20.10.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 272/47


GEDELEGEERD BESLUIT VAN DE TOEZICHTHOUDENDE AUTORITEIT VAN DE EVA nr. 049/22/col

van 9 februari 2022

tot goedkeuring van drie door het Vorstendom Liechtenstein gevraagde afwijkingen met betrekking tot artikel 30, artikel 36, lid 2, en punt 1.1.3.6.3, b), van bijlage 5 bij de Liechtensteinse verordening van 3 maart 1998 betreffende het vervoer van gevaarlijke goederen over de weg op grond van artikel 6, lid 2, punt a), van Richtlijn 2008/68/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 september 2008 betreffende het vervoer van gevaarlijke goederen over land [2022/1984]

DE TOEZICHTHOUDENDE AUTORITEIT VAN DE EVA,

Gezien de in punt 13c van hoofdstuk I van bijlage XIII van de EER-overeenkomst bedoelde handeling,

Richtlijn 2008/68/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 september 2008 betreffende het vervoer van gevaarlijke goederen over land (hierna “de richtlijn” genoemd),

zoals gewijzigd bij en aangepast aan de EER-overeenkomst bij punt 4, d), van Protocol 1 bij die overeenkomst en gelet op artikel 5, lid 2), punt d), van de Toezichtovereenkomst en artikel 1, lid 1, punt c), artikel 1, lid 2, en artikel 3 van Protocol nr. 1 bij die overeenkomst, met name de artikelen 6 en 9 van de richtlijn,

Gezien de Besluiten nrs. 3/12/SC en 4/12/SC van het Permanent Comité,

Overwegende hetgeen volgt:

1.   PROCEDURE

Bij brief aan de Autoriteit van 20 december 2013 (1) heeft de Liechtensteinse regering vier afwijkingen gevraagd op grond van artikel 6, lid 2, punt a), van de richtlijn. De door Liechtenstein gevraagde afwijkingen zijn vastgesteld in de artikelen 29, 30 en 36 in en bijlage 5 van de verordening van 3 maart 1998 betreffende het vervoer van gevaarlijke goederen over de weg (LR 741.621, zoals laatstelijk gewijzigd) (2) (“de verordening”).

Om haar bij die beoordeling bij te staan heeft de Autoriteit aan DNV GL AS (hierna “DNV” genoemd) de opdracht gegeven om te beoordelen of de gevraagde afwijkingen in overeenstemming zouden zijn met de vereisten van artikel 6, lid 2, punt a), van de richtlijn, met name wat betreft potentiële of concrete risico’s als gevolg van de afwijkingen, of deze afwijkingen gepaard zouden gaan met minder, meer of dezelfde mate van veiligheid, en welke mitigatiemaatregelen (3) er eventueel zouden kunnen worden genomen.

Na de beoordeling van de door Liechtenstein gevraagde afwijkingen concludeerde de Autoriteit dat alleen de bepalingen van artikel 30, artikel 36 en bijlage 5 van de verordening als afwijkingen gelden in de zin van artikel 6, lid 2, punt a), van de richtlijn, terwijl artikel 29 van de verordening, inzake ontplofbare stoffen in eenmaal geopende vervoersverpakking, niet als een afwijking wordt beschouwd.

Na raadpleging van het Comité Vervoer van de EVA heeft de Autoriteit Besluit 30/15/COL van het College vastgesteld, waarbij afwijkingen voor de drie betrokken bepalingen werden toegestaan. Die toestemming gold voor een periode van zes jaar, vanaf 27 januari 2015.

Bij brief van 8 maart 2021 (4) heeft de regering van Liechtenstein toestemming gevraagd voor afwijkingen op grond van de verordening; deze zijn vastgesteld in artikel 30, artikel 36, lid 2, en punt 1.1.3.6, b), van bijlage 5 bij de verordening en stemmen overeen met de afwijkingen waarvoor toestemming is verleend bij besluit 30/15/COl van het College. De afwijkingen hebben betrekking op het vervoer van ontplofbare stoffen, ondernemingen die tanks keuren, de bijzondere opleiding van chauffeurs, en tanks op bouwplaatsen.

Wanneer een lidstaat van de EER/EVA om verlenging van een verleende afwijking verzoekt, moet de Autoriteit die afwijking heroverwegen op grond van artikel 6, lid 4, van de richtlijn. Als er geen wijzigingen van bijlage I, deel I.1, bijlage II, deel II.1, of bijlage III, deel III.1, zijn goedgekeurd die het voorwerp van de toegestane afwijking wijzigen, verlengt de Autoriteit overeenkomstig de in artikel 9, lid 2, bedoelde procedure de toestemming met een nieuwe periode van ten hoogste zes jaar vanaf de datum van toestemming, welke periode in het toestemmingsbesluit wordt vastgelegd.

Aangezien het verzoek van Liechtenstein is ingediend na de in Besluit 30/15/COL van het College vermelde vervaldatum, is artikel 6, lid 4, niet van toepassing, ook al is het verzoek inhoudelijk identiek aan het bij dat besluit door de Autoriteit goedgekeurde verzoek. Het verzoek moet derhalve worden beoordeeld volgens de procedure van artikel 6, lid 2, van de richtlijn. De informatie met betrekking tot Besluit 30/15/COL van het College, zoals de door DNV uitgevoerde risicobeoordeling, is echter nog steeds relevant voor deze beoordeling.

2.   BEOORDELING

In artikel 6, lid 2, punt a), van de richtlijn is het volgende bepaald: “Op voorwaarde dat de veiligheid niet in het gedrang komt, kunnen [EER-]lidstaten verzoeken om afwijkingen van het bepaalde in de bijlage I, deel I.1, bijlage II, deel II.1, of bijlage III, deel III.1, voor het vervoer op hun grondgebied van kleine hoeveelheden van bepaalde gevaarlijke goederen, met uitzondering van middel- en hoogradioactieve stoffen, op voorwaarde dat de voorschriften voor dergelijk vervoer niet strenger zijn dan de in voormelde bijlagen vastgestelde voorschriften.”.

Volgens artikel 6, lid 3, van de richtlijn gelden afwijkingen voor een periode van ten hoogste zes jaar vanaf de datum van toestemming, welke periode in het toestemmingsbesluit wordt vastgelegd.

Overeenkomstig artikel 9 van de richtlijn en zoals nader bepaald in de Besluiten nr. 3/2012/SC en nr. 4/2012/SC van het Permanent Comité, dient de Autoriteit een ontwerp van het vast te stellen besluit voor te leggen aan het Comité Vervoer van de EVA. Het Comité Vervoer van de EVA dient overeenkomstig artikel 3 van Besluit nr. 3/2012/SC van het Permanent Comité advies uit te brengen over het ontwerp.

Volgens artikel 3, lid 2, van de richtlijn moet het vervoer van gevaarlijke goederen over de weg “overeenkomstig de voorschriften van bijlage I, deel I.1, bijlage II, deel II.1, en bijlage III, deel III.1” worden toegestaan.

Bijlage I, deel I.1, van de richtlijn bevat bepalingen betreffende de toepasselijkheid van de bijlagen A en B op de ADR (5).

Bijlage A bestaat uit zeven delen. Deel 1 bevat algemene bepalingen, terwijl in de delen 2 en 3 een classificatie en lijsten van gevaarlijke goederen zijn opgenomen. Deel 4 bevat voorschriften voor de verpakking en het gebruik van transporttanks, deel 5 bevat verzendingsprocedures, deel 6 voorschriften voor de constructie en beproeving van verpakkingen en deel 7 voorschriften inzake het vervoer, het laden, lossen en de behandeling.

Bijlage B, deel 8, bevat voorschriften voor de bemanning, uitrusting en exploitatie van voertuigen en deel 9 voorschriften inzake de constructie en goedkeuring van voertuigen die gevaarlijke goederen vervoeren.

De gevraagde afwijkingen zijn identiek aan die waarvoor de Autoriteit in 2015 toestemming heeft verleend. Bovendien zijn de door Liechtenstein ten uitvoer gelegde risicobeperkende maatregelen nog steeds van kracht. De Autoriteit concludeert derhalve dat de afwijkingen op toereikende wijze kunnen worden beoordeeld op basis van de informatie die is verstrekt in verband met Besluit 30/15/COL van het College, waaronder de door DNV uitgevoerde risicobeoordeling.

2.1.   Artikel 30 VTGGS

In haar brief van 8 maart 2021 heeft de regering van Liechtenstein de afwijking als volgt beschreven:

 

“Artikel 30, lid 1, punt b), VTGGS voorziet in een afwijking met betrekking tot de labeling van het transportvoertuig. De oranje labels aan de voor- en achterzijde van het transportvoertuig moeten overeenkomen met punt 5.3.2.1.1 ADR, maar er moet geen gevarenidentificatienummer worden op worden aangebracht.

 

Artikel 30, lid 1, punt c), VTGGS ontheft de bestuurder van de bijzondere opleidingseisen van punt 8.2 van de ADR. De bestuurder moet echter een opleiding hebben gevolgd voor bedrijven die keuringen van tanks verrichten. Die opleiding wordt gegeven door CITEC (Zwitserse vereniging voor de bescherming van de wateren en de beveiliging van tanks) en bestaat uit een cursus van drie weken en een nascholing om de vijf jaar, waarbij de chauffeurs opleiding krijgen over alle veiligheids- en milieuaspecten die relevant zijn voor het reinigen, inspecteren en repareren van tanks. Na de opleiding wordt een certificaat van “Spezialist/in für Tanksicherheit” (6) uitgereikt.

 

Ten slotte is in artikel 30, lid 2, VTGGS bepaald dat de tank en het transportvoertuig zijn vrijgesteld van de voorschriften inzake constructie, uitrusting en goedkeuring van de punten 4.3, 4.4, 6.8, 6.9 en 9.1 van de ADR.”.

In haar verslag heeft DNV beoordeeld of het risico zou toenemen na eventuele ongevallen tijdens het vervoer op de openbare weg, zoals een aanrijding, een voertuig dat van de weg geraakt of een ladingverlies. DNV kwam tot de conclusie dat het risico in deze situaties niet toeneemt als de chauffeurs de specifieke CITEC-opleiding hebben gevolgd.

2.2.   Artikel 36, lid 2, VTGGS

In haar brief van 8 maart 2021 heeft de regering van Liechtenstein de afwijking als volgt beschreven:

“Op grond van deze bepaling mag van gevaarlijke goederen van klasse 1 van de ADR (explosieve stoffen en voorwerpen) een grotere hoeveelheid worden vervoerd dan de in punt 1.1.3.6 van de ADR voorziene hoeveelheid. Dit is echter alleen toegestaan onder de strikte voorwaarde dat de bestuurder beschikt over een vergunning voor het vervoer van explosieven (“Sprengausweis”) en een speciale opleiding voor explosievendeskundigen heeft genoten. De opleiding om een dergelijke vergunning te krijgen is een gespecialiseerde opleiding voor personen die met explosieven omgaan. Die gaat verder dan de gebruikelijke opleiding voor het vervoer van gevaarlijke goederen en waarborgt een hoog veiligheidsniveau. Bovendien mag dit vervoer alleen plaatsvinden voor explosieven en pyrotechnische artikelen waarvoor bovengenoemde vergunning is verleend.

Om deze redenen brengt de uitzondering van artikel 36, lid 2, VTGGS de veiligheid niet in gevaar en wenst Liechtenstein een afwijking overeenkomstig artikel 6 van de richtlijn aan te vragen.”.

In haar verslag concludeerde DNV dat het risico niet zou toenemen door deze afwijking toe te staan op voorwaarde dat de BBT-vergunning gelijkwaardig is aan de ADR-opleiding voor de chauffeurs.

2.3.   Punt 1.1.3.6.3., b), van bijlage 5 VTGGS

In haar brief van 8 maart 2021 heeft de regering van Liechtenstein de afwijking als volgt beschreven:

“Deze bepaling, in combinatie met punt 6.14, heeft specifiek betrekking op tanks voor bouwplaatsen (“Baustellentanks”), een begrip dat niet in de ADR is opgenomen.

Tanks voor bouwplaatsen zijn containers die tijdelijk op bouwplaatsen worden gebruikt om de op die bouwplaats gebruikte machines te tanken. Zij bestaan uit een binnentank en een gesloten buitenopvangbak (zie punt 6.14.1.1 van bijlage 5 VTGGS). Deze tanks worden als de veiligste oplossing voor een dergelijk gebruik beschouwd.

Tanks voor bouwplaatsen met een maximaal volume van 1 210 liter en een inhoud van maximaal 1 150 liter mogen afwijken van bepaalde ADR-regels, maar mogen alleen worden gebruikt voor de opslag en het vervoer van UN 1202 diesel/stookolie. De bepalingen van punt 6.8 van de ADR moeten worden nageleefd, behalve de punten 6.8.2.1.3, 6.8.2.1.4 en 6.8.2.1.15 tot en met 6.8.2.1.23. De constructie- en beproevingsvoorschriften voor dergelijke tanks zijn opgenomen in de punten 6.14.2 en 6.14.3 van bijlage 5 VTGGS. Tanks voor bouwplaatsen zijn onderworpen aan de normering en beproeving door dezelfde instantie die verantwoordelijk is voor tests volgens de ADR: de Zwitserse inspectiedienst voor gevaarlijke goederen (“Eidgenössisches Gefahrgutinspektorat”). De inspectiedienst zorgt ervoor dat alle relevante veiligheidseisen worden nageleefd, zodat een met de ADR-regels vergelijkbaar veiligheidsniveau wordt gewaarborgd.

Om deze redenen brengt de uitzondering waarin punt 1.1.3.6.3, b), in combinatie met punt 6.14 van bijlage 5 bij de VTGGS voorziet, de veiligheid niet in gevaar.”.

In haar verslag heeft DNV beoordeelt in hoeverre de afwijking zorgt voor het risico op botsingen, ladingverlies of dat een voertuig van de weg geraakt. DNV kwam tot de conclusie dat de afwijking het risico doet toenemen, maar schoof twee preventieve maatregelen naar voren, namelijk i) ADR-controles/tests op bouwplaatstanks en ii) het gebruik van dubbelwandige tanks op bouwplaatsen.

Zoals vermeld in het verzoek van Liechtenstein, bestaan tanks voor bouwplaatsen uit een binnentank en gesloten opvangbekken en komt de veiligheid niet in het gedrang. Voorts heeft Liechtenstein verklaard dat “de vrijstelling van punt 1.1.3.6.3, b), en punt 6.14 van bijlage 5 bij de VTGGS vanaf 2027 niet langer nodig zullen zijn, aangezien die bepalingen zullen worden ingetrokken”.

3.   CONCLUSIE

De Autoriteit is van oordeel dat de veiligheid niet in het gedrang komt als deze afwijkingen worden toegestaan en dat de drie verzoeken om een afwijking voldoen aan de voorwaarden van artikel 6, lid 2, punt a), van de richtlijn. De afwijkingen bedoeld in artikel 30, artikel 36, lid 2, en punt 1.1.3.6.3, b), van bijlage 5 van de verordening moeten derhalve worden toegestaan.

Op 17 december 2021 heeft de Autoriteit bij Gedelegeerd Besluit nr. 298/21/COL (document nr. 1228844) conform de vereisten en overeenkomstig artikel 9 van de richtlijn een ontwerpbesluit betreffende de te nemen maatregelen ingediend bij het Comité Vervoer van de EVA. Op 14 januari 2022 heeft het Comité Vervoer van de EVA een positief advies over dat ontwerpbesluit uitgebracht.

Overeenkomstig artikel 3, lid 4, van Besluit nr. 3/2012/SC van het Permanent Comité van de EVA-staten kan de Autoriteit de beoogde maatregel vaststellen, tenzij in het basisbesluit is bepaald dat de ontwerpmaatregel niet kan worden aangenomen als er geen advies is uitgebracht. Aangezien dat niet van toepassing is op de huidige procedure, kan de Autoriteit de maatregel derhalve vaststellen.

De Autoriteit staat de op grond van artikel 6, lid 2, punt a), van de richtlijn gevraagde afwijking dan ook toe. De afwijking moet overeenkomstig artikel 6, lid 3, van de richtlijn gelden voor een periode van zes jaar. De Autoriteit kan haar toestemming verlengen overeenkomstig artikel 6, lid 4, van de richtlijn.

Het voor vervoer bevoegde lid van het College is gemachtigd om namens en onder verantwoordelijkheid van de Autoriteit de maatregelen vast te stellen indien de aan te nemen ontwerpmaatregelen in overeenstemming zijn met het advies van het Comité Vervoer van de EVA,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De drie door de regering van Liechtenstein gevraagde afwijkingen met betrekking tot artikel 30, artikel 36, lid 2, en punt 1.1.3.6.3.I, b), van bijlage 5 bij de Liechtensteinse verordening van 3 maart 1998 inzake het vervoer van gevaarlijke goederen over de weg worden toegestaan.

Artikel 2

De in artikel 1 van dit besluit genoemde afwijkingen worden bekendgemaakt in het EER-gedeelte van het Publicatieblad van de Europese Unie en in het EER-supplement daarbij, overeenkomstig punt 6 van Protocol 1 bij de EER-overeenkomst.

Artikel 3

De in artikel 1 van dit besluit vervatte afwijkingen gelden voor een periode van zes jaar.

Artikel 4

Dit besluit is gericht tot het Vorstendom Liechtenstein en wordt van kracht na kennisgeving aan die staat.

Artikel 5

Dit besluit is authentiek in de Engelse taal.

Gedaan te Brussel, 9 februari 2022.

Voor de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA krachtens delegatiebesluit nr. 103/13/COL,

Árni Páll ÁRNASON

Verantwoordelijk lid van het College

Melpo-Menie JOSÉPHIDÈS

Medeondertekenaar als directeur, Juridische en Uitvoerende Dienst


(1)  Doc nr. 694300.

(2)  Verordnung über den Transport gefährlicher Güter auf der Strasse — VTGGS

(3)  Doc nr. 709161.

(4)  Doc nr. 1185764.

(5)  De Europese Overeenkomst betreffende het internationale vervoer van gevaarlijke goederen over de weg (ADR), gesloten te Genève op 30 september 1957, als gewijzigd.

(6)  Spezialist/in für Tanksicherheit mit eidgenössischem Fachausweis.