1977L0249 — NL — 01.07.2013 — 006.001


Dit document vormt slechts een documentatiehulpmiddel en verschijnt buiten de verantwoordelijkheid van de instellingen

►B

RICHTLIJN VAN DE RAAD

van 22 maart 1977

tot vergemakkelijking van de daadwerkelijke uitoefening door advocaten van het vrij verrichten van diensten

(77/249/EEG)

(PB L 078, 26.3.1977, p.17)

Gewijzigd bij:

 

 

Publicatieblad

  No

page

date

►M1

RICHTLIJN 2006/100/EG VAN DE RAAD van 20 november 2006

  L 363

141

20.12.2006

►M2

RICHTLIJN 2013/25/EU VAN DE RAAD van 13 mei 2013

  L 158

368

10.6.2013


Gewijzigd bij:

►A1

  L 291

17

19.11.1979

►A2

  L 302

23

15.11.1985

 A3

  C 241

21

29.8.1994

 

  L 001

1

..

►A4

  L 236

33

23.9.2003




▼B

RICHTLIJN VAN DE RAAD

van 22 maart 1977

tot vergemakkelijking van de daadwerkelijke uitoefening door advocaten van het vrij verrichten van diensten

(77/249/EEG)



DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op de artikelen 57 en 66,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europese Parlement ( 1 ),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité ( 2 ),

Overwegende dat ingevolge het Verdrag alle op nationaliteit of op voorwaarden inzake woonplaats gebaseerde beperkingen van het verrichten van diensten, sedert het verstrijken van de overgangsperiode zijn verboden;

Overwegende dat deze richtlijn alleen maatregelen behelst, die beogen de daadwerkelijke uitoefening van de werkzaamheden van advocaat bij wijze van dienstverrichting te vergemakkelijken; dat ter vergemakkelijking van de daadwerkelijke uitoefening van het recht van vestiging verdere maatregelen nodig zullen zijn;

Overwegende dat de daadwerkelijke uitoefening van de werkzaamheden van advocaat in het kader van het verrichten van diensten veronderstelt dat personen die de advocatuur in de onderscheiden Lid-Staten uitoefenen door de Lid-Staat van ontvangst als advocaat worden erkend;

Overwegende dat, aangezien deze richtlijn alleen het verrichten van diensten betreft en niet vergezeld gaat van bepalingen betreffende de onderlinge erkenning van diploma's, degene op wie deze richtlijn betrekking heeft, gebruik moet blijven maken van de titel die hij voert in de Staat waar hij is gevestigd, hierna „Staat van herkomst” genoemd,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:



Artikel 1

1.  Deze richtlijn is binnen de daarin aangegeven grenzen en onder de daarin gestelde voorwaarden van toepassing op de werkzaamheden die advocaten bij wijze van dienstverrichting uitoefenen.

Niettegenstaande het bepaalde in deze richtlijn kunnen de Lid-Staten het opmaken van authentieke akten waarbij het recht van beheer verleend wordt over goederen van overledenen, of waarbij onroerende zakelijke rechten worden gevestigd of overgedragen, voorbehouden aan bepaalde categorieën van advocaten.

2.  Onder „advocaat” wordt verstaan een ieder die gerechtigd is zijn beroepswerkzaamheden uit te oefenen onder een der volgende benamingen:



België:

Advocaat/Avocat

Denemarken:

Advokat

Duitsland:

Rechtsanwalt

Frankrijk:

Avocat

Ierland:

Barrister

Solicitor

Italië:

Avvocato

Luxemburg:

Avocat-avoué

Nederland:

Advocaat

Verenigd Koninkrijk:

Advocate

Barrister

Solicitor

▼A1

Griekenland:

Δικηγόρος

▼A2

Spanje:

Abogado

Portugal:

Advogado.

Finland:

AsianajajaAdvokat

Oostenrijk:

Rechtsanwalt

Zweden:

Advokat.

▼A4

Tsjechië:

Advokát

Estland:

Vandeadvokaat

Cyprus:

Δικηγόρος

Letland:

Zverinats advokāts

Litouwen:

Advokatas

Hongarije:

Ügyvéd

Malta:

Avukat/Prokuratur Legali

Polen:

Adwokat/Radca prawny

Slovenië:

Odvetnik/Odvetnica

Slowakije:

Advokát/Komerčný právnik.

▼M1

Bulgarije:

Aдвокат

Roemenië:

Avocat.

▼M2

Kroatië:

Odvjetnik/Odvjetnica.

▼B

Artikel 2

Voor de uitoefening van de in artikel 1, lid 1, bedoelde werkzaamheden, erkent elke Lid-Staat als advocaat iedere persoon, bedoeld in lid 2 van genoemd artikel.

Artikel 3

Iedere persoon, bedoeld in artikel 1, maakt gebruik van zijn titel in de taal of een van de talen van de Lid-Staat van herkomst, met vermelding van de beroepsorganisatie waaronder hij ressorteert, of van het gerecht waarbij hij overeenkomstig de wettelijke regeling van die Staat, is toegelaten.

Artikel 4

1.  De werkzaamheden betreffende de vertegenwoordiging en de verdediging van een cliënt in rechte of ten overstaan van een overheidsinstantie worden in elke Lid-Staat van ontvangst uitgeoefend onder de voorwaarden die voor de aldaar gevestigde advocaten gelden met uitsluiting van enig vereiste inzake woonplaats of lidmaatschap van een beroepsorganisatie in die Staat.

2.  Bij het uitoefenen van deze werkzaamheden neemt de advocaat de beroepsregels van de Lid-Staat van ontvangst in acht, onverminderd de verplichtingen waaraan hij in de Lid-Staat van herkomst dient te voldoen.

3.  Ten aanzien van de in het Verenigd Koninkrijk uitgeoefende werkzaamheden wordt onder „beroepsregels van de Lid-Staat van ontvangst” die van de „solicitors” verstaan indien deze werkzaamheden niet zijn voorbehouden aan „barristers” of „advocates”. In het tegenovergestelde geval gelden de beroepsregels voor de beide laatsgenoemde categorieën. Op de „barristers” uit Ierland zijn evenwel steeds de beroepsregels voor de „barristers” of „advocates” van het Verenigd Koninkrijk van toepassing.

Ten aanzien van de in Ierland uitgeoefende werkzaamheden worden onder „beroepsregels van de Lid-Staat van ontvangst” die van de „barristers” verstaan, wanneer het gaat om beroepsregels betreffende de mondelinge voordracht van een zaak voor een gerecht. In alle andere gevallen zijn de beroepsregels voor „solicitors” van toepassing. Op „barristers” en „advocates” uit het Verenigd Koninkrijk zijn echter steeds de beroepsregels voor de „barristers” van Ierland van toepassing.

4.  Ten aanzien van andere werkzaamheden dan die bedoeld in lid 1 blijft de advocaat onderworpen aan de voorwaarden en beroepsregels van de Lid-Staat van herkomst, onverminderd zijn verplichting tot de inachtneming van de beroepsregels, van welke oorsprong dan ook, die in de Lid-Staat van ontvangst van toepassing zijn, met name wat betreft de onverenigbaarheid van het uitoefenen van de wrkzaamheden van advocaat met het verrichten van andere werkzaamheden in deze Lid-Staat, het beroepsgeheim, de confraternele betrekkingen, het verbod van bijstand door een zelfde advocaat aan partijen met tegenstrijdige belangen en de publiciteit. Laatstgenoemde regels zijn slechts van toepassing indien zij kunnen worden nageleefd door een niet in de Lid-Staat van ontvangst gevestigde advocaat en voor zover de naleving van die regels objectief gerechtvaardigd is ten einde in die Staat de correcte uitoefening van de werkzaamheden van advocaten, de waardigheid van het beroep en de inachtneming van bovenbedoelde regels inzake onverenigbaarheid te waarborgen.

Artikel 5

Voor het uitoefenen van de werkzaamheden betreffende de vertegenwoordiging en de verdediging van een cliënt in rechte kan een Lid-Staat een advocaat, als bedoeld in artikel 1, de verplichting opleggen:

 overeenkomstig de plaatselijke voorschriften of gebruiken in de Lid-Staat van ontvangst te worden voorgesteld aan de president van het gerecht en in voorkomend geval aan de bevoegde deken;

 samen te werken met een advocaat die bij het betrokken gerecht praktijk uitoefent en die in voorkomend geval verantwoordelijk is tegenover dat gerecht of met een „avoué” of „procuratore” die bij dat gerecht praktijk uitoefent.

Artikel 6

Elke Lid-Staat kan advocaten in loondienst die door een arbeidsovereenkomst aan een overheids- of een particuliere onderneming zijn verbonden, uitsluiten van de uitoefening van de werkzaamheden betreffende de vertegenwoordiging en de verdediging in rechte van deze onderneming, voor zover de in deze Staat gevestigde advocaten niet gemachtigd zijn deze werkzaamheden uit te oefenen.

Artikel 7

1.  De bevoegde autoriteit van de Lid-Staat van ontvangst kan degene die de diensten verricht, verzoeken zijn bevoegdheid tot de uitoefening van het beroep van advocaat aan te tonen.

2.  Ingeval niet aan de in artikel 4 bedoelde verplichtingen die in de Lid-Staat van ontvangst gelden, wordt voldaan, bepaalt de bevoegde autoriteit van die Staat overeenkomstig de eigen regels van materieel en formeel recht welke gevolgen daaraan zijn verbonden, en kan zij, te dien einde, mededeling van de nodige gegevens over de beroepsuitoefening van de betrokkene verkrijgen. Zij geeft de bevoegde autoriteit van de Lid-Staat van herkomst kennis van iedere genomen beslissing. De mededelingen laten het geheime karakter van de verstrekte inlichtingen onverlet.

Artikel 8

1.  De Lid-Staten treffen binnen twee jaar na kennisgeving van deze richtlijn de maatregelen die nodig zijn om aan deze richtlijn te voldoen en stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

2.  De Lid-Staten delen de Commissie de tekst van alle belangrijke bepalingen van intern recht mede, die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 9

Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten.



( 1 ) PB nr. C 103 van 5.10.1972, blz. 19 en PB nr. C 53 van 8.3.1976, blz. 33.

( 2 ) PB nr. C 36 van 28.3.1970, blz. 37 en PB nr. C 50 van 4.3.1976, blz. 17.