30.4.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 143/10


Beroep tegen het Koninkrijk Noorwegen, ingesteld door de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA op 16 februari 2015

(Zaak E-6/15)

(2015/C 143/11)

Op 16 februari 2015 is bij het EVA-Hof beroep ingesteld tegen het Koninkrijk Noorwegen door de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA, vertegenwoordigd door Xavier Lewis en Clémence Perrin, optredend als gemachtigden van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA, Belliardstraat 35, 1040 Brussel, België.

Verzoekster vraagt het EVA-Hof:

1.

vast te stellen dat het Koninkrijk Noorwegen, door het handhaven van sectie 20-1, tweede alinea, en sectie 22-3 van de Wet inzake bouwplanning, gelezen in samenhang met de secties 9-1 tot en met 9-4 en sectie 11-1 van de Bouwverordening, op grond waarvan ondernemingen die bouwwerkzaamheden uitvoeren ertoe verplicht zijn om vóór de start van hun werkzaamheden goedkeuring te verkrijgen van de plaatselijke autoriteiten, zijn verplichtingen uit hoofde van artikel 16 van het besluit waarnaar wordt verwezen in punt 1 van bijlage X bij de EER-overeenkomst (Richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt), of subsidiair artikel 36 van de EER-overeenkomst, niet is nagekomen;

2.

het Koninkrijk Noorwegen te verwijzen in de kosten van de procedure.

Feiten en argumenten:

De zaak betreft het in het Noorse recht neergelegde vereiste (sectie 20-1, tweede alinea, en sectie 22-3 van de Wet inzake bouwplanning, gelezen in samenhang met de secties 9-1 tot en met 9-4 en sectie 11-1 van de Bouwverordening) dat ondernemingen die bouwwerkzaamheden wensen uit te voeren in Noorwegen, vóór de start van hun werkzaamheden goedkeuring moeten verkrijgen van de plaatselijke autoriteiten. Deze goedkeuring moet voor elk individueel bouwproject worden verkregen.

De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA betoogt dat dit vereiste een beperking vormt die niet kan worden gerechtvaardigd op grond van artikel 16, leden 1 en 3, van Richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt („de dienstenrichtlijn”), of, subsidiair, dat een dergelijke maatregel een beperking vormt van het vrij verrichten van diensten op grond van artikel 36 van de EER-overeenkomst, die niet kan worden gerechtvaardigd op grond van artikel 33 van de EER-overeenkomst.

Het Koninkrijk Noorwegen stelt dat een dergelijke goedkeuringsregeling in beginsel niet in strijd is met de dienstenrichtlijn, aangezien die kan worden gerechtvaardigd op grond van artikel 16, leden 1 en 3, van die richtlijn.