30.6.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 190/18


SAMENVATTING VAN DE BESCHIKKING VAN DE TOEZICHTHOUDENDE AUTORITEIT VAN DE EVA

Nr. 322/10/COL

van 14 juli 2010

inzake een procedure op grond van artikel 54 van de EER-Overeenkomst tegen Posten Norge AS

(Zaak nr. 34250 Posten Norge/Privpak)

(Slechts de teksten in de Engelse en de Noorse taal zijn authentiek)

2011/C 190/05

Op 14 juli 2010 heeft de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA (hierna „de Autoriteit” genoemd) een beschikking gegeven inzake een procedure op grond van artikel 54 van de EER-Overeenkomst. Overeenkomstig artikel 30 van Hoofdstuk II van Protocol nr. 4 bij de Toezichtovereenkomst maakt de Autoriteit hierbij de namen van de partijen en de belangrijkste punten van de beschikking bekend, rekening houdende met het rechtmatige belang van ondernemingen bij de bescherming van hun bedrijfsgevoelige informatie. Een niet-vertrouwelijke versie van de volledige tekst van de beschikking in de authentieke talen van de zaak is te vinden op de website van de Autoriteit op het volgende adres:

http://www.eftasurv.int/competition/competition-cases/

BEKNOPTE BESCHRIJVING VAN DE INBREUK

1.   Inleiding

(1)

De beschikking was gericht aan Posten Norge AS. Posten Norge exploiteert de nationale postdienst in Noorwegen. Posten Norge behaalde in 2006 een wereldwijde groepsomzet van 23 668 miljoen NOK. De omzet buiten Noorwegen vertegenwoordigde rond 17,5 % van de totale groepsomzet in 2006. De Noorse Staat is de enige eigenaar van Posten Norge.

(2)

De klager was Schenker Privpak AB (hierna „Privpak” genoemd), een in 1992 in Zweden opgerichte onderneming. Privpak levert pakketten van postorderbedrijven aan klanten in Noorwegen, Zweden en Finland. Schenker Privpak AB maakt deel uit van het DB Schenker-concern. DB Schenker omvat alle activiteiten inzake transport en logistiek van Deutsche Bahn AG. In laatste instantie is Deutsche Bahn AG voor 100 % in handen van de Duitse Staat. In Noorwegen was Privpak actief via Schenker Privpak AS, een vennootschap met beperkte aansprakelijkheid naar Noors recht.

2.   De procedure

(3)

Op 24 juni 2002 ontving de Autoriteit een klacht van Privpak. Privpak heeft aanvullende informatie ingediend bij brieven van 9 december 2002, 14 januari 2003, 15 augustus 2003 en 5 maart 2004. Posten Norge heeft op 16 en 23 juni 2003 op verzoeken om inlichtingen geantwoord. Van 21 tot en met 24 juni 2004 werden inspecties uitgevoerd in de gebouwen van Posten Norge in Oslo. Na een aantal verzoeken om inlichtingen aan Privpak, Posten Norge en derde partijen heeft de Autoriteit op 17 december 2008 een mededeling van punten van bezwaar ten aanzien van Posten Norge vastgesteld. Op 3 april 2009 heeft Posten Norge op de mededeling van punten van bezwaar geantwoord. Op 16 juni 2009 vond een hoorzitting plaats.

3.   De gedragingen van Posten Norge

(4)

In 1999 kwam Posten Norge tot de conclusie dat haar bestaande distributienetwerk onvoldoende beantwoordde aan de vragen op de markt inzake bereikbaarheid en dienstverlening. Bovendien waren de inkomsten uit het netwerk gedurende de laatste jaren aanzienlijk verminderd en was de exploitatie van haar netwerk te duur geworden. Posten Norge besloot derhalve haar distributienetwerk te reorganiseren, het aantal postkantoren tot 300 à 450 terug te brengen en ten minste 1 100 zogenaamde Post-in-Shops op te richten. Zo zou Posten Norge de postdiensten en financiële diensten beter bereikbaar maken door het totale aantal leveringspunten met ten minste 200 te verhogen en zou zij haar rentabiliteit verbeteren door haar exploitatiekosten te verlagen.

(5)

Post-in-Shop is een concept dat werd ontwikkeld door en eigendom is van Posten Norge. Het systeem voorziet in de levering van een reeks postdiensten en financiële diensten in detailhandelszaken zoals supermarkten, kruidenierswinkels, kiosken en tankstations. Elke Post-in-Shop moet ten minste de basispost- en bankdiensten aanbieden die Posten Norge moet leveren om te voldoen aan de voorwaarden van de vergunning waaronder zij opereert. Aanvullende producten en diensten kunnen worden geïntegreerd, afhankelijk van de klantenbasis van elke afzonderlijke Post-in-Shop. Posten Norge draagt de hoofdverantwoordelijkheid voor het dagelijkse toezicht op de Post-in-Shop en heeft het recht alle aspecten van de exploitatie van het concept te controleren. De Post-in-Shop is in een detailhandelszaak geïntegreerd en heeft dezelfde openingstijden als die detailhandelszaak. De Post-in-Shop heeft een eenvormig profiel en wordt in de markt gezet volgens de algemene strategie van Posten Norge.

(6)

Toen in 1999-2000 het concept van de Post-in-Shop werd opgestart, was het voornemen van Posten Norge om voor de levering van postdiensten in winkels strategische allianties aan te gaan met de belangrijkste ketens/groepen op het gebied van kruidenierswinkels, kiosken en tankstations. Begin 2000 heeft Posten Norge in die zin een intentieovereenkomst bereikt met de belangrijkste detailhandelsgroepen en -ketens. Vervolgens sloot zij de volgende overeenkomsten met betrekking tot het Post-in-Shop-concept:

een zakelijke overeenkomst in september 2000 met NorgesGruppen/Shell die van het NorgesGruppen/Shell-concern Posten Norge's voorkeurspartner maakt. In ruil kreeg Posten Norge exclusieve toegang tot alle verkooppunten binnen de groep (groepsexclusiviteit);

een kaderovereenkomst in januari 2001 met COOP waarbij COOP de status van tweede prioriteit werd toegekend, en

een Protocol in januari 2001 met ICA.

(7)

Volgens de twee laatste overeenkomsten kreeg Posten Norge exclusieve toegang tot de verkooppunten waarin een Post-in-Shop kwam. Bij de onderhandelingen met elke groep werden ook standaardexploitatieovereenkomsten afgesproken die zouden te worden gesloten met de afzonderlijke verkooppunten waarin een Post-in-Shop gevestigd was.

(8)

Vanaf begin 2004 voerde Posten Norge, op eigen initiatief, parallelle onderhandelingen met NorgesGruppen, COOP en ICA met het oog op het sluiten van nieuwe kaderovereenkomsten voor Post-in-Shop. Die overeenkomsten moesten vanaf 1 januari 2006 de bestaande overeenkomsten vervangen. Intern werd binnen Posten Norge voorgesteld dat alle groepen zouden worden geïnformeerd dat Posten Norge: i) nieuwe kaderovereenkomsten wilde sluiten met betrekking tot Post-in-Shop, en ii) de bepalingen betreffende de voorkeurstatus wilde aanpassen, maar dat pas aan het einde van de onderhandelingen aan de detailhandelsgroepen zou worden meegedeeld of, en zo ja aan wie, prioriteit zou worden verleend. Posten Norge volgde de voorgestelde strategie en liet de kwestie over de status van voorkeurspartner open tijdens de onderhandelingen.

(9)

In de loop van 2006 werden alle clausules met betrekking tot exclusiviteit en status van voorkeurspartner uit de overeenkomsten van Posten Norge geschrapt.

4.   Artikel 54 van de EER-Overeenkomst

4.1.   De relevante markt

(10)

Tijdens de betrokken periode leverde Posten Norge diensten voor zogenaamde business-to-consumer-pakketten (pakketten van bedrijven voor consumenten) (hierna „B-to-C-pakketdiensten” genoemd), met afhaling of thuisbezorging. Zij bood eveneens B-to-C-pakketdiensten voor levering in het buitenland aan.

(11)

Het netwerk van Posten Norge voor de levering van B-to-C-pakketdiensten bestond uit postkantoren en Post-in-Shop-verkooppunten. Dat netwerk kon, zo nodig, worden aangevuld met postbodes in de meest landelijke gebieden. Posten Norge was de enige aanbieder van B-to-C-pakketdiensten met een leveringsnetwerk dat heel Noorwegen bestreek.

4.1.1.   De relevante productmarkt

(12)

Deze zaak betreft de levering van B-to-C-pakketdiensten met afhaling. In Noorwegen is afhaling de meest voorkomende leveringsmethode voor B-to-C-pakketten waaraan klanten gewoon zijn geraakt. Posten Norge is de belangrijkste aanbieder van B-to-C-pakketdiensten; thuisbezorging maakt slechts een klein deel uit van het totale volume B-to-C-pakketten. Uit het bewijsmateriaal bleek niet dat postorderbedrijven thuisbezorgingsdiensten als substituut voor de B-to-C-dienst met afhaling van Posten Norge beschouwden. Thuisbezorging van B-to-C-pakketten vereist een transportinfrastructuur waarmee pakketten bij elke ontvanger thuis kunnen worden bezorgd. Thuisbezorgingsdiensten en leveringsdiensten met afhaling hadden enkel dan als substitueerbaar of inwisselbaar kunnen worden beschouwd indien het mogelijk was geweest om op korte termijn voor een aanzienlijk aantal pakketten van afhaling naar thuisbezorging over te schakelen. Het beschikbare bewijsmateriaal toonde aan dat dit tijdens de betrokken periode geen realistisch scenario was. B-to-C-pakketdiensten met thuisbezorging werden derhalve niet in de relevante productmarkt opgenomen.

(13)

Zakelijke pakketdiensten (hierna „B-to-B-pakketdiensten” genoemd) worden gebruikt door zakelijke klanten die tijdens bedrijfstijden pakketten bij andere zakelijke klanten bezorgd moeten krijgen. Deze zakelijke klanten hechten belang aan snelheid en zijn bereid een aanzienlijk hogere prijs voor dit soort diensten te betalen. Door het prijsverschil tussen de beide diensten, dat vermoedelijk het verschil in kostprijs voor het verrichten van die diensten weergeeft, zou het voor postorderbedrijven economisch niet verantwoord zijn B-to-C-pakketdiensten met afhaling door B-to-B-pakketdiensten te vervangen. Van laatstgenoemde diensten gaat dus geen concurrentiedruk uit op de verrichting van B-to-C-pakketdiensten. Bovendien was het voor postorderbedrijven niet praktisch doenbaar om over te schakelen naar B-to-B-pakketdiensten, omdat de verrichters van laatstgenoemde diensten normaal gesproken eisen dat de ontvanger van het pakket een zakelijke entiteit is — en geen particulier.

(14)

De Autoriteit had geen weet van aanbieders die in de onderzochte periode aanzienlijke volumes B-to-C-pakketten bij consumenten op het werk leverden. Verschillen in kenmerken, prijs en bedoeld gebruik brachten mee dat pakketbezorging tussen consumenten onderling (hierna „C-to-C” genoemd) voor postorderbedrijven geen substitutieproduct was voor B-to-C-pakketdiensten met afhaling.

(15)

De Autoriteit is tot de conclusie gekomen dat de markt voor B-to-C-pakketdiensten met afhaling tijdens de betrokken periode verschilde van B-to-C-pakketdiensten met thuisbezorging of levering op het werk, B-to-B-pakketbezorgingsdiensten en C-to-C-pakketbezorgingsdiensten.

4.1.2.   De relevante geografische markt

(16)

De geografische markt voor B-to-C-pakketdiensten was in omvang beperkt tot Noorwegen.

4.2.   Machtspositie

(17)

Sinds de B-to-C-pakketdiensten met afhaling in 1997 van start gingen, is Posten Norge marktleider geweest en heeft zij erg weinig concurrentie ondervonden. Tot Tollpost de markt betrad, was Privpak de enige uitdager van Posten Norge. Geen van de postorderbedrijven noemde voor de periode tot het najaar 2006 andere concurrenten die B-to-C-pakketdiensten met afhaling verrichten. Tollpost besloot in het najaar 2005 de markt te betreden, maar werd pas in het najaar van 2006 actief en dan nog op zeer beperkte schaal.

(18)

Het marktaandeel van Posten Norge bleef gedurende de betrokken periode boven of in de buurt van 98 %. Tijdens de betrokken periode bestonden aanzienlijke barrières om de relevante markt te betreden en daar uit te breiden. De mogelijkheid dat een nieuwkomer de markt in die periode zou betreden, had geen aanzienlijke invloed op het marktgedrag van Posten Norge. Aangezien er geen alternatieve aanbieders met aanzienlijke en stabiele marktaandelen waren, was het dreigement van zelfs de grootste klanten dat zij niet langer op Posten Norge een beroep zouden doen voor een groot deel van of zelfs hun volledige vraag naar pakketdiensten, niet geloofwaardig. Posten Norge bleef derhalve een onvermijdelijke handelspartner gedurende de betrokken periode.

(19)

De Autoriteit is tot de conclusie gekomen dat Posten Norge gedurende de betrokken periode op de relevante markt een machtspositie in de zin van artikel 54 van de EER-Overeenkomst had. De relevante geografische markt waarop Posten Norge die machtspositie had, vormde een „wezenlijk deel” van het grondgebied van de EER.

4.3.   Misbruik

4.3.1.   Beoordeling van het gedrag van Posten Norge

(20)

Volgens artikel 54 van de EER-Overeenkomst is elk misbruik door één of meer ondernemingen van een machtspositie binnen het door de Overeenkomst bestreken grondgebied of op een wezenlijk deel daarvan onverenigbaar met de werking van de EER-Overeenkomst, voor zover door dat misbruik de handel tussen de Overeenkomstsluitende Partijen ongunstig kan worden beïnvloed.

(21)

Volgens vaste rechtspraak is het begrip „misbruik”:

„een objectief begrip dat betrekking heeft op de gedragingen van een onderneming met een machtspositie die invloed kunnen uitoefenen op de structuur van een markt waar, juist door de aanwezigheid van de betrokken onderneming, de mededinging reeds is verzwakt, en die ertoe leiden dat de handhaving of de ontwikkeling van de nog bestaande marktconcurrentie wordt tegengegaan met andere dan de gebruikelijke middelen bij een op ondernemersprestaties gebaseerde normale mededinging met goederen of diensten (1).”.

(22)

De uitdrukking „ertoe leiden dat” uit de in het voorgaande punt aangehaalde rechtspraak verwijst niet noodzakelijk naar de concrete of daadwerkelijke gevolgen van het aangeklaagde misbruik. Om een inbreuk op artikel 54 van de EER-Overeenkomst vast te stellen, volstaat het om aan te tonen dat de als misbruik aangemerkte gedraging van de onderneming met een machtspositie ingaat tegen de mededinging of, anders gezegd, dat de gedraging een beperking van de mededinging tot gevolg heeft of kan hebben. De mogelijkheid dat de praktijk in kwestie de mededinging beperkt, kan ook indirect zijn, mits rechtens genoegzaam is aangetoond dat de praktijk daadwerkelijk de mededinging kon beperken.

(23)

Volgens de beschikking maakte Posten Norge misbruik van haar machtspositie door het gebruik van groeps- en verkooppuntexclusiviteit in haar contractuele regelingen met detailhandelsgroepen en via de strategie die zij vanaf 2004 bij onderhandelingen over de verlenging van haar overeenkomsten hanteerde.

(24)

Door de groepsexclusiviteit werden de concurrenten van Posten Norge de toegang verhinderd tot het hele NorgesGruppen/Shell-concern, dat bestaat uit de grootste detailhandelsgroep voor dagelijkse consumptiegoederen, de grootste keten van kiosken en de grootste keten tankstations in Noorwegen. Door de groeps- en verkooppuntexclusiviteit werd een ruim aantal verkooppunten van de leidende Noorse ketens voor kruidenierswinkels, kiosken en tankstations aan Posten Norge vastgeklonken.

(25)

Zowel COOP als ICA hadden, sinds zij overeenkomsten met Posten Norge sloten in 2001, en ook nog in 2002, toen een groot aantal nieuwe Post-in-Shops werd opgericht, er belang bij om zo veel mogelijk Post-in-Shops binnen te halen. Het feit dat Posten Norge verkooppuntexclusiviteit eiste, sloot uit dat een Post-in-Shop kon worden opgericht in een verkooppunt van COOP of ICA waartoe een concurrerende aanbieder van B-to-C-pakketdiensten toegang heeft gekregen. Met andere woorden, elk verkooppunt dat een concurrent van Posten Norge gebruikt, zou worden uitgesloten van het Post-in-Shop-concept. Wanneer COOP en ICA afspraken zouden maken over de uitrol van een concurrerend leveringsconcept, resulterend in de oprichting van meerdere honderden „concurrerende” verkooppunten in hun detailhandelsnetwerken, zou de kans sterk gedaald zijn dat zij nieuwe Post-in-Shop-verkooppunten toegewezen zouden krijgen.

(26)

Tijdens de onderhandelingen over nieuwe overeenkomsten liet Posten Norge de kwestie van de status van voorkeurspartner open, en gaf zij COOP en ICA aldus de indruk dat zij die status konden krijgen of hun status vanaf 2006 ten minste konden verbeteren. Daarmee werden voor zowel COOP als ICA duidelijk negatieve prikkels gecreëerd, waardoor hun bereidheid om alternatieve aanbieders van B-to-C-pakketdiensten aan te bieden, afnam. Dit was zeker het geval zolang de onderhandelingen liepen en de contractuele betrekkingen met COOP en ICA niet waren vastgelegd.

(27)

Op basis van het beschikbare bewijsmateriaal concludeerde de Autoriteit dat de op drie na grootste detailhandelsgroep, Reitangruppen, en de andere leidende ketens van tankstations niet bereid waren in hun ketens leveringsconcepten van aanbieders van B-to-C-pakketdiensten uit te rollen. Zij vonden dat zij in hun verkooppunten onvoldoende ruimte hadden om diensten voor pakketbezorging aan te bieden, dat een concept voor pakketbezorging niet voldoende zakelijke kansen bood, of zij lieten zich negatief uit over projecten die voor extra kosten zouden zorgen en/of de aandacht van de belangrijkste strategie van de keten zouden afleiden. De andere leidende ketens voor kruidenierswinkels, kiosken en tankstations waren dus in ruime mate niet beschikbaar voor concurrenten van Posten Norge tijdens de betrokken periode.

(28)

Op basis hiervan is de Autoriteit tot de bevinding gekomen dat de gedragingen van Posten Norge het voor nieuwkomers aanzienlijk moeilijker maakten om toegang te krijgen tot de meest begeerde distributiekanalen in Noorwegen. Door de gedragingen van Posten Norge werden dus strategische barrières opgeworpen voor het betreden van de relevante markt voor de levering van B-to-C-pakketdiensten met afhaling. De uit de gedragingen van Posten Norge resulterende beperking van de toegang tot de leidende ketens van kruidenierswinkels, kiosken en tankstations kon dus voor concurrenten de mogelijkheden en/of de prikkels beperken om te concurreren op de markt voor de levering van B-to-C-pakketdiensten met afhaling.

(29)

Voorts was de Autoriteit van oordeel dat de gedragingen van Posten Norge waarschijnlijk hadden geresulteerd in daadwerkelijke mededingingsbeperkende gevolgen — ten koste van de consumenten. Op basis van het beschikbare bewijsmateriaal werd het waarschijnlijk geacht dat, zonder de gedragingen van Posten Norge, haar concurrenten toegang hadden gehad tot leidende ketens van kruidenierswinkels en kiosken. Dat zou hun toegang tot en groei op de relevante markt hebben bevorderd, sterkere concurrentiedruk op Posten Norge hebben opgeleverd en aldus de marktmacht van Posten Norge hebben ingeperkt, ten voordele van postorderbedrijven en uiteindelijk de consumenten.

4.3.2.   Objectieve rechtvaardiging

(30)

Uitsluitingsgedrag kan buiten het verbod van artikel 54 van de EER-Overeenkomst vallen indien de dominante onderneming kan aantonen dat haar gedragingen objectief gerechtvaardigd zijn of efficiëntievoordelen opleveren die opwegen tegen de negatieve gevolgen voor de mededinging (2). Op de dominante onderneming rust de verplichting die objectieve noodzaak of die efficiëntievoordelen te bewijzen (3).

(31)

Posten Norge voerde aan dat de groepsexclusiviteit noodzakelijk was om efficiëntievoordelen te behalen (omdat daarmee de snelle uitrol van het Post-in-Shop-netwerk werd bevorderd), om ervoor te zorgen dat geen van de voor Post-in-Shop benodigde verkooppunten werden ingenomen door concurrenten, om het risico uit te schakelen dat NorgesGruppen/Shell onvoldoende zou bijdragen in de uitrol van het Post-in-Shop-concept, en om voor haar activiteiten in de verkooppunten voldoende ruimte te reserveren. De Autoriteit concludeerde, na een nadere beoordeling, dat Posten Norge niet had aangetoond dat de groepsexclusiviteit, voor zover die voor de distributiediensten van postpakketten gold, om een van die redenen noodzakelijk was. Voorts bleek dat de groepsexclusiviteit, zelfs wanneer werd geaccepteerd dat deze op dit punt bepaalde efficiëntievoordelen opleverde, door de omvang en de duur ervan hoe dan ook buitensporig — en dus onevenredig — was.

(32)

Daarnaast betoogde Posten Norge dat zij jaarlijks substantiële bedragen aan NorgesGruppen/Shell betaalde voor de kosten die het concern moest maken door zijn rol in het Post-in-Shop-concept. Zij beweerde dat zij zonder de groepsexclusiviteit niet had kunnen garanderen dat deze bedragen in haar voordeel werden gebruikt en dat de groepsexclusiviteit noodzakelijk was om concurrenten te beletten mee te liften op die investering. Niettemin is de Autoriteit tot de bevinding gekomen dat niet was aangetoond dat er een aanzienlijk risico bestond dat de betalingen van Posten Norge aan NorgesGruppen/Shell ten goede zouden komen aan concurrerende distributeurs van B-to-C-pakketten, of dat er enig risico op onderinvestering bestond.

(33)

Posten Norge voerde aan dat de verkooppuntexclusiviteit noodzakelijk was om haar promotie-inspanningen en investeringen in opleiding te beschermen, om haar intellectuele-eigendomsrechten te beschermen, om de identiteit en de reputatie van het Post-in-Shop-concept te beschermen, om ervoor te zorgen dat ieder Post-in-Shop-verkooppunt zich bleef focussen op het concept en de behoeften van Posten Norge, en om investeringen in loketten en fysieke uitrusting te beschermen. Na een nadere beoordeling van de argumenten en de informatie die Posten Norge in dat verband heeft verschaft, kwam de Autoriteit tot de bevinding dat niet was aangetoond dat er, wat concurrerende distributeurs van pakketten betreft, een aanzienlijk risico bestond op meeliften op de promotie-inspanningen of investeringen in opleiding van Posten Norge. Evenmin kon de verkooppuntexclusiviteit, voor zover die gold voor concurrerende distributeurs van pakketten, worden beschouwd als onmisbaar voor de bescherming van de intellectuele-eigendomsrechten van Posten Norge of de gemeenschappelijke identiteit en de reputatie van haar Post-in-Shop-netwerk. Voorts is de Autoriteit tot de bevinding gekomen dat er slechts een beperkte noodzaak was om verkooppuntexclusiviteit op te leggen om te kunnen garanderen dat de Post-in-Shop-verkooppunten op het concept van Posten Norge gefocust bleven. De verkooppuntexclusiviteit kon hoe dan ook niet worden beschouwd als onmisbaar voor de volledige looptijd van de overeenkomsten die Posten Norge op het niveau van de verkooppunten had gesloten.

(34)

Wat betreft de strategie bij het onderhandelen over nieuwe overeenkomsten, beweerde Posten Norge dat parallelle onderhandelingen met diverse aanbieders de concurrentie versterkte omdat dit de meest efficiënte wijze was om over nieuwe overeenkomsten te onderhandelen. Posten Norge bleef er ook bij dat zij geen uitsluitingsstrategie voerde. De Autoriteit kwam evenwel tot de bevinding dat Posten Norge niet had aangetoond dat haar onderhandelingsstrategie voor nieuwe overeenkomsten efficiëntievoordelen opleverde, een noodzakelijke en evenredige methode was om die voordelen te behalen, of dat de beweerde voordelen opwogen tegen de uit deze onderhandelingsstrategie voortvloeiende concurrentiebeperkende effecten.

(35)

De conclusie van de Autoriteit was dan ook dat Posten Norge niet had aangetoond dat haar gedragingen objectief gerechtvaardigd waren.

4.3.3   Conclusie ten aanzien van het misbruik

(36)

De conclusie van de Autoriteit was dan ook dat de gedragingen van Posten Norge — namelijk het gebruik van groeps- en verkooppuntexclusiviteit in haar overeenkomsten met NorgesGruppen/Shell, het gebruik van verkooppuntexclusiviteit in haar overeenkomsten met COOP en ICA, en de strategie die zij vanaf 2004 hanteerde bij het onderhandelen over nieuwe overeenkomsten met NorgesGruppen, COOP en ICA — misbruikmakend waren in de zin van artikel 54 van de EER-Overeenkomst.

4.4.   Beïnvloeding van de handel

(37)

Het misbruik van Posten Norge kon de handel tussen de Overeenkomstsluitende Partijen merkbaar beïnvloeden in de zin van artikel 54 van de EER-Overeenkomst.

4.5.   Duur

(38)

Het misbruik vormde één voortdurende inbreuk en liep ten minste voor de volledige periode dat NorgesGruppen was gebonden door de groepsexclusiviteit en de voorkeurspartner van Posten Norge was — dus van 20 september 2000 tot en met 31 maart 2006.

5.   Geldboete

5.1.   Basisbedrag

(39)

In de regel bedraagt het basisbedrag tot 30 % van de waarde van de verkopen binnen de relevante geografische EER-markt van de producten die al dan niet rechtstreeks met de inbreuk verband houden. De Autoriteit maakt over het algemeen gebruik van de verkopen van de onderneming in het laatste volledige jaar waarin deze aan de inbreuk heeft deelgenomen. In 2005 bedroeg de omzet van Posten Norge voor B-to-C-pakketdiensten met afhaling 674,16 miljoen NOK. Dit stemt overeen met 84,17 miljoen EUR (4).

(40)

Voor de vaststelling van het basisbedrag van de geldboete wordt een deel van de waarde van de verkopen dat wordt bepaald door de ernst (zwaarte) van de inbreuk, vermenigvuldigd met het aantal jaren dat de inbreuk geduurd heeft.

(41)

Om te bepalen of het aandeel van de in aanmerking te nemen waarde van de verkopen in een bepaalde zaak tegen de onder- of bovengrens van die bandbreedte moet liggen, voert de Autoriteit voor iedere zaak apart een onderzoek uit, waarbij zij alle voor de zaak relevante omstandigheden in aanmerking neemt. Daarbij neemt de Autoriteit een aantal factoren in aanmerking zoals de aard van de inbreuk, het marktaandeel van de betrokken onderneming en de geografische reikwijdte van de inbreuk.

(42)

In deze zaak hield de aard van de inbreuk verband met uitsluitingspraktijken die de structuur van de relevante markt aantastten. Posten Norge had een zeer hoog marktaandeel op de relevante markt gedurende de hele duur van de inbreuk. Het misbruik bestreek het hele grondgebied van Noorwegen en bracht, in strijd met de doelstellingen van de EER-Overeenkomst, het goede functioneren van de interne markt in gevaar door het opwerpen van barrières voor een daadwerkelijke betreding van de relevante markt voor de distributie van pakketten in Noorwegen, en belemmerde aldus de totstandbrenging van transnationale markten.

(43)

In het licht van de omstandigheden van deze zaak werd het uitgangsbedrag voor de geldboete bepaald op 2 525 100 EUR. Dit bedrag werd vermenigvuldigd met een factor 5,5 om rekening te houden met de duur van de inbreuk (vijfenhalf jaar). Het basisbedrag van de geldboete kwam zo dus uit op 13,89 miljoen EUR.

5.2.   Verzwarende en verzachtende omstandigheden

(44)

In deze zaak waren er geen verzwarende of verzachten omstandigheden.

5.3.   Andere omstandigheden

(45)

De Autoriteit erkende dat de duur van de administratieve procedure in deze zaak aanzienlijk was geweest en achtte, in de bijzondere omstandigheden van de deze zaak, een verlaging van het basisbedrag van de geldboete met 1 miljoen EUR gerechtvaardigd.

5.4.   Bedrag van de geldboete

(46)

Het definitieve bedrag van de geldboete werd daarom op 12,89 miljoen EUR vastgesteld.

6.   Beschikking

(47)

Posten Norge AS heeft één enkele en voortdurende inbreuk op artikel 54 van de EER-Overeenkomst gemaakt van 20 september 2000 tot en met 31 maart 2006 op de markt voor B-to-C-pakketdiensten met afhaling in Noorwegen, door een uitsluitingsstrategie met preferente behandeling te hanteren bij het opzetten en in stand houden van haar Post-in-Shop-netwerk. De inbreuk bestond uit de volgende onderdelen:

het sluiten en in stand houden van overeenkomsten met NorgesGruppen/Shell en met individuele verkooppunten binnen dit concern, waarbij groeps- en verkooppuntexclusiviteit werd verleend aan Posten Norge;

het sluiten en in stand houden van overeenkomsten met COOP en met individuele verkooppunten binnen COOP, waarbij verkooppuntexclusiviteit werd verleend aan Posten Norge;

het sluiten en in stand houden van overeenkomsten met ICA en met individuele verkooppunten binnen ICA, waarbij verkooppuntexclusiviteit werd verleend aan Posten Norge, en

het hanteren van een onderhandelingsstrategie voor de verlenging van overeenkomsten waardoor de kans afnam dat COOP en ICA bereid zouden zijn overeenkomsten met concurrenten van Posten Norge te sluiten voor het leveren van B-to-C-pakketdiensten met afhaling.

(48)

Voor de hier bedoelde inbreuk is Posten Norge AS een geldboete van 12,89 miljoen EUR opgelegd.

(49)

Posten Norge AS werd gelast, voor zover zij zulks nog niet gedaan had, aan de inbreuk een eind te maken en zich te onthouden van iedere gedraging die hetzelfde of een soortgelijk doel of gevolg kan hebben als de inbreuk, zolang zij een dominante positie op de relevante markt bezit.


(1)  Arrest van 13 februari 1979, zaak 85/76, Hoffmann-La Roche & Co. AG/Commissie, Jurispr. 1979, blz. 461, punt 91; arrest van 9 november 1983, zaak 322/81, NV Nederlandsche Banden Industrie Michelin/Commissie, Jurispr. 1983, blz. 3461, punt 70; arrest van 3 juli 1991, zaak C-62/86, AKZO Chemie BV/Commissie, Jurispr. 1991, blz. I-3359, punt 69; arrest van 7 oktober 1999, zaak T-228/97, Irish Sugar plc/Commissie, Jurispr. 1999, blz. II-2969, punt 111; arrest van 17 december 2003, zaak T-219/99, British Airways plc/Commissie, Jurispr. 2003, blz. II-5917, punt 241, en arrest van 10 april 2008, zaak T-271/03, Deutsche Telekom AG/Commissie, Jurispr. 2008, blz. II-477, punt 233.

(2)  Arrest van 14 februari 1978, zaak 27/76, United Brands Company en United Brands Continentaal BV/Commissie, Jurispr. 1978, blz. 207, punt 184; arrest van 6 oktober 1994, zaak T-83/91, Tetra Pak International SA/Commissie, Jurispr. 1994, blz. II-755, punt 136; arrest van 15 maart 2007, zaak C-95/04 P, British Airways plc/Commissie, Jurispr. 2007, blz. I-2331, punten 69 en 86.

(3)  Zie artikel 2 van deel II van Protocol nr. 4 bij de Toezichtovereenkomst.

(4)  Volgens de historische referentiewisselkoersen euro/buitenlandse valuta's van de Europese Centrale Bank bedroeg in 2005 de gemiddelde wisselkoers 8,0092 NOK = 1 EUR.