvorm van die eigenschappen, ambtshalve en na raadpleging van de houder, aan de voor de beschrijving van rassen van het betrokken taxon geldende beginselen aanpassen, indien zulks nodig is om de beschrijving van het ras met de beschrijvingen van andere rassen van het betrokken taxon te kunnen vergelijken.

Artikel 88

Openbare inzage

1.  De in artikel 87 genoemde registers staan open voor inzage van het publiek.

2.  In geval van gewettigd belang staan, overeenkomstig het bepaalde in de in artikel 114 bedoelde uitvoeringsverordening, open voor inzage van het publiek:

a) de bescheiden betreffende aanvragen tot verlening van communautaire kwekersrechten;

b) de bescheiden betreffende verleende communautaire kwekersrechten;

c) de teelt van rassen met het oog op het technisch onderzoek;

d) de teelt van rassen met het oog op de controle op het voortbestaan ervan.

3.  Indien voor de voortbrenging van materiaal van het ras bij voortduring materiaal van bepaalde componenten moet worden gebruikt, wordt op verzoek van de aanvrager van een communautair kwekersrecht geen inzage gegeven in de gegevens betreffende de componenten, noch van de teelt daarvan. Een dergelijk verzoek tot het niet geven van inzage moet worden ingediend voordat een beslissing over de aanvraag tot verlening van een communautair kwekersrecht is genomen.

4.  De op grond van deze verordening bevoegde diensten mogen materiaal dat in verband met het onderzoek en de controle als bedoeld in artikel 54, lid 4, artikel 55 en artikel 63 ter beschikking is gesteld of is verkregen, niet aan andere partijen afgeven, tenzij de rechthebbende daarvoor toestemming geeft, de afgifte nodig is in het kader van de in deze verordening geregelde samenwerking bij onderzoek en controle, of de afgifte bij wet is vereist.

Artikel 89

Periodieke bekendmakingen

Het Bureau geeft ten minste om de twee maanden een publikatie uit met de informatie die krachtens artikel 87, lid 1, en lid 2, onder a), d), e), f), g) en h), in de registers is ingeschreven en nog niet is bekendgemaakt. Het Bureau publiceert eveneens een jaarverslag waarin informatie wordt opgenomen die het Bureau beschouwt als relevant maar die ten minste een lijst van de geldende communautaire kwekersrechten, de houders daarvan, de data van verlening en de data waarop het recht afloopt, en de goedgekeurde rasbenamingen omvat. Nadere regels voor deze publikaties worden vastgesteld door de raad van bestuur.

Artikel 90

Uitwisseling van informatie en van publikaties

1.  Het Bureau en de ter zake van kwekersrechten bevoegde diensten van de Lid-Staten verstrekken elkaar op verzoek en onverminderd de voorwaarden voor het verzenden van de resultaten van het technisch onderzoek, kosteloos en voor eigen gebruik, een of meer exemplaren van hun publikaties, alsmede alle andere nuttige informatie betreffende aangevraagde of verleende eigendomsrechten.

2.  Over de in artikel 88, lid 4, bedoelde gegevens behoeft geen informatie te worden verstrekt, tenzij

a) de informatie nodig is voor het onderzoek als bedoeld in de artikelen 55 en 64, of

b) de aanvrager van een communautair kwekersrecht of de houder daarvoor toestemmeing geeft.

Artikel 91

Administratieve samenwerking en rechtshulp

1.  Tenzij dit in deze verordening of in de nationale wetgeving anders is bepaald, verlenen het Bureau, de in artikel 55, lid 1, bedoelde onderzoeksbureaus en de rechterlijke of andere instanties van de Lid-Staten elkaar op verzoek bijstand door het verstrekken van inlichtingen of het geven van inzage van dossiers met betrekking tot het ras, monsters en kweekprodukten daarvan. Wanneer het Bureau en voornoemde onderzoeksbureaus een rechterlijke instantie of een openbaar ministerie inzage verleent van dossiers, monsters en kweekprodukten daarvan, zijn de in artikel 88 vastgestelde beperkingen niet van toepassing, en is voor de door de onderzoeksbureaus verleende inzage geen beslissing van het Bureau ingevolge artikel 88 nodig.

2.  De rechterlijke of andere bevoegde instanties van de Lid-Staten verrichten op verzoek en ten behoeve van het Bureau, en voor zover zij daartoe bevoegd zijn, de maatregelen van instructie of andere soortgelijke gerechtelijke handelingen.



DEEL V

GEVOLGEN VOOR ANDERE VOORSCHRIFTEN

Artikel 92

Verbod van dubbele bescherming

1.  Voor een ras waarvoor een communautair kwekersrecht is verleend, mag geen nationaal kwekersrecht worden verleend, noch een octrooi. Een in strijd met het bepaalde in de eerste zin verleend recht heeft geen gevolg.

2.  Indien aan de houder vóór de verlening van het communautaire kwekersrecht een ander recht als bedoeld in lid 1 voor hetzelfde ras is verleend, kan hij de aan die bescherming verbonden rechten voor het ras tijdens de geldigheidsduur van het communautaire kwekersrecht niet doen gelden.

Artikel 93

Toepassing van nationaal recht

Indien in het recht van de Lid-Staten beperkingen aan de uitoefening van de aan communautaire kwekersrechten verbonden rechten zijn gesteld, gelden die beperkingen slechts voor zover in deze verordening uitdrukkelijk daarnaar wordt verwezen.



DEEL VI

CIVIELRECHTELIJKE VORDERINGEN, INBREUKEN, RECHTERLIJKE BEVOEGDHEID

Artikel 94

Inbreuk

1.  Een ieder die

a) zonder daartoe gerechtigd te zijn, met betrekking tot een ras waarvoor een communautair kwekersrecht is verleend, een van de in artikel 13, lid 2, genoemde handelingen verricht, of

b) verzuimt de in artikel 17, lid 1, bedoelde rasbenaming correct te gebruiken, dan wel nalaat de in artikel 17, lid 2, bedoelde relevante informatie te verstrekken, of

c) in strijd met artikel 18, lid 3, gebruik maakt van de rasbenaming van een ras waarvoor een communautair kwekersrecht is verleend of van een benaming die met die rasbenaming kan worden verward,

1.  kan door de houder in rechte worden aangesproken met het oog op beëindiging van de inbreuk en/of betaling van een passende vergoeding.

2.  Wie opzettelijk of uit onachtzaamheid handelt, is bovendien ten aanzien van de houder tot vergoeding van alle andere door de inbreuk veroorzaakte schade gehouden. In geval van lichte onachtzaamheid mag de vordering tot schadevergoeding in evenredige mate verminderd worden, doch niet tot een lager bedrag dan overeenkomt met het voordeel dat voor de overtreder uit de inbreuk is ontstaan.

Artikel 95

Vóór de verlening van het communautaire kwekersrecht verrichte handelingen

De houder kan van een ieder die in de tijd tussen de bekendmaking van de aanvraag tot het communautaire kwekersrecht en de verlening daarvan een handeling verricht die hem na die tijd uit hoofde van het communautaire kwekersrecht verboden zou zijn, een passende vergoeding eisen.

Artikel 96

Verjaring

Vorderingen op grond van de artikelen 94 en 95 verjaren drie jaar na het tijdstip waarop het communautaire kwekersrecht uiteindelijk is verleend en de houder kennis heeft gekregen van de betrokken handeling en van de identiteit van de overtreder, of, bij het ontbreken van dergelijke kennis, dertig jaar na de voltrekking van de handeling.

Artikel 97

Aanvullende toepassing van nationaal recht in geval van inbreuk

1.  Indien een overtreder als bedoeld in artikel 94 ten gevolge van de inbreuk winst heeft gemaakt ten nadele van de houder of van een tot exploitatie gerechtigde persoon, passen de op grond van artikel 101 of artikel 102 bevoegde rechterlijke instanties ter zake van de teruggave hun nationaal recht, met inbegrip van hun internationaal privaatrecht, toe.

2.  Lid 1 geldt eveneens voor andere vorderingen die uit het verrichten of het niet verrichten van handelingen als bedoeld in artikel 95 in de tijd tussen de bekendmaking van de aanvraag tot verlening van het communautaire kwekersrecht en de afhandeling van de aanvraag kunnen ontstaan.

3.  Voor het overige wordt de werking van het communautaire kwekersrecht uitsluitend door deze verordening bepaald.

Artikel 98

Opeising van het communautaire kwekersrecht

1.  Indien een communautair kwekersrecht is verleend aan een persoon die op grond van artikel 11 daarop geen aanspraak kan maken, kan de rechthebbende, onverminderd andere vorderingen krachtens het recht van de Lid-Staten, eisen dat het communautaire kwekersrecht aan hem wordt overgedragen.

2.  Degene aan wie de aanspraak op verlening van een communautair kwekersrecht slechts ten dele toekomt, kan overeenstemming lid 1 eisen dat hem het medehouderschap van het communautaire kwekersrecht wordt verleend.

3.  Vorderingen op grond van de leden 1 en 2 moeten binnen vijf jaar na de bekendmaking van de verlening van het communautaire kwekersrecht worden ingesteld. Dit geldt niet, indien de houder op het tijdstip van verlening of verkrijging van het communautaire kwekersrecht wist dat hij er geen aanspraak op had of dat hij er niet alleen aanspraak op had.

4.  Indien een aanvraag tot verlening van een communautair kwekersrecht is ingediend door een persoon die er geen aanspraak op heeft of er niet alleen aanspraak op heeft, kan de rechthebbende of mederechthebbende met betrekking tot die aanvraag op overeenkomstige wijze de in de leden 1 en 2 bedoelde vorderingen instellen.

Artikel 99

Opeising van de identificatie van een ras

De houder van een oorspronkelijk ras en de kweker van een ras dat in hoofdzaak van een oorspronkelijk ras is afgeleid, kan de erkenning eisen van de identificatie van de betrokken rassen als zijnde oorspronkelijk en in hoofdzaak afgeleid.

Artikel 100

Gevolgen van verandering van het houderschap van een communautair kwekersrecht

1.  In geval van volledige verandering van houderschap van een communautair kwekersrecht ingevolge een in kracht van gewijsde gegane rechterlijke beslissing, overeenkomstig artikel 101 of artikel 102 naar aanleiding van een opeising op grond van artikel 98, lid 1, vervallen exploitatierechten en andere rechten bij de inschrijving van de rechthebbende in het register van communautaire kwekersrechten.

2.  Indien vóór de inleiding van de procedure overeenkomstig artikel 101 of artikel 102 de houder of een op dat ogenblik tot exploitatie gerechtigde persoon met betrekking tot het ras een van de in artikel 13, lid 2, genoemde handelingen heeft verricht of daartoe daadwerkelijke en ernstige toebereidselen heeft getroffen, mag hij die handeling voortzetten of verrichten, mits hij de in het register van communautaire kwekersrechten ingeschreven nieuwe houder om verlening van een niet-uitsluitend exploitatierecht verzoekt. Het daartoe strekkende verzoek moet binnen de in de uitvoeringsverordening vastgestelde termijn worden ingediend. Het exploitatierecht kan door het Bureau worden verleend indien de partijen niet tot overeenstemming komen. Artikel 29, lid 3 tot en met lid 7, is van overeenkomstige toepassing.

3.  Lid 2 is niet van toepassing, indien de houder of de tot exploitatie gerechtigde persoon op het tijdstip waarop hij met het verrichten van de handeling of het treffen van de toebereidelsen daartoe is begonnen, te kwader trouw was.

Artikel 101

Rechterlijke bevoegdheid en civiele procesgang

1.  Het Verdrag van Lugano alsmede de aanvullende bepalingen van dit artikel en van de artikelen 102 tot en met 106 van de onderhavige verordening zijn van toepassing op de vorderingen als bedoeld in de artikelen 94 tot en met 100.

2.  Vorderingen als bedoeld in lid 1 moeten worden ingesteld bij de rechterlijke instanties van

a) de Lid-Staat of een andere Staat die partij is bij het Verdrag van Lugano, op het grondgebied waarvan de verweerder zijn woonplaats of plaats van vestiging, of bij gebreke daarvan, een filiaal heeft of

b) indien in geen enkele Lid-Staat of Staat die partij is bij het Verdrag van Lugano, aan deze voorwaarde wordt voldaan, de Lid-Staat op het grondgebied waarvan de verzoeker zijn woonplaats of plaats van vestiging of, bij gebreke daarvan, een filiaal heeft of

c) indien ook aan deze voorwaarde in geen enkele Lid-Staat wordt voldaan, de Lid-Staat op het grondgebied waarvan het Bureau zijn zetel heeft.

De bevoegde rechterlijke instanties zijn bevoegd te beslissen over alle inbreuken die worden geacht in een Lid-Staat te hebben plaatsgevonden.

3.  Vorderingen wegens inbreuken kunnen eveneens worden ingesteld bij de rechterlijke instanties die bevoegd zijn voor de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan. In dit geval is de rechterlijke instantie slechts bevoegd om te beslissen over inbreuken die worden geacht te hebben plaatsgehad op het grondgebied van de Lid-Staat waarvan die rechterlijke instantie deel uitmaakt.

4.  Ten aanzien van de wijze van procederen en de bevoegdheid geldt de wetgeving van de op grond van lid 2 of lid 3 bepaalde Staat.

Artikel 102

Aanvullende bepalingen

1.  De bepalingen van artikel 5, leden 3 en 4, van het Verdrag van Lugano worden geacht niet van toepassing te zijn op vorderingen waarbij op grond van artikel 98 het communautaire kwekersrecht wordt opgeëist.

2.  In afwijking van de bepalingen van artikel 101 zijn de bepalingen van artikel 5, lid 1, artikel 17 en artikel 18 van het Verdrag van Lugano van toepassing.

3.  Voor de toepassing van de artikelen 101 en 102 wordt de woonplaats of de plaats van vestiging van een partij overeenkomstig de artikelen 52 en 53 van het Verdrag van Lugano bepaald.

Artikel 103

Toepasselijk procesrecht

Indien op grond van de artikelen 101 en 102 nationale rechterlijke instanties bevoegd zijn, zijn, onverminderd het bepaalde in de artikelen 104 en 105, de procedurevoorschriften van toepassing die in de betrokken Staat ter zake van soortgelijke vorderingen betreffende overeenkomstige nationale beschermingsrechten gelden.

Artikel 104

Procesbevoegdheid ter zake van de vordering wegens inbreuk

1.  Vorderingen wegens inbreuk kunnen door de houder worden ingesteld. Een tot exploitatie gerechtigde persoon kan een dergelijke vordering wegens inbreuk instellen, tenzij dit uitdrukkelijk uitgesloten is bij overeenkomst met de houder in het geval van een exclusieve licentie dan wel door het Bureau, krachtens het bepaalde in artikel 29 of 100, lid 2.

2.  Elke tot exploitatie gerechtigde persoon kan om een vergoeding van de door hem geleden schade te verkrijgen, in de door de houder aanhangig gemaakte inbreukprocedure interveniëren.

Artikel 105

Gebondenheid van de nationale rechterlijke of andere instanties

De nationale rechterlijke of andere instantie waarbij een vordering betreffende een communautair kwekersrecht is ingesteld, moet ervan uitgaan dat het communautaire kwekersrecht rechtsgeldig is.

Artikel 106

Schorsing van de procedure

1.  Wanneer een vordering op grond van artikel 98, lid 4, is ingesteld, kan, indien de beslissing afhangt van de vraag of het ras overeenkomstig artikel 6 voor bescherming in aanmerking komt, die beslissing eerst worden genomen nadat het Bureau over de aanvraag om een communautair kwekersrecht heeft beslist.

2.  Wanneer de vordering betrekking heeft op een verleend communautair kwekersrecht ten aanzien waarvan op grond van artikel 20 of artikel 21 een procedure tot nietigverklaring of tot vervallenverklaring is ingeleid, kan, indien de beslissing afhangt van de vraag of het communautaire kwekersrecht geldig is, de procedure worden geschorst.

Artikel 107

Bestraffing van inbreuken op communautaire kwekersrechten

De Lid-Staten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat ter zake van de bestraffing van inbreuken op communautaire kwekersrechten dezelfde voorschriften worden toegepast als ter zake van bestraffing van inbreuken op overeenkomstige nationale rechten van toepassing zijn.



DEEL VII

BEGROTING, FINANCIËLE CONTROLE, COMMUNAUTAIRE UITVOERINGSVOORSCHRIFTEN

Artikel 108

Begroting

1.  Alle ontvangsten en uitgaven van het Bureau worden voor elk begrotingsjaar geraamd en in de begroting van het Bureau opgenomen; het begrotingsjaar valt samen met het kalenderjaar.

2.  De begroting moet sluitend zijn.

3.  De ontvangsten van de begroting omvatten, onverminderd andere ontvangsten, de op grond van artikel 83 de betalen rechten, die overeenkomstig het in artikel 113 bedoelde reglement inzake te betalen rechten worden geheven, zo nodig aangevuld met een subsidie uit de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen.

4.  Onverminderd andere soorten uitgaven, omvatten de uitgaven de vaste lasten van het Bureau en de kosten die voortvloeien uit het normaal functioneren van het Bureau, waaronder de bedragen die betaald moeten worden aan de onderzoeksbureaus.

Artikel 109

Opstelling van de begroting

1.  De voorzitter stelt jaarlijks voor het volgende begrotingsjaar een raming van ontvangsten en uitgaven van het Bureau op en doet deze uiterlijk op 31 maart van elk jaar aan de raad van bestuur toekomen, samen met een lijst van het aantal ambten en, indien de raming voorziet in een subsidie als bedoeld in artikel 108, lid 3, voorafgegaan door een toelichting.

2.  Indien de raming voorziet in een subsidie als bedoeld in artikel 108, lid 3, stuurt de raad van bestuur de raming onmiddellijk door naar de Commissie, samen met de lijst van het aantal ambten en de toelichting; de raad van bestuur kan daar zijn eigen advies aan toevoegen. Een en ander wordt door de Commissie doorgestuurd aan de begrotingsautoriteit van de Gemeenschappen; de Commissie kan een advies en een alternatieve raming toevoegen.

3.  De raad van bestuur neemt de begroting aan, welke de lijst van het aantal ambten van het Bureau omvat. Indien de raming voorziet in een subsidie als bedoeld in artikel 108, lid 3, wordt de begroting indien nodig aangepast aan de toewijzingen in de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen.

Artikel 110

Uitvoering van de begroting

De voorzitter voert de begroting van het Bureau uit.

Artikel 111

▼M3

Controle

1.  Bij het Bureau wordt de functie van intern controleur gecreëerd, die moet worden uitgeoefend met inachtneming van de geldende internationale normen. De interne controleur wordt benoemd door de voorzitter en legt tegenover hem verantwoording af over de controle op de goede werking van de systemen en procedures voor de uitvoering van de begroting.

De interne controleur adviseert de voorzitter bij het beheersen van de risico's door onafhankelijke adviezen uit te brengen over de kwaliteit van de beheer- en controlesystemen en aanbevelingen te formuleren ter verbetering van de uitvoeringsvoorwaarden van de verrichtingen en ter bevordering van een goed financieel beheer.

De ordonnateur is belast met het invoeren van interne controlesystemen en -procedures die zijn toegesneden op de uitvoering van zijn taken.

▼B

2.  De voorzitter doet uiterlijk op 31 maart van elk jaar de rekeningen van alle ontvangsten en uitgaven van het Bureau in het afgelopen begrotingsjaar aan de Commissie, de raad van bestuur en de Rekenkamer van de Europese Gemeenschappen toekomen. De Rekenkamer onderzoekt de rekeningen overeenkomstig de desbetreffende bepalingen die van toepassing zijn op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen.

3.  De raad van bestuur verleent de voorzitter van het Bureau kwijting met betrekking tot de tenuitvoerlegging van de begroting.

Artikel 112

Financiële bepalingen

Na raadpleging van de Rekenkamer neemt de raad van bestuur de interne financiële bepalingen aan betreffende de procedure voor het opstellen en uitvoeren van de begroting van het Bureau. De financiële bepalingen moeten zoveel mogelijk overeenstemmen met de bepalingen van het Financieel Reglement dat van toepassing is op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen en mogen daar alleen van afwijken wegens de specifieke vereisten van de werking van het Bureau.

Artikel 113

Reglement inzake te betalen rechten

1.  In het reglement inzake te betalen rechten wordt met name bepaald voor welke zaken op grond van artikel 83, lid 1, rechten verschuldigd zijn, hoe hoog de verschuldigde rechten zijn en op wijze ze moeten worden voldaan.

2.  de behandeling van een aanvraag tot verlening van een communautair kwekersrecht; dit te betalen recht omvat:

a) die Bearbeitung eines Antrags auf Erteilung des gemeinschaflichen Sortenschutzes; diese Gebühr umfaßt folgendes:

 het formele onderzoek (artikel 53),

 het materiële onderzoek (artikel 54),

 het onderzoek van de rasbenaming (artikel 63),

 de beslissing (artikelen 61 en 62) en

 de betreffende bekendmakingen (artikel 89);

b) het uitvoeren en doen uitvoeren van het technische onderzoek;

c) de behandeling van een bezwaar tot en met de beslissing daarover;

d) elk jaar dat een communautair kwekersrecht geldt.

3.  

a) Onverminderd de tekst onder b) en c), worden de bedragen van de rechten op een zodanig niveau vastgesteld dat de ontvangsten uit deze rechten in beginsel een sluitende begroting van het Bureau waarborgen.

b) De in artikel 108, lid 3, bedoelde subsidie kan tijdens een overgangsperiode die eindigt op 31 december van het vierde jaar vanaf de in artikel 118, lid 2, vastgestelde datum, de uitgaven dekken die verband houden met de aanloopfase van het Bureau. Overeenkomstig de procedure van artikel 115 kan deze periode zo nodig met ten hoogste één jaar worden verlengd.

c) Uitsluitend gedurende bovengenoemde overgangsperiode kan de in artikel 108, lid 3, bedoelde subsidie bovendien tevens bepaalde uitgaven van het Bureau dekken in verband met andere activiteiten dan de behandeling van aanvragen, het organiseren en uitvoeren van het technisch onderzoek en de behandeling van beroepsprocedures. Deze activiteiten worden uiterlijk een jaar na de aanneming van deze verordening gespecificeerd in uitvoeringsbepalingen die krachtens artikel 114 worden vastgesteld.

4.  Het reglement inzake te betalen rechten wordt overeenkomstig de procedure van artikel 115 vastgesteld na raadpleging van de raad van bestuur over de beoogde maatregelen.

Artikel 114

Overige uitvoeringsbepalingen

1.  De wijze van toepassing van deze verordening wordt nader bepaald in een uitvoeringsverordening. De uitvoeringsverordening omvat met name bepalingen:

 die de betrekkingen omschrijven tussen het Bureau en de onderzoeksbureaus, organen en eigen diensten, als bedoeld in artikel 30, lid 4, en artikel 55, leden 1 en 2,

 inzake aangelegenheden als bedoeld in artikel 36, lid 1, en artikel 42, lid 2,

 inzake de procedure van de raden van beroep.

2.  Onverminderd het bepaalde in de artikelen 112 en 113 worden alle uitvoeringsbepalingen als bedoeld in deze verordening aangenomen overeenkomstig de procedure van artikel 115 na raadpleging van de raad van bestuur over het ontwerp van de te nemen matregelen.

▼M2

Artikel 115

Procedure

1.  De Commissie wordt bijgestaan door een comité.

2.  Wanneer naar dit artikel wordt verwezen, zijn de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG ( 8 ) van toepassing.

De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op drie maanden.

3.  Het comité stelt zijn reglement van orde vast.

▼B



DEEL VIII

OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 116

Afwijkingen

1.  In afwijking van artikel 10, lid 1, onder a), en onverminderd artikel 10, leden 2 en 3, wordt een ras ook geacht nieuw te zijn indien componenten van het ras dan wel oogstmateriaal niet zijn verkocht of anderszins aan anderen overgedaan door of met instemming van de kweker met het oog op exploitatie van het ras binnen het grondgebied van de Gemeenschap minder dan vier jaar, of, voor rassen van wijnstokken en bomen, minder dan zes jaar, voor de inwerkingtreding van deze verordening, op voorwaarde dat de datum van aanvraag uiterlijk één jaar na die datum valt.

2.  Lid 1 geldt ook voor dergelijke rassen wanneer vóór de inwerkingtreding van deze verordening in een of meer Lid-Staten nationale bescherming voor kweekprodukten is verleend.

3.  In afwijking van de artikelen 55 en 56, wordt het technisch onderzoek van deze rassen voor zover mogelijk uitgevoerd door het Bureau op grond van de beschikbare resultaten van eventuele procedures voor de verlening van de nationale bescherming voor kweekprodukten, in overleg met de autoriteit waarbij deze procedures werden ingesteld.

4.  Wanneer krachtens lid 1 of lid 2 communautaire bescherming voor kweekprodukten is verleend,

 is artikel 13, lid 5, onder a), niet van toepassing op in hoofdzaak afgeleide rassen waarvan binnen de Gemeenschap het bestaan algemeen bekend was vóór de datum van inwerkingtreding van deze verordening;

 is artikel 14, lid 3, vierde streepje, niet van toepassing op kwekers die overeenkomstig de machtiging bedoeld in artikel 14, lid 1, voortgaan met het gebruiken van een gevestigd ras indien zij vóór de inwerkingtreding van deze verordening het ras reeds zonder betaling van een vergoeding hebben gebruikt voor de in artikel 14, lid 1, genoemde doeleinden; deze bepaling is van toepassing tot en met 30 juni van het zevende jaar volgende op het jaar van de inwerkingtreding van deze verordening. Vóór die datum dient de Commissie per ras een verslag in over de situatie van de gevestigde rassen. Bovengenoemde periode zal, bij de uitvoeringsbepalingen die uit hoofde van artikel 114 worden aangenomen, kunnen worden verlengd, indien het door de Commissie ingediende verslag zulks rechtvaardigt;

 is onverminderd de rechten uit hoofde van de nationale bescherming, het bepaalde in artikel 16 van overeenkomstige toepassing op handelingen betreffende materiaal dat vóór de datum van inwerkingtreding van deze verordening door of met de instemming van de kweker aan anderen is afgestaan, welke handelingen worden verricht door personen die vóór die datum al dergelijke handelingen hebben verricht of daartoe daadwerkelijke en serieuze toebereidselen hebben getroffen.

 Indien zulke eerdere handelingen hebben geleid tot verdere geplande vermeerdering in de zin van artikel 16, onder a), is de instemming van de houder voor verdere vermeerdering vereist na het tweede jaar, of, voor rassen van wijnstokken en boomsoorten, na het verstrijken van het vierde jaar volgende op de datum van inwerkingtreding van deze verordening;

 in afwijking van artikel 19, wordt de duur van de communautaire bescherming voor kweekprodukten verminderd met de duur van de langste periode

 

 gedurende welke componenten van het ras dan wel oogstmateriaal zijn verkocht of anderszins aan anderen overgedaan door of met instemming van de kweker met het oog op exploitatie van het ras binnen het grondgebied van de Gemeenschap, zoals blijkt uit de resultaten van de procedure voor de verlening van de communautaire bescherming voor kweekprodukten, in het geval van lid 1,

 gedurende welke het/de eventuele nationale kwekersrecht(en) dat/die het langst heeft/hebben gegolden, in het geval van lid 2,

4.  maar met niet meer dan vijf jaar.

Artikel 117

Overgangsbepalingen

Het Bureau wordt opgericht op een zodanig tijdstip dat het vanaf 27 april 1995 zijn taken uit hoofde van deze verordening volledig kan vervullen.

Artikel 118

Inwerkingtreding

1.  Deze verordening treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen.

2.  De artikelen 1, 2, 3, 5 tot en met 29 en 49 tot en met 106 zijn van toepassing met ingang van 27 april 1995.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke Lid-Staat.Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.



( 1 ) PB nr. C 244 van 28.9.1990, blz. 1, en PB nr. C 113 van 23.4.1993, blz. 7.

( 2 ) PB nr. C 67 van 16.3.1992, blz. 148, en PB nr. C 305 van 23.11.1992, blz. 55.

( 3 ) PB nr. C 60 van 8.3.1991, blz. 45.

( 4 ) PB nr. L 181 van 1.7.1992, blz. 12. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 1552/93 (PB nr. L 154 van 25.6.1993, blz. 19).

( 5 ) PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43.

( 6 ) PB L 245 van 29.9.2003, blz. 28.

( 7 ) PB nr. 176 van 6. 10. 1958, blz. 358/58. Verordening laatstelijk gewijzigd bij de Akte van Toetreding van 1985.

( 8 ) PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.