1969R1192 — NL — 01.07.2013 — 004.001


Dit document vormt slechts een documentatiehulpmiddel en verschijnt buiten de verantwoordelijkheid van de instellingen

►B

VERORDENING (EEG) Nr. 1192/69 VAN DE RAAD

van 26 juni 1969

betreffende de gemeenschappelijke regels voor de normalisatie van de rekeningstelsels van de spoorwegondernemingen

(PB L 156, 28.6.1969, p.8)

Gewijzigd bij:

 

 

Publicatieblad

  No

page

date

►M1

VERORDENING (EEG) Nr. 3572/90 VAN DE RAAD van 4 december 1990

  L 353

12

17.12.1990

►M2

VERORDENING (EG) Nr. 1791/2006 VAN DE RAAD van 20 november 2006

  L 363

1

20.12.2006

►M3

VERORDENING (EU) Nr. 517/2013 VAN DE RAAD van 13 mei 2013

  L 158

1

10.6.2013


Gewijzigd bij:

 A1

  L 73

14

27.3.1972

 

  L 002

1

..

 A2

  L 291

17

19.11.1979

 A3

  L 302

23

15.11.1985

 A4

  C 241

21

29.8.1994

 

  L 001

1

..

►A5

  L 236

33

23.9.2003




▼B

VERORDENING (EEG) Nr. 1192/69 VAN DE RAAD

van 26 juni 1969

betreffende de gemeenschappelijke regels voor de normalisatie van de rekeningstelsels van de spoorwegondernemingen



DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op de artikelen 75 en 94,

Gelet op de beschikking van de Raad van 13 mei 1965 met betrekking tot de harmonisatie van bepaalde voorschriften die van invloed zijn op de mededinging in het vervoer per spoor, over de weg en over de binnenwateren ( 1 ),

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europese Parlement ( 2 ),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité ( 3 ),

Overwegende dat de opheffing van de dispariteiten die erin bestaan dat de overheid lasten oplegt of voordelen verleent aan de spoorwegondernemingen en die dus de mededingingsvoorwaarden wezenlijk kunnen vervalsen, een der doeleinden van het gemeenschappelijke vervoerbeleid vormt;

Overwegende dat hiertoe, in afwachting dat de gelijkheid van behandeling tussen de takken van vervoer een feit is geworden, een actie ter opheffing van de door deze lasten of voordelen veroorzaakte gevolgen dient te worden ondernomen; dat deze actie voor bepaalde categorieën lasten of voordelen erin kan bestaan dat zij op korte termijn worden afgeschaft; dat deze actie voor andere categorieën dient te worden ondernomen in het kader van een normalisatie van de rekeningstelsels der spoorwegondernemingen, welke door de financiële compensatie van de door deze lasten of voordelen veroorzaakte gevolgen wordt gekenmerkt;

Overwegende dat een definitieve oplossing voor bepaalde voor de actie tot normalisatie in aanmerking komende categorieën lasten of voordelen tot stand dient te komen in samenhang met de geleidelijke harmonisatie van de voorschriften inzake de financiële betrekkingen tussen de spoorwegondernemingen en de Staat, bedoeld in artikel 8 van de beschikking van de Raad van 13 mei 1965 met betrekking tot de harmonisatie van bepaalde voorschriften die van invloed zijn op de mededinging in het vervoer per spoor, over de weg en over de binnenwateren; dat voor deze categorieën lasten of voordelen, in afwachting van een definitieve oplossing, aan iedere Staat derhalve de mogelijkheid dient te worden gelaten om voor elk geval afzonderlijk te besluiten of al dan niet tot normalisatie moet worden overgegaan; dat deze normalisatie dan evenwel, in geval van een positief besluit, overeenkomstig de gemeenschappelijke regels van de verordening dient plaats te vinden, inzonderheid voor wat betreft de berekeningsprincipes voor de vaststelling van de financiële compensatie;

Overwegende dat het, in het kader van de normalisatie der rekeningstelsels, voor het verrichten van de financiële compensaties welke deze normalisatie met zich kan brengen, nodig is eerst zowel de op de spoorwegondernemingen drukkende lasten, als de door hen genoten voordelen vast te stellen ten opzichte van de situatie waarin de spoorwegondernemingen zich zouden bevinden indien zij aan dezelfde voorwaarden waren onderworpen als de ondernemingen in de overige takken van vervoer;

Overwegende dat het voor deze vaststelling noodzakelijk is de situaties te omschrijven waarop het normalisatieproces betrekking dient te hebben; dat hierbij alle in de Lid-Staten bestaande feitelijke situaties dienen te worden bestreken, met uitzondering, enerzijds, van de openbare dienstverplichtingen, bedoeld in Verordening (EEG) nr. 1191/69 van de Raad van 26 juni 1969, betreffende het optreden van de Lid-Staten ten aanzien van met het begrip openbare dienst verbonden verplichtingen op het gebied van het vervoer per spoor, over de weg en over de binnenwateren ( 4 ) en, anderzijds, van de dispariteiten welke zich voordoen op het gebied van de lasten van de infrastructuur en van de fiscale lasten in de regeling voor de drie takken van vervoer, welke dispariteiten zullen worden opgeheven in het kader van de voor de tarifering van de infrastructuur beoogde oplossingen en bij de aanpassing van de algemene en bijzondere fiscale regeling voor het vervoer;

Overwegende dat, aangezien elke voor normalisatie in aanmerking komende situatie een bijzonder geval vertegenwoordigt, voor elk van deze gevallen het toepassingsgebied en de berekeningsprincipes moeten worden vastgesteld, welke voor de bepaling van de aan de spoorwegondernemingen opgelegde lasten of verleende voordelen dienen te worden toegepast;

Overwegende dat het ter bepaling van het bedrag van deze lasten of voordelen in beginsel noodzakelijk is een vergelijking te maken tussen de voor de spoorwegondernemingen geldende regeling en die welke voor de particuliere ondernemingen van de overige takken van vervoer geldt;

Overwegende dat de spoorwegondernemingen meestal meer lasten dragen dan dat zij voordelen genieten en dat zij bovendien gemakkelijk de voor de vaststelling van deze lasten of voordelen vereiste boekhoudkundige gegevens kunnen verstrekken; dat hun derhalve een recht van initiatief op dit gebied dient te worden toegekend, met dien verstande dat de bevoegde instanties van de Lid-Staten onder de in deze verordening bepaalde voorwaarden de gegevens kunnen onderzoeken die als basis hebben gediend voor de aanvraag van de ondernemingen, alvorens het bedrag van de compensatie vast te stellen; dat deze instanties binnen een vastgestelde termijn dienen te beslissen;

Overwegende dat het, aangezien de compensatiebetalingen verband houden met de voorbereiding van de begroting van de Staat of van de bevoegde instanties, alsmede met die van de spoorwegondernemingen, nuttig is bijzondere bepalingen vast te stellen voor de betaling van de geraamde bedragen en voor de vereffening van het resterende bedrag;

Overwegende dat voor de duidelijkheid van de rekeningstelsels en ten einde aan de normalisatie van de rekeningstelsels een passende publiciteit te geven, bepaald dient te worden dat de bedragen van de uit hoofde van de normalisatie van de rekeningstelsels toegekende compensaties op een aan de jaarlijkse balans der spoorwegondernemingen gehechte tabel worden vermeld;

Overwegende dat het nodig is ervoor te zorgen dat er door de Lid-Staten passende middelen ter beschikking van de spoorwegondernemingen worden gesteld, opdat zij hun belangen kunnen doen gelden ten opzichte van de ter uitvoering van deze verordening door de Lid-Staten genomen bijzondere besluiten;

Overwegende dat de Commissie van de Lid-Staten alle dienstige gegevens omtrent de toepassing van deze verordening moet kunnen verkrijgen;

Overwegende dat, daar de uit de toepassing van deze verordening voortvloeiende compensaties door de Lid-Staten worden toegekend volgens gemeenschappelijke, in deze verordening vastgestelde methoden, voor deze compensaties vrijstelling dient te worden verleend van de procedure van voorafgaande kennisgeving, bedoeld in artikel 93, lid 3, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap;

Overwegende dat de verwezenlijking van het gemeenschappelijke vervoerbeleid de onmiddellijke toepassing vereist van de bepalingen van deze verordening op de zes nationale spoorwegondernemingen; dat de bestudering van de voorwaarden waaronder de uitbreiding van de toepassing dezer verordening tot de overige spoorwegondernemingen mogelijk is, enkele jaren kan worden uitgesteld, zulks zowel wegens de situatie van deze ondernemingen met name ten aanzien van de concurrentievoorwaarden in het vervoer, als wegens de noodzaak, dit gemeenschappelijke beleid geleidelijk tot uitvoering te brengen;

Overwegende dat de uitvoering van de normalisatie de Lid-Staten er niet van ontheft zelf, zoveel mogelijk, de bestaande oorzaken van distorsie uit te schakelen; dat zij bij het nastreven van dit doel de positie van het personeel van de spoorwegondernemingen, in rechte of in feite, niet ongunstiger mogen maken en de verbetering van de levens- en arbeidsvoorwaarden van dit personeel niet mogen belemmeren of remmen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:



AFDELING I

Definities en toepassingsgebied

Artikel 1

1.  De rekeningstelsels van de spoorwegondernemingen worden genormaliseerd volgens de in deze verordening vastgelegde gemeenschappelijke regels.

2.  De compensatiebetalingen waartoe de in lid 1 genoemde normalisatie van de rekeningstelsels aanleiding kan geven, worden met ingang van 1 januari 1971 verricht volgens de in deze verordening vastgelegde gemeenschappelijke methoden.

Artikel 2

1.  De normalisatie van de rekeningstelsels der spoorwegondernemingen in de zin van deze verordening omvat:

a) de vaststelling zowel van de lasten die op de spoorwegondernemingen drukken, als van de voordelen die zij genieten en die het gevolg zijn van wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen, ten opzichte van de toestand waarin zij zich zouden bevinden indien zij onder dezelfde voorwaarden zouden werken als de ondernemingen van de overige takken van vervoer, en

b) een financiële compensatie van de lasten en voordelen die bij de sub a) genoemde vaststelling aan het licht treden.

2.  Als lasten in de zin van deze verordening worden niet beschouwd de lasten die voortvloeien uit wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen waarin de resultaten van onderhandelingen tussen de sociale partners zijn vervat.

3.  De normalisatie van de rekeningstelsels in de zin van deze verordening heeft geen betrekking op de door de Lid-Staten opgelegde openbare dienstverplichtingen welke zijn bedoeld in Verordening (EEG) nr. 1191/69.

Artikel 3

1.  Deze verordening is op de volgende spoorwegondernemingen van toepassing:

▼M1

 Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen (NMBS)/Société Nationale des Chemins de Fer Belges (SNCB),

 Danske Statsbaner (DSB),

 Deutsche Bundesbahn (DB),

 Deutsche Reichsbahn (DR),

 Οργανισμός Σιδηροδρόμων Ελλάδος (ΟΣΕ),

 Red Nacional de los Ferrocarriles Españoles (RENFE),

 Société Nationale des Chemins de Fer Français (SNCF),

 Córas Iompair Éireann (CIE),

 Ente Ferrovie dello Stato (FS),

 Société Nationale des Chemins de Fer Luxembourgeois (CFL),

 Naamloze Vennootschap Nederlandse Spoorwegen (NS),

 Österreichische Bundesbahnen (ÖBB),

▼M1

 Caminhos de Ferro Portugueses EP (CP),

 Valtionrautatiet/Statsjärnvägarna (VR),

 Statens järnvägar (SJ),

▼M1

 British Rail (BR),

 Northern Ireland Railways (NIR),

▼A5

 České dráhy (ČD) a.s.; Správa železniční dopravní cesty s.o.,

 AS Eesti Raudtee,

 Edelaraudtee AS; [EE],

 Valsts akciju sabiedrība „Latvijas Dzelzceļš” (LDZ); [LV],

 Lietuvos geležinkeliai (LG); [LT],

 Magyar Államvasutak Rt. (MÁV),

 Győr-Sopron-Ebenfurti Vasút Rt. (GySEV); [HU],

 PKP Polskie Linie Kolejowe S.A.;

 PKP Cargo S.A.;

 PKP InterCity sp. z o.o.;

 PKP Przewozy Regionalne sp. z o.o.; [PL],

 Slovenske železnice (SŽ); [SI],

 Železnice Slovenskej republiky (ŽSR),

▼M2

 Национална компания Железопътна инфраструктура (НК ЖИ),

 Български държавни железници ЕАД (БДЖ ЕАД),

 Compania Națională de Căi Ferate C.F.R. — S.A. (CFR),

 Societatea Națională de Transport Feroviar de Marfă C.F.R. Marfă — S.A. (CFR Marfa),

 Societatea Națională de Transport Feroviar de Călători C.F.R. Călători — S.A. (CFR Călători),

 Societatea de Administrare Active Feroviare S.A.A.F. — S.A. (SAAF),

▼M3

 HŽ Infrastruktura d.o.o.,

 HŽ Putnički prijevoz d.o.o.,

 HŽ Cargo d.o.o.

▼B

2.  De Commissie zal uiterlijk op 1 januari 1973 bij de Raad de bepalingen indienen welke zij nodig acht, ten einde de toepassing van deze verordening uit te breiden tot andere ondernemingen die vervoer per spoor verrichten.

Artikel 4

1.  Voor de in deze verordening bedoelde normalisatie van de rekeningstelsels komen de volgende categorieën lasten of voordelen in aanmerking:

a) toelagen waarvan de uitkering voor de spoorwegondernemingen verplicht is gesteld en welke voor het bedrijfsleven in het algemeen, hierbij inbegrepen de overige takken van vervoer, door de Staat worden bekostigd (categorie I);

b) door de spoorwegondernemingen gedragen uitgaven van sociale aard, op het gebied van de gezinstoeslagen, afwijkend van de lasten welke zij voor hun rekening zouden moeten nemen indien zij onder dezelfde voorwaarden zouden bijdragen als de ondernemingen van de overige takken van vervoer (categorie II);

c) pensioenlasten welke door de spoorwegondernemingen worden gedragen onder andere voorwaarden dan die welke voor de ondernemingen van de overige takken van vervoer gelden (categorie III);

d) door de spoorwegondernemingen bekostigde uitgaven voor kruisingsinstallaties (categorie IV).

2.  De volgende categorieën lasten of voordelen welke bij de inwerkingtreding van deze verordening nog bestaan, moeten uiterlijk op 1 januari 1971 zijn afgeschaft:

a) verplichting meer personeel aan te werven dan voor het bedrijf noodzakelijk is (categorie V);

b) door de regering van een Lid-Staat opgelegde verhoging van lonen met terugwerkende kracht, behalve indien de loonsverhoging slechts een aanpassing betekent van de door de spoorwegondernemingen betaalde lonen aan die welke door de overige takken van vervoer betaald worden (categorie VI);

c) door de bevoegde instanties opgelegd uitstel van vernieuwing en onderhoud (categorie VII).

3.  De volgende categorie lasten of voordelen welke bij de inwerkingtreding van deze verordening nog bestaan, moet uiterlijk op 1 januari 1973 zijn afgeschaft:

lasten in verband met wederopbouw of vervanging wegens oorlogsschade, welke door de spoorwegonderneming worden gedragen en voor rekening van de Staat hadden moeten komen (categorie VIII).

De financiële lasten welke voortvloeien uit voor deze categorie toegekende leningen, komen in aanmerking voor de normalisatie van de rekeningstelsels in de zin van deze verordening, totdat zij ophouden te bestaan.

4.  De volgende categorieën lasten of voordelen welke bij de inwerkingtreding van deze verordening nog bestaan, kunnen in aanmerking komen voor de normalisatie van de rekeningstelsels in de zin van deze verordening:

a) verplichting om meer personeel in dienst te houden dan voor het bedrijf noodzakelijk is (categorie IX);

b) door de Staat voorgeschreven voorzieningen ten behoeve van het personeel uit hoofde van nationale erkentelijkheid, onder andere voorwaarden dan die welke voor de ondernemingen van de overige takken van vervoer gelden (categorie X);

c) toelagen ten behoeve van het personeel, waarvan de uitkering is opgelegd aan de spoorwegondernemingen en niet aan de ondernemingen van de overige takken van vervoer (categorie XI);

d) door de spoorwegondernemingen gedragen lasten van sociale aard, met name op het gebied van de gezondheidszorg, afwijkend van die welke zij voor hun rekening zouden moeten nemen, indien zij onder dezelfde voorwaarden zouden bijdragen als de ondernemingen van de overige takken van vervoer (categorie XII);

e) lasten voortvloeiende uit de door de Staat opgelegde instandhouding van werkplaatsen of andere inrichtingen, onder voorwaarden welke niet in overeenstemming zijn met een commercieel beheer van de spoorwegonderneming (categorie XIII);

f) voorwaarden die zijn opgelegd voor de openbare aanbesteding van werken en leveranties (categorie XIV).

De volgende categorie lasten of voordelen kan eveneens in aanmerking komen voor de normalisatie van de rekeningstelsels in de zin van deze verordening:

financiële lasten welke het gevolg zijn van het ontbreken van normalisatie in het verleden (categorie XV).

Ten aanzien van de categorieën IX tot en met XV zal de Raad uiterlijk bij de aanneming van de maatregelen ter uitvoering van artikel 8 van de beschikking van de Raad van 13 mei 1965 met betrekking tot de harmonisatie van bepaalde voorschriften die van invloed zijn op de mededinging in het vervoer per spoor, over de weg en over de binnenwateren een definitieve oplossing vaststellen. Intussen dienen de Lid-Staten ernaar te streven, de oorzaken van deze lasten of voordelen te doen verdwijnen.



AFDELING II

Gemeenschappelijke regels voor normalisatie en compensatie

Artikel 5

1.  De lasten of voordelen van de spoorwegondernemingen welke voor de normalisatie van de rekeningstelsels in aanmerking moeten of kunnen komen, worden vastgesteld krachtens de bepalingen van de bijlagen, die een wezenlijk bestanddeel van deze verordening uitmaken.

2.  Indien het ten aanzien van een normalisatiecategorie voor de spoorwegondernemingen geldende stelsel wordt vergeleken met dat van de overige takken van vervoer, dient de vergelijking slechts te geschieden met de particuliere ondernemingen van de overige takken van vervoer.

Artikel 6

1.  Het brutobedrag van de compensaties wordt voor elke normalisatiecategorie vastgesteld door toepassing van de berekeningsprincipes, zoals vermeld in de voor de betrokken categorie geldende bijlage.

Het nettobedrag wordt verkregen door elk bedrag dat in de factoren voor de berekening van de brutobedragen voor de diverse categorieën meer dan eenmaal voorkomt, slechts eenmaal in aanmerking te nemen.

2.  Indien de berekening overeenkomstig de bepalingen van de voor elke normalisatiecategorie geldende bijlage een last voor de spoorwegonderneming te zien geeft, heeft deze recht op een dienovereenkomstige compensatiebetaling door de overheid.

Indien deze berekening een voordeel voor de spoorwegonderneming te zien geeft, is deze gehouden tot een dienovereenkomstige compensatiebetaling aan de overheid.

Artikel 7

1.  De spoorwegondernemingen dienen elk jaar overeenkomstig de bepalingen van deze verordening bij de bevoegde instanties een aanvraag om normalisatie in.

2.  Deze aanvraag bevat:

a) gegevens voor het volgende begrotingsjaar, berekend overeenkomstig de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen die op het tijdstip van indiening van de aanvraag van kracht zijn;

b) gegevens welke noodzakelijk zijn voor de herziening van de voorlopige bedragen die reeds betaald zijn voor het begrotingsjaar waarvan de definitieve resultaten bekend zijn.

3.  Deze aanvraag, die tijdig genoeg moet worden ingediend om de benodigde kredieten op de begroting van de overheid te kunnen plaatsen, bevat alle nodige motiveringen betreffende met name:

a) de lasten of voordelen voor elke normalisatiecategorie;

b) de voor elke betrokken categorie toegepaste berekeningsmethode;

c) de in lid 1 van artikel 6 bedoelde bruto- en nettobedragen, voor elke betrokken categorie. Wat de vaststelling van de in lid 2, sub a), bedoelde voorlopige bedragen betreft, deze bedragen worden berekend aan de hand van de boekhoudkundige gegevens over het laatste begrotingsjaar waarvan de resultaten definitief zijn, met inachtneming van de wijzigingen die tot de indiening van de aanvraag voor elke normalisatiecategorie zijn opgetreden.

Artikel 8

1.  De bevoegde instanties van de Lid-Staten onderzoeken de gegevens die als grondslag hebben gediend voor het opstellen van de aanvraag der spoorwegonderneming.

2.  Na de betrokken onderneming gelegenheid te hebben gegeven tot het maken van opmerkingen, kunnen de bevoegde instanties van de Lid-Staten:

 de compensatiebedragen corrigeren en andere onderdelen van de aanvraag wijzigen, indien de bepalingen van deze verordening niet in acht worden genomen;

 in de aanvraag andere lasten of voordelen opnemen, die onder een van de in artikel 4 genoemde categorieën vallen.

3.  De bevoegde instanties stellen overeenkomstig de bepalingen van deze verordening het geraamde bedrag vast van de compensatie voor het volgende begrotingsjaar, alsmede het definitieve bedrag van de compensatie voor het voorafgaande begrotingsjaar waarvan het definitieve resultaat bekend is. In dit besluit worden tevens de gegevens vermeld, op grond waarvan deze bedragen zijn berekend.

4.  De bevoegde instanties brengen hun beslissing uiterlijk zes maanden na ontvangst van de aanvraag ter kennis van de spoorwegonderneming.

Indien de bevoegde instanties binnen deze termijn geen beslissing nemen, wordt de aanvraag van de onderneming geacht te zijn aanvaard als raming.

Artikel 9

De Lid-Staten betalen het krachtens artikel 8 vastgestelde geraamde bedrag van de compensaties uit in de loop van het begrotingsjaar waarvoor de raming is opgesteld.

In de loop van hetzelfde begrotingsjaar betalen of ontvangen de Lid-Staten het saldo van de compensatie, dat ontstaat door het verschil tussen het definitieve bedrag van de compensatie en de geraamde bedragen die reeds op dezelfde grondslag voor het voorafgaande, definitief afgesloten begrotingsjaar werden uitbetaald.

Artikel 10

1.  De bedragen van de compensatiebetalingen voor elke normalisatiecategorie worden vermeld in een aan de jaarlijkse balans van de spoorwegonderneming te hechten tabel. Deze tabel bevat zowel de bedragen van de compensatiebetalingen welke uit hoofde van een raming zijn ontvangen, als die, welke ontvangen of betaald zijn ter afwikkeling van het saldo, een en ander overeenkomstig de bepalingen van artikel 9.

Deze tabel bevat eveneens voor elke openbare dienstverplichting de bedragen van de compensaties welke worden toegekend krachtens de bepalingen van Verordening (EEG) nr. 1191/69.

2.  Het totale bedrag van de voor de normalisatie van de rekeningstelsels ontvangen compensaties en van de voor de openbare dienstverplichtingen ontvangen compensaties, wordt vermeld op de exploitatierekening of op de winst- en verliesrekening van de spoorwegonderneming, een en ander overeenkomstig de geldende nationale voorschriften.

Artikel 11

De ter uitvoering van de bepalingen van deze verordening genomen beslissingen van de bevoegde instanties van de Lid-Staten worden met redenen omkleed officieel bekendgemaakt.

Artikel 12

De Lid-Staten dragen er zorg voor, dat de spoorwegondernemingen als zodanig met passende middelen hun belangen kunnen verdedigen tegen de ter uitvoering van de bepalingen van deze verordening genomen besluiten.



AFDELING III

Slotbepalingen

Artikel 13

1.  De Commissie kan de Lid-Staten om alle dienstige inlichtingen betreffende de toepassing van deze verordening verzoeken. Wanneer de Commissie dit nodig acht, pleegt zij overleg met de betrokken Lid-Staten.

2.  De compensaties die voortvloeien uit de toepassing van deze verordening zijn niet onderworpen aan de procedure van voorafgaande kennisgeving, bedoeld in artikel 93, lid 3, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap.

Voor iedere categorie van in deze verordening bedoelde lasten of voordelen stellen de Lid-Staten de Commissie onverwijld in kennis van de werkelijk als compensatie uitgekeerde bedragen.

Artikel 14

1.  De Lid-Staten stellen tijdig, na overleg met de Commissie, de wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen vast die voor de uitvoering van deze verordening noodzakelijk zijn.

2.  Wanneer een Lid-Staat erom verzoekt of wanneer de Commissie het zelf dienstig acht, pleegt zij met de betrokken Lid-Staten overleg over de ontwerpen van de in lid 1 bedoelde bepalingen.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke Lid-Staat.




BIJLAGE I

Categorie I:Toelagen waarvan de uitkering voor de spoorwegondernemingen verplicht is gesteld en welke voor het bedrijfsleven in het algemeen, hierbij inbegrepen de overige takken van vervoer, door de Staat worden bekostigd

A.   Toepassingsgebied

Deze categorie heeft betrekking op het geval dat een spoorwegonderneming krachtens een wettelijke of bestuursrechtelijke bepaling zelf bepaalde vergoedingen bekostigt welke ten behoeve van het bedrijfsleven in het algemeen, hierbij inbegrepen de overige takken van vervoer, geheel of gedeeltelijk voor rekening van de Staat komen. Deze toelagen bestaan onder meer uit uitkeringen ter vergoeding van schade die het gevolg is van arbeidsongevallen of uit bijzondere uitkeringen voor kinderen, aan de werknemers.

B.   Berekeningsprincipes

De compenserende vergoeding is gelijk aan het bedrag dat de Staat voor zijn rekening zou hebben genomen indien het een onderneming uit het bedrijfsleven in het algemeen, hierbij inbegrepen de overige takken van vervoer, had gegolden.




BIJLAGE II

Categorie II:Door de spoorwegondernemingen gedragen uitgaven van sociale aard, op het gebied van de gezinstoelagen, afwijkend van de lasten welke zij voor hun rekening zouden moeten nemen, indien zij onder dezelfde voorwaarden zouden bijdragen als de ondernemingen van de overige takken van vervoer

A.   Toepassingsgebied

Deze categorie heeft betrekking op het geval dat een spoorwegonderneming krachtens een wettelijke of bestuursrechtelijke bepaling gehouden is tot het verrichten, hetzij rechtstreeks, hetzij via een bijzondere instelling van de uitkeringen ter zake van de gezinstoelagen.

B.   Berekeningsprincipes

Het te normaliseren bedrag is gelijk aan het verschil tussen:

a) enerzijds het bedrag van de door de spoorwegonderneming overeenkomstig het gemene recht betaalde toelagen en

b) anderzijds hetzelfde bedrag met een correctie uit hoofde van:

 de verhouding tussen het aantal gezinshoofden en het aantal personeelsleden in actieve dienst, zowel bij de spoorwegonderneming, als bij alle ondernemingen die bij de als referentie aangenomen instelling zijn aangesloten;

 de verhouding tussen het gemiddelde aantal personen ten laste van het gezinshoofd, zowel bij de spoorwegonderneming, als bij alle ondernemingen die bij de als referentie aangenomen instelling zijn aangesloten.




BIJLAGE III

Categorie III:Pensioenlasten welke door de spoorwegondernemingen worden gedragen onder andere voorwaarden dan die welke voor de ondernemingen van de overige takken van vervoer gelden

A.   Toepassingsgebied

Deze categorie heeft betrekking op het geval dat een spoorwegonderneming krachtens een wettelijke of bestuursrechtelijke bepaling gehouden is de pensioenlasten ten behoeve van het personeel en zijn rechthebbenden te bekostigen onder andere voorwaarden dan die welke gelden voor de ondernemingen van de overige takken van vervoer.

De andere voorwaarden waardoor andere lasten ontstaan, vloeien voort:

1. uit het feit dat de spoorwegen de bestaande pensioenen rechtstreeks en in hun geheel moeten betalen, terwijl de ondernemingen van de overige takken van vervoer aan een instelling een bijdrage betalen op grond van de sterkte en het loonpeil van het personeel in actieve dienst, of

2. uit het feit dat het personeel van de spoorwegen in aanmerking komt voor de toepassing van een aantal bijzondere bepalingen waaraan de overige takken van vervoer niet zijn onderworpen en die voor de spoorwegen extra lasten of voordelen meebrengen.

B.   Berekeningsprincipes

1. Met betrekking tot de onder A, punt 1, bedoelde lasten is de compenserende vergoeding gelijk aan het verschil tussen de door de onderneming gedragen lasten en die welke zij zou moeten dragen indien zij, bij dezelfde sterkte van het personeel in actieve dienst en bij dezelfde lonen, aan het stelsel van het gemene recht (algemeen stelsel van sociale zekerheid en verplichte aanvullende regelingen) of aan het stelsel van de overige takken van vervoer zou zijn onderworpen. Zo deze stelsels geen vergelijkingsmogelijkheden bieden, gaat men uit van het pensioenstelsel van een op vervoergebied representatieve onderneming.

De door de spoorwegonderneming gedragen lasten blijken rechtstreeks uit de boekhouding.

De lasten welke zij zou moeten dragen, indien zij bij dezelfde sterkte van het personeel in actieve dienst en bij dezelfde lonen aan het referentiestelsel zou zijn onderworpen, worden bepaald door toepassing van de wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen die voor bedoeld stelsel gelden.

2. Met betrekking tot de onder A, punt 2, bedoelde lasten is de compenserende vergoeding gelijk

a) hetzij aan het verschil tussen

 enerzijds, de door de onderneming gedragen last, die rechtstreeks uit haar boekhouding blijkt, en

 anderzijds, de rechtstreeks of indirecte voordelen, vergeleken met de andere takken van vervoer, die voor de onderneming voortvloeien uit de toepassing van de onder A, punt 2, vermelde bijzondere bepalingen;

b) hetzij aan het verschil tussen

 enerzijds, de lasten die de onderneming draagt of zou dragen om alle kosten van de pensioenregeling waaraan zij is onderworpen, te dekken, en

 anderzijds, de lasten die zouden voortvloeien uit de toepassing van de referentieregeling.

3. Indien een andere interne regeling met dezelfde doelstelling tot dezelfde resultaten leidt als die welke voortvloeien uit de toepassing van het gestelde sub 1) en 2), mag de compenserende vergoeding overeenkomstig deze regeling worden berekend.

4. De Lid-Staten zenden vóór 31 december 1970 aan de Commissie de raming van de compensaties die zij zich voorstellen krachtens deze beginselen aan hun spoorwegonderneming uit te keren.

De Commissie zal vóór 31 december 1971 een rapport dienaangaande indienen. Aan de hand van dit rapport en uiterlijk op het tijdstip van de goedkeuring van de uitvoeringsmaatregelen inzake artikel 8 van de beschikking van de Raad van 13 mei 1965 met betrekking tot de harmonisatie van bepaalde voorschriften die van invloed zijn op de mededinging in het vervoer per spoor, over de weg en over de binnenwateren, zal de Raad een besluit nemen over de op dit gebied te ondernemen acties.




BIJLAGE IV

Categorie IV:Door de spoorwegondernemingen bekostigde uitgaven voor kruisingsinstallaties

A.   Toepassingsgebied

Deze categorie heeft betrekking op het geval dat een spoorwegonderneming krachtens een wettelijke of bestuursrechtelijke bepaling een abnormaal hoog aandeel draagt van de kosten van de bouw en exploitatie van gemeenschappelijke installaties van de spoorwegen en andere takken van vervoer.

Van een abnormaal hoog aandeel is sprake:

a)  bij aanleg van een nieuwe weg,

wanneer de spoorwegonderneming de kosten van een kruisingsinstallatie betaalt voor een nieuwe verkeersweg waarom zij niet heeft gevraagd;

b)  bij modernisering van een overgang of een onderdoorgang, of bij vervanging van een overweg door een overgang of een onderdoorgang,

wanneer de spoorwegonderneming de kosten draagt van een modernisering waarom zij niet heeft gevraagd, onder aftrek van enerzijds de bijkomende kosten met betrekking tot de wijzigingen die zij voor zichzelf heeft laten aanbrengen en anderzijds van de door de modernisering bereikte voordelen;

c)  bij modernisering van een overweg,

wanneer de spoorwegonderneming meer dan de helft van de lasten betaalt;

d)  bij vernieuwing, onderhoud en werking,

 van overgangen of onderdoorgangen,

 wanneer de spoorwegonderneming een hoger aandeel draagt van de lasten dan overeenkomt met haar deelneming in de lasten van bouw of modernisering van de kruisingsinstallaties volgens de onder a) en b) genoemde beginselen,

 van overwegen,

 wanneer de spoorwegonderneming meer dan de helft van de lasten betaalt.

B.   Berekeningsprincipes

Het bedrag van de compensatie wordt als volgt bepaald:



voor geval a):

het bedrag van de compensatie is gelijk aan het aandeel ten laste van de spoorwegonderneming die niet om de nieuwe weg heeft gevraagd, onder aftrek van de extra kosten van eventuele door de spoorwegonderneming gevraagde aanpassingen;

voor geval b):

het bedrag van de compensatie is gelijk aan het aandeel ten laste van de spoorwegonderneming die niet om de modernisering van het kunstwerk in kwestie heeft gevraagd, onder aftrek van de extra kosten van de door de spoorwegonderneming gevraagde wijzigingen en van de eventuele door de bedoelde werken bereikte voordelen; in geval van vervanging van een overweg door een overgang of een onderdoorgang worden deze voordelen berekend met inachtneming van de compensaties die de spoorwegonderneming reeds ontvangt uit hoofde van de overweg;

voor geval c):

het bedrag van de compensatie is gelijk aan hetgeen, boven de door de spoorwegondernemingen te betalen helft der lasten, door haar moet worden gedragen;

voor geval d):

— bij overgangen of onderdoorgangen is het bedrag van de compensatie gelijk aan hetgeen, boven de deelneming van de spoorwegonderneming in de lasten van de bouw of modernisering van de kruisingsinstallaties overeenkomstig de voor de gevallen a) en b) bedoelde berekeningsprincipes, door haar moet worden gedragen;

— bij overwegen is het bedrag van de compensatie gelijk aan hetgeen, boven de door de spoorwegondernemingen te betalen helft der lasten, door haar moet worden gedragen.




BIJLAGE V

Categorie V:Verplichting meer personeel aan te werven dan voor het bedrijf noodzakelijk is

Toepassingsgebied

Deze categorie heeft betrekking op het geval dat een spoorwegonderneming krachtens een wettelijke of bestuursrechtelijke bepaling gehouden is meer personeel aan te werven dan waaraan werkelijk behoefte bestaat.




BIJLAGE VI

Categorie VI:Door de regering van een Lid-Staat opgelegde verhoging van lonen met terugwerkende kracht, behalve indien de loonsverhoging slechts een aanpassing betekent van de door de spoorwegondernemingen betaalde lonen aan die welke door de overige takken van vervoer betaald worden

Toepassingsgebied

Deze categorie heeft betrekking op het geval dat een spoorwegonderneming krachtens een maatregel van de regering gehouden is de lonen van haar personeel met terugwerkende kracht te verhogen, zonder dat het met terugwerkende kracht te betalen bedrag kan worden doorberekend in de verkoopprijs en voor zover soortgelijke lasten niet door de ondernemingen van de andere takken van vervoer worden gedragen.




BIJLAGE VII

Categorie VII:Door de bevoegde instanties opgelegd uitstel van vernieuwing en onderhoud

Toepassingsgebied

Deze categorie heeft betrekking op het geval dat een spoorwegonderneming ingevolge een beslissing van de overheid verplicht is de uitgaven voor vernieuwing en onderhoud te verminderen tot beneden het normale peil dat voor de continuïteit van de activiteiten der onderneming noodzakelijk is.

Als gevolg van deze maatregel komen de uitgaven gedurende de boekjaren waarin de achterstand moet worden ingehaald, op een abnormaal peil te liggen. Er ontstaan dan lasten, indien de spoorwegonderneming in de loop van de genoemde boekjaren de bedragen ter dekking van de kosten van onderhoud en vernieuwing niet mag verhogen.




BIJLAGE VIII

Categorie VIII:Lasten in verband met wederopbouw of vervanging wegens oorlogsschade, welke door de spoorwegonderneming worden gedragen en voor rekening van de Staat hadden moeten komen

A.   Toepassingsgebied

Deze categorie heeft betrekking op het geval dat een spoorwegonderneming krachtens een wettelijke of bestuursrechtelijke bepaling gehouden is de lasten in verband met wederopbouw of vervanging wegens oorlogsschade te dragen onder voorwaarden welke afwijken van die welke gelden voor de ondernemingen van de overige takken van vervoer.

B.   Berekeningsprincipes

Voor de berekening van het bedrag wordt een vergelijking gemaakt tussen de voorwaarden waaronder deze lasten enerzijds op de spoorwegonderneming hebben gedrukt en anderzijds op de ondernemingen van de overige takken van vervoer; in voorkomende gevallen wordt hierbij rekening gehouden met de indirecte kosten welke de spoorwegondernemingen hebben moeten dragen wegens de bijzondere aard van het spoorwegbedrijf.

De in aanmerking te nemen lasten hebben betrekking op:

a) de directe uitgaven in verband met wederopbouw of vervanging;

b) de financiële lasten in verband met wederopbouw of vervanging.

Het bedrag van de compenserende vergoeding blijkt rechtstreeks uit de boekhouding van de spoorwegonderneming.

Indien mede voor andere uitgaven een lening is gesloten, wordt de last vastgesteld op basis van het gedeelte van de lening dat voor de wederopbouw of vervanging is bestemd.




BIJLAGE IX

Categorie IX:Verplichting om meer personeel in dienst te houden dan voor het bedrijf noodzakelijk is

A.   Toepassingsgebied

Deze categorie heeft betrekking op het geval dat een spoorwegonderneming krachtens een voorschrift van de overheid gehouden is:

a) personeel boven de werkelijke behoefte in dienst te houden, terwijl ontslag hiervan krachtens de bepalingen inzake het personeel mogelijk zou zijn;

b) krachtens door de spoorwegondernemingen niet erkende bepalingen van het personeelsstatuut, personeel in dienst te houden dat als gevolg van maatregelen tot rationalisatie van het bedrijf is vrijgekomen en redelijkerwijs niet voor andere taken in het bedrijf kan worden gebruikt.

B.   Berekeningsprincipes

De last ten gevolge van de handhaving in actieve dienst van personeel boven de werkelijke behoefte hangt af van het aantal bij de desbetreffende maatregel betrokken personen.



voor geval a):

het aantal personen dat ontslagen kan worden, wordt door de onderneming voorgesteld. Het aantal in dienst te houden personen wordt bij besluit van de bevoegde instanties vastgesteld. De voor dit personeel gedane uitgaven worden gecompenseerd zolang dat personeel de behoefte te boven gaat;

voor geval b):

het aantal personen boven de werkelijke behoefte dat bij de berekening in aanmerking dient te worden genomen, wordt door de spoorwegonderneming opgegeven. Dit aantal is gelijk aan het aantal door de rationalisatiemaatregelen vrijgekomen personen, met inachtneming van de mogelijkheid dit personeel in het jaar waarin de rationalisatiemaatregelen van kracht worden weer aan te stellen op arbeidsplaatsen welke vrij zijn gekomen door afvloeiing wegens pensionering of op nieuw ingestelde arbeidsplaatsen.

Het bedrag van de hieruit voortvloeiende last is gelijk aan de som van de lonen, vergoedingen en sociale lasten van elke in dienst gehouden persoon of van elke homogene categorie van personen. In het laatstgenoemde geval kan het bedrag worden berekend op basis van de gemiddelde last voor elke homogene categorie van personen.




BIJLAGE X

Categorie X:Door de Staat voorgeschreven voorzieningen ten behoeve van het personeel uit hoofde van nationale erkentelijkheid, onder andere voorwaarden dan die welke voor de ondernemingen van de overige takken van vervoer gelden

A.   Toepassingsgebied

Deze categorie heeft betrekking op het geval dat een spoorwegonderneming krachtens een wettelijke of bestuursrechtelijke bepaling gehouden is ten behoeve van het personeel, voor de in militaire dienst doorgebrachte tijd, of ten behoeve van personeel dat recht heeft op nationale erkentelijkheid, bijzondere voorzieningen te treffen, zoals vergoedingen, anciënniteitspremies, extra bevorderingen of bijzonder verlof.

B.   Berekeningsprincipes

De compenserende vergoeding is gelijk aan het bedrag van de bijzondere voordelen welke de onderneming aan het personeel in kwestie dient toe te kennen.

Wat de extra bevorderingen betreft, wordt slechts rekening gehouden met de bevorderingen boven de in het organisatieschema vastgestelde betrekkingen.

De compenserende vergoeding kan naar gelang van het aantal betrokken personeelsleden op twee manieren worden berekend:

a) een berekening voor elk afzonderlijk geval, of

b) voor homogene categorieën betrokkenen door voor elke categorie de gemiddelde lastenverhoging per persoon en het jaarlijks aantal begunstigden vast te stellen.




BIJLAGE XI

Categorie XI:Toelagen ten behoeve van het personeel, waarvan de uitkering is opgelegd aan de spoorwegondernemingen en niet aan de ondernemingen van de overige takken van vervoer

A.   Toepassingsgebied

Deze categorie heeft betrekking op het geval dat een spoorwegonderneming krachtens een wettelijke of bestuursrechtelijke bepaling gehouden is toelagen uit te betalen aan het gehele personeel dat in actieve dienst is of dat op wachtgeld is gesteld, dan wel aan een gedeelte daarvan, terwijl deze verplichting niet geldt voor de ondernemingen van de overige takken van vervoer. Deze toelagen omvatten met name aanvullende gezinstoelagen of aanvullende vakantieuitkeringen.

B.   Berekeningsprincipes

De compenserende vergoeding is gelijk aan het bedrag van de lasten welke aan de onderneming worden opgelegd.




BIJLAGE XII

Categorie XII:Door de spoorwegondernemingen gedane uitgaven van sociale aard, met name op het gebied van de gezondheidszorg, afwijkend van die welke zij voor hun rekening zouden moeten nemen, indien zij onder dezelfde voorwaarden zouden bijdragen als de ondernemingen van de overige takken van vervoer

A.   Toepassingsgebied

Deze categorie heeft betrekking op het geval dat een spoorwegonderneming krachtens een voorschrift van de overheid gehouden is, rechtstreeks of door bemiddeling van een bijzondere instelling bepaalde uitkeringen te doen, zoals die voor de gezondheidszorg.

B.   Berekeningsprincipes

De compenserende vergoeding is gelijk aan het verschil tussen het bedrag van de werkelijk door de onderneming betaalde last en de last welke zij zou moeten dragen indien zij was aangesloten bij de als referentie aangenomen instelling, rekening houdend met de voordelen welke zij eigener beweging toekent.

Wat de gezondheidszorg betreft, wordt de vergoeding als volgt berekend: de door de spoorwegonderneming betaalde last blijkt rechtstreeks uit de boekhouding. De last welke zij zou moeten dragen indien zij met dezelfde personeelsbezetting in actieve dienst en dezelfde lonen aan het referentiestelsel zou zijn onderworpen, wordt vastgesteld door toepassing van de wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen met betrekking tot het genoemde stelsel. De uitgaven voor de extra voordelen ten opzichte van het referentiestelsel, die de spoorwegonderneming eigener beweging aan haar personeel verleent, worden afgetrokken van het verschil tussen de twee aldus verkregen posten.




BIJLAGE XIII

Categorie XIII:Lasten voortvloeiende uit de door de Staat opgelegde instandhouding van werkplaatsen of andere inrichtingen, onder voorwaarden welke niet in overeenstemming zijn met een commercieel beheer van de spoorwegonderneming

A.   Toepassingsgebied

Deze categorie heeft betrekking op het geval dat een spoorwegonderneming krachtens een beslissing van de overheid gehouden is om redenen van sociaal of regionaal beleid werkplaatsen of andere inrichtingen in stand te houden, waaraan voor de exploitatie geen behoefte meer is.

B.   Berekeningsprincipes

De compenserende vergoeding is gelijk aan de last voortvloeiende uit de gedwongen instandhouding. De gegevens ter vaststelling van deze last blijken uit de boekhouding van de spoorwegonderneming.




BIJLAGE XIV

Categorie XIV:Voorwaarden die zijn opgelegd voor de openbare aanbestedingen van werken en leveranties

A.   Toepassingsgebied

Deze categorie heeft betrekking op het geval dat een spoorwegonderneming krachtens een voorschrift van de overheid gehouden is een gedeelte van haar aanbestedingen van werken en leveranties te plaatsen bij ondernemingen van onderdanen, gevestigd in bepaalde gebieden van de Lid-Staat, of bij bepaalde categorieën aannemersbedrijven van onderdanen.

B.   Berekeningsprincipes

Er wordt een vergelijking gemaakt tussen de prijs welke volgens de preferentiële aanbesteding in rekening wordt gebracht door degene die het werk zal uitvoeren, en de prijs van het economisch gunstigste aanbod voor dezelfde aanbesteding of, bij gebreke van zulk een aanbod, voor een soortgelijke aanbesteding.

Het bedrag van de compenserende vergoeding blijkt uit het verschil tussen deze twee aanbestedingen.




BIJLAGE XV

Categorie XV:Financiële lasten welke het gevolg zijn van het ontbreken van normalisatie in het verleden

A.   Toepassingsgebied

Deze categorie heeft betrekking op het geval dat op de begroting van een spoorwegonderneming, krachtens een maatregel van de overheid, financiële lasten voorkomen met betrekking tot gesloten leningen of van de bevoegde instanties ontvangen voorschotten als gevolg van in het verleden door deze instanties genomen beslissingen in een zin die onverenigbaar is met de in deze verordening neergelegde beginselen van normalisatie.

B.   Berekeningsprincipes

De bovengenoemde jaarlijkse lasten kunnen door de bevoegde instanties in hun eigen begroting worden opgenomen of in de normalisatie overeenkomstig deze verordening worden betrokken. In het laatste geval dient de normalisatie betrekking te hebben op het bedrag van de in de begroting van de spoorwegonderneming voorkomende bestaande lasten, die voortvloeien uit de aangegane leningen of uit terugbetaalbare voorschotten welke van de bevoegde instanties zijn ontvangen.

Het bedrag van deze lasten blijkt uit de boekhouding van de spoorwegonderneming.



( 1 ) PB nr. 88 van 24. 5. 1965, blz. 1500/65.

( 2 ) PB nr. C 135 van 14. 12. 1968, blz. 34.

( 3 ) PB nr. C 118 van 11. 11. 1968, blz. 7.

( 4 ) PB nr. L 156 van 28. 6. 1969, blz. 1.