8.10.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 263/49


BESLUIT VAN DE TOEZICHTHOUDENDE AUTORITEIT VAN DE EVA

Nr. 30/15/COL

van 27 januari 2015

om drie afwijkingen toe te staan waarom is verzocht door het Vorstendom Liechtenstein in verband met artikel 30, artikel 36, lid 2, en punt 1.1.3.6.3, letter b, van bijlage 5 van de Liechtensteinse verordening van 3 maart 1998 over het vervoer van gevaarlijke goederen over de weg (Verordnung über den Transport gefährlicher Güter auf der Strasse — VTGGS), op grond van artikel 6, lid 2, onder a), van het in punt 13c van hoofdstuk I van bijlage XIII bij de EER-overeenkomst bedoelde handeling (Richtlijn 2008/68/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 september 2008 betreffende het vervoer van gevaarlijke goederen over land) [2015/1813]

DE TOEZICHTHOUDENDE AUTORITEIT VAN DE EVA,

Gezien de in punt 13c van hoofdstuk I van bijlage XIII van de EER-overeenkomst bedoelde handeling, Richtlijn 2008/68/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 september 2008 betreffende het vervoer van gevaarlijke goederen over land (hierna „de richtlijn” genoemd), zoals aangepast bij Protocol I bij de EER-overeenkomst, met name de artikelen 6 en 9,

Gezien de Besluiten nrs. 3/12/SC en 4/12/SC van het Permanent Comité,

Gezien Besluit nr. 295/14/COL van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA van 16 juli 2014 (feit nr. 710373), waarbij is bepaald om bij het EVA-Vervoerscomité ontwerpmaatregelen in te dienen die door de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA moeten worden genomen met betrekking tot het Liechtensteinse verzoek, en waarbij het bevoegde collegelid wordt gemachtigd het eindbesluit vast te stellen indien het EVA-Vervoerscomité het ontwerpbesluit met eenparigheid van stemmen goedkeurt,

Overwegende hetgeen volgt:

1.   PROCEDURE

Bij brief aan de Autoriteit van 20 december 2013 (feit nr. 694300) verzocht de Liechtensteinse regering om vier afwijkingen op grond van artikel 6, lid 2, onder a), van de richtlijn. In de door Liechtenstein gevraagde afwijkingen is voorzien door artikel 29, artikel 30, artikel 36, lid 2, en punt 1.1.3.6.3, letter b, van bijlage 5 van de verordening van 3 maart 1998 over het vervoer van gevaarlijke goederen over de weg (LR 741.621, als laatst gewijzigd) (Verordnung über den Transport gefährlicher Güter auf der Strasse — VTGGS) (hierna „verordening” genoemd) en deze afwijkingen hebben betrekking op respectievelijk het vervoer van ontplofbare stoffen, tankcontrolebedrijven, de bijzondere opleiding van chauffeurs, en tanks op bouwplaatsen.

In 2014 werd nadere toelichting van de Liechtensteinse regering ontvangen door middel van de informele mededelingen van 20 februari (feit nr. 700062), 21 februari (feit nr. 700131), 12 maart (feit nr. 702345), 27 maart (feit nr. 703760), 9 mei (feit nr. 707772), 14 mei (feit nr. 708302) en 16 mei (feit nr. 708667).

Door middel van een dienstenovereenkomst van 4 maart 2014 (feit nr. 700047) gaf de Autoriteit aan DNV GL AS (hierna „DNV” genoemd) opdracht om te beoordelen of gevraagde afwijkingen in overeenstemming zouden zijn met de vereisten van artikel 6, lid 2, onder a), van de richtlijn, met name wat betreft potentiële of concrete risico's als gevolg van de afwijkingen, of deze afwijkingen gepaard zouden gaan met minder, meer of dezelfde mate van veiligheid, en welke verzachtende maatregelen er eventueel zouden kunnen worden genomen. Op 16 april 2014 diende DNV een voorlopig verslag in bij de Autoriteit (feit nr. 706289). Op 23 mei 2014 bracht DNV zijn definitieve verslag uit (feit nr. 709161).

Na de beoordeling van de door Liechtenstein gevraagde afwijkingen concludeerde de Autoriteit dat alleen de bepalingen van artikel 30 en artikel 36, lid 2, en van punt 1.1.3.6.3, letter b, van bijlage 5 van de verordening als afwijkingen gelden in de zin van artikel 6, lid 2, onder a), van de richtlijn, terwijl artikel 29 van de verordening, inzake ontplofbare stoffen in eenmaal geopende vervoersverpakking, niet geldt als een afwijking (1).

Op 16 juli 2014 diende de Autoriteit bij het EVA-Vervoerscomité de drie ontwerpmaatregelen in (feit nr. 706153) die de Autoriteit moest nemen met betrekking tot de op basis van artikel 6, lid 2, onder a), van de richtlijn door Liechtenstein gevraagde afwijkingen.

De op 16 juli 2014 bij het EVA-Vervoerscomité ingediende ontwerpmaatregelen luiden als volgt:

1.

Artikel 30 van de verordening — tankcontrolebedrijven:

Het EVA-Vervoerscomité is van oordeel dat het verzoek om een afwijking met betrekking tot artikel 30 van de verordening inzake tankcontrolebedrijven dient te worden ingewilligd, mits de chauffeurs de specifieke CITEC-opleiding (2) hebben genoten.

Vervaldatum: 26 september 2015.

2.

Artikel 36, lid 2, van de verordening — speciale opleiding van chauffeurs:

Het EVA-Vervoerscomité is van oordeel dat het verzoek om een afwijking dient te worden afgewezen, tenzij de Liechtensteinse regering kan aantonen dat de door het BBT (3) aangeboden opleiding verenigbaar is met de ADR (4)-opleiding.

3.

Punt 1.1.3.6.3, letter b van bijlage 5 van de verordening — tanks op bouwplaatsen:

Het EVA-Vervoerscomité is van oordeel dat het verzoek om een afwijking in verband met punt 1.1.3.6.3, letter b, van bijlage 5 van de verordening, tanks op bouwplaatsen, dient te worden ingewilligd, mits er gebruik wordt gemaakt van dubbelwandige tanks.

Vervaldatum: 26 september 2015.

Bij brief van 16 juli 2014 (feit nr. 716061) informeerde de Autoriteit de EVA-staten omtrent de door het EVA-Vervoerscomité te nemen ontwerpmaatregelen en nodigde zij de EVA-lidstaten uit om zowel de kennisgeving van Liechtenstein als het ontwerpadvies van het EVA-Vervoerscomité te beoordelen. Voorts stelde de Autoriteit in deze brief voor om het advies van het EVA-Vervoerscomité in te winnen via de schriftelijke procedure, onder verwijzing naar de artikelen 1 en 2 van Besluit nr. 4/2012/SC van het Permanent Comité van de EVA van 26 oktober 2012. De Autoriteit verzocht de EVA-staten om eventuele opmerkingen over het ontwerpadvies van het EVA-Vervoerscomité uiterlijk op 25 augustus 2014 kenbaar te maken.

Bij brief van 21 augustus 2014 (feit nr. 720223) deelde de Noorse regering de Autoriteit mee dat zij geen opmerkingen wenste te maken over het ontwerpadvies van het EVA-vervoerscomité. Bij brief van 22 augustus 2014 (feit nr. 719910) diende de Liechtensteinse regering opmerkingen in over het ontwerpadvies van het EVA-vervoerscomité. De IJslandse regering onthield zich van een reactie.

Op basis van de ontvangen opmerkingen heeft de Autoriteit het aanvankelijk bij het EVA-Vervoerscomité overeenkomstig Besluit nr. 295/14/COL van 16 juli 2014 ingediende ontwerpadvies herzien en gewijzigd. De Autoriteit paste ook de duur van de afwijking aan, overeenkomstig artikel 6, lid 3, van de richtlijn. De Autoriteit stelde zich in het herziene en aangepaste ontwerpadvies op het standpunt dat de gevraagde afwijkingen onvoorwaardelijk dienden te worden toegestaan.

Bij brief van 24 november 2014 (feit nr. 730389) diende de Autoriteit bij het EVA-Vervoerscomité het herziene en gewijzigde ontwerpadvies in, waarbij de EVA-staten werd verzocht om hun opmerkingen over het herziene en gewijzigde ontwerpadvies van het EVA-Vervoerscomité uiterlijk op 12 december 2014, vóór sluitingstijd, kenbaar te maken aan de Autoriteit.

De regering van Liechtenstein deelde de Autoriteit bij brief van 5 december 2014 (feit nr. 731864) mee dat zij geen nadere opmerkingen had. Ook vroeg zij de Autoriteit om gevolg te geven aan de suggesties van het EVA-Vervoerscomité en de gevraagde afwijkingen toe te staan. Bij brief van 11 december 2014 (feit nr. 732607) deelde de Noorse regering de Autoriteit mee dat zij geen opmerkingen wenste te maken over het ontwerpadvies van het EVA-vervoerscomité. De IJslandse regering onthield zich van een reactie.

2.   BEOORDELING

Naar aanleiding van de toelichting en de nieuwe informatie die de Liechtensteinse regering in haar opmerkingen over het ontwerpadvies van 22 augustus 2014 heeft ingediend, concludeert de Autoriteit dat de drie afwijkingen bedoeld in artikel 30, artikel 36, lid 2, en punt 1.1.3.6.3, letter b, van bijlage 5 van de verordening dienen te worden toegestaan.

Met betrekking tot het eerste verzoek om een afwijking heeft de Liechtensteinse regering in haar brief van 22 augustus 2014 toegelicht dat alle chauffeurs van tankcontrolebedrijven die in Liechtenstein opereren onder de voorwaarden van artikel 30 VTTGS, een drieweekse CITEC-opleiding moeten volgen inzake de veiligheids- en milieu-aspecten van hun beroepsactiviteiten. Voorts heeft de Liechtensteinse regering uitgelegd dat de chauffeurs van Liechtensteinse tankcontrolebedrijven in het bezit moeten zijn van een zogeheten certificaat specialist tankveiligheid van de Zwitserse bondsstaat (Spezialist/-in für Tanksicherheit mit eidgenössischem Fachausweis). Als de chauffeurs de specifieke CITEC-opleiding hebben afgerond, komt de veiligheid door de afwijking dan ook niet in het gedrang. De Autoriteit is derhalve van oordeel dat het verzoek om een afwijking met betrekking tot artikel 30 van de verordening dient te worden ingewilligd.

Wat betreft het tweede verzoek om een afwijking heeft de Liechtensteinse regering bij brief van 22 augustus 2014 nieuwe informatie verstrekt ter onderbouwing van haar standpunt dat de BBT-vergunning gelijkwaardig is aan de ADR-opleiding voor chauffeurs. De Autoriteit is van oordeel dat deze aanvullende informatie afdoende staaft dat er op dit punt sprake is van gelijkwaardigheid, aangezien het houders van een BBT-vergunning is toegestaan om goederen van ADR-klasse 1 te vervoeren en de opleiding voor het verwerven van een BBT-vergunning alle aspecten bestrijkt die voor het vervoer van dergelijke goederen relevant zijn.

Ten slotte heeft de Liechtensteinse regering ten aanzien van het derde verzoek om een afwijking in haar schriftelijke opmerkingen van 22 augustus 2014 bevestigd dat de betrokken bouwtanks dubbelwandig zijn, aangezien zij bestaan uit een binnentank en een gesloten opvangbak (buitentank) (als omschreven in punt 6.14.1.1 van bijlage 5, VTGGS). De Autoriteit is derhalve van oordeel dat ook het verzoek om een afwijking met betrekking tot punt 1.1.3.6.3, letter b, van bijlage 5 van de verordening dient te worden ingewilligd.

Concluderend is de Autoriteit van oordeel dat de veiligheid niet in het gedrang komt als deze afwijkingen worden toegestaan en dat de drie verzoeken om een afwijking voldoen aan de voorwaarden van artikel 6, lid 2, onder a), van de richtlijn. De afwijkingen bedoeld in artikel 30, artikel 36, lid 2, en punt 1.1.3.6.3, letter b, van bijlage 5 van de verordening dienen derhalve te worden toegestaan. De Autoriteit staat de op grond van artikel 6, lid 2, onder a), van de richtlijn de gevraagde afwijking dan ook toe. De afwijking geldt voor een periode van zes jaar, overeenkomstig artikel 6, lid 3, van de richtlijn. De Autoriteit kan haar toestemming verlengen overeenkomstig artikel 6, lid 4, van de richtlijn.

Heeft om deze redenen, uit hoofde van artikel 6 van de in punt 13c van hoofdstuk I van bijlage XIII bij de EER-overeenkomst bedoelde handeling, te weten Richtlijn 2008/68/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 september 2008 betreffende het vervoer van gevaarlijke goederen over land, als gewijzigd bij Protocol 1 van de EER-overeenkomst,

HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De door het Vorstendom Liechtenstein gevraagde afwijkingen met betrekking tot artikel 30, artikel 36, lid 2, en punt 1.1.3.6.3, letter b, van bijlage 5 van de Liechtensteinse verordening van 3 maart 1998 het over vervoer van gevaarlijke goederen over de weg (Verordnung über den Transport gefährlicher Güter auf der Strasse — VTGGS) worden toegestaan.

Artikel 2

De in artikel 1 van dit besluit genoemde afwijkingen worden bekendgemaakt in het EER-gedeelte van het Publicatieblad van de Europese Unie en in het EER-supplement daarbij, overeenkomstig punt 6 van Protocol 1 bij de EER-overeenkomst.

Artikel 3

De in artikel 1 van dit besluit vervatte afwijkingen gelden voor een periode van zes jaar.

Artikel 4

Dit besluit is gericht tot het Vorstendom Liechtenstein en treedt in werking bij kennisgeving aan die staat.

Artikel 5

Dit besluit is authentiek in de Engelse taal.

Gedaan te Brussel, 27 januari 2015.

Voor de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA

Helga JÓNSDÓTTIR

Lid van het College

Xavier LEWIS

Directeur


(1)  Zie de beoordeling in Besluit nr. 295/14/COL.

(2)  CITEC: Zwitserse vereniging voor waterbescherming en tankveiligheid (Verband für Gewässerschutz und Tanksicherheit, Association pour la protection des eaux et la sécurité des citernes).

(3)  BBT: Zwitsers Federaal bureau voor beroepsopleiding en technologie (Bundesamt für Berufsbildung und Technologie, Office fédéral de la formation professionnelle et de la technologie).

(4)  ADR: Europese Overeenkomst betreffende het internationale vervoer van gevaarlijke goederen over de weg (European Agreement concerning the International Carriage of Dangerous Goods by Road).