14.12.2006 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 305/34 |
Bekendmaking van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA over informeel advies betreffende nieuwe vragen met betrekking tot de artikelen 53 en 54 van de EER-Overeenkomst die in individuele gevallen rijzen (adviesbrieven)
(2006/C 305/13)
A. |
De onderhavige bekendmaking wordt vastgesteld overeenkomstig de regels van de overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte („EER-Overeenkomst”) en de Overeenkomst tussen de EVA-staten betreffende de oprichting van een Toezichthoudende Autoriteit en een Hof van Justitie („Toezichtovereenkomst”). |
B. |
De Europese Commissie („Commissie”) heeft een bekendmaking vastgesteld met de titel „Mededeling van de Commissie over informeel advies betreffende nieuwe vragen met betrekking tot de artikelen 81 en 82 van het EG-Verdrag die in individuele gevallen rijzen (adviesbrieven)” (1). Dit niet-verbindende besluit bevat de beginselen en regels die de Commissie volgt op het gebied van de mededinging. Tevens wordt erin toegelicht hoe de Commissie voornemens is ondernemingen informeel advies te verstrekken. |
C. |
De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA is van mening dat voornoemd besluit relevant is voor de EER. Ten einde gelijke mededingingsvoorwaarden te handhaven en een uniforme toepassing van de mededingingsvoorschriften van de EER in de gehele Europese Economische Ruimte te verzekeren, stelt de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA de onderhavige bekendmaking vast uit hoofde van de bevoegdheid die zij ontleent aan artikel 5, lid 2, onder b), van de Toezichtovereenkomst. Zij zal zich bij de toepassing van de relevante EER-regels in een specifiek geval laten leiden door de beginselen en regels die in de onderhavige bekendmaking zijn vervat. (2) |
D. |
Het doel van deze bekendmaking is vooral uiteen te zetten hoe de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA voornemens is in bepaalde gevallen informeel advies te verstrekken over de toepassing van de artikelen 53 en 54 van de EER-Overeenkomst. |
E. |
De onderhavige bekendmaking is van toepassing op gevallen ten aanzien waarvan de Toezichthoudende Autoriteit ingevolge artikel 56 van de EER-Overeenkomst bevoegd is te beslissen. |
I. HOOFDSTUK II VAN DEEL I VAN PROTOCOL 4 BIJ DE TOEZICHTOVEREENKOMST
1. |
Hoofdstuk II van Deel I van Protocol 4 bij de Toezichtovereenkomst (3) („Hoofdstuk II”) voert een nieuw handhavingsstelsel in voor de artikelen 53 en 54 van de EER-Overeenkomst in de EVA-pijler. Hoewel dit hoofdstuk bedoeld is om de primaire taak van daadwerkelijke handhaving van de mededingingsregels opnieuw centraal te stellen, zorgt het tevens voor rechtszekerheid aangezien het bepaalt dat overeenkomsten (4) die onder artikel 53, lid 1, vallen, maar aan de voorwaarden van artikel 53, lid 3, voldoen, geldig en vanaf het begin volledig uitvoerbaar zijn zonder voorafgaande beslissing van een mededingingsautoriteit (artikel 1 van hoofdstuk II). |
2. |
Hoewel hoofdstuk II een systeem invoert waarbij de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA evenals de mededingingsautoriteiten en de rechterlijke instanties van de EVA-staten de artikelen 53 en 54 in hun geheel kunnen toepassen, worden de risico's van inconsequente toepassing door een reeks maatregelen beperkt. Aldus wordt het primaire aspect van rechtszekerheid voor ondernemingen gewaarborgd, d.w.z. dat de mededingingsregels in het gehele door de EER-Overeenkomst bestreken grondgebied consequent worden toegepast. |
3. |
Ondernemingen zijn doorgaans voldoende in staat de wettigheid van hun handelingen te beoordelen om met kennis van zaken een beslissing te kunnen nemen over de vraag of zij tot een bepaalde overeenkomst of gedraging moeten overgaan, en in welke vorm. Zij kennen de feiten uit de eerste hand en beschikken over het kader van besluiten die overeenkomen met de communautaire groepsvrijstellingsverordeningen waarnaar in bijlage XIV bij de EER-Overeenkomst wordt verwezen („groepsvrijstellingen”), over jurisprudentie en beschikkingenpraktijk alsmede over uitgebreid advies in de vorm van richtsnoeren en bekendmakingen van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA (5). |
4. |
Naast de hervorming van de regels voor de toepassing van de artikelen 53 en 54 ingevolge hoofdstuk II en de bestaande groepsvrijstellingen, zijn de bekendmakingen en richtsnoeren van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA herzien om de zelfbeoordeling door marktdeelnemers nog verder te vergemakkelijken. De Autoriteit heeft ook richtsnoeren opgesteld inzake de toepassing van artikel 53, lid 3 (6). Hiermee kunnen ondernemingen in de overgrote meerderheid van de gevallen een betrouwbare toetsing van hun overeenkomsten aan artikel 53 uitvoeren. Verder zal de Autoriteit uitsluitend niet-symbolische boeten opleggen (7) wanneer, hetzij in horizontale instrumenten hetzij in de jurisprudentie en de vaste praktijk, is bepaald dat een bepaalde gedraging een inbreuk vormt. |
5. |
Wanneer ondanks de bovengenoemde elementen toch onzekerheid bestaat omdat nieuwe of onopgeloste vragen betreffende de toepassing van de artikelen 53 en 54 rijzen, kunnen afzonderlijke ondernemingen behoefte hebben aan informeel advies van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA. De Autoriteit kan, wanneer zij dit passend acht en afhankelijk van haar handhavingsprioriteiten, in een schriftelijke verklaring (adviesbrief) informeel advies geven over dergelijke nieuwe vragen betreffende de interpretatie van de artikelen 53 en/of 54. In de onderhavige bekendmaking wordt dit instrument nader toegelicht. |
II. VOORWAARDEN VOOR HET OPSTELLEN VAN EEN ADVIESBRIEF
6. |
Hoofdstuk II geeft de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA de bevoegdheid om inbreuken op de artikelen 53 en 54 effectief te vervolgen en te bestraffen (8). Een belangrijke doelstelling van hoofdstuk II is om te zorgen voor efficiënte handhaving van de mededingingsregels van de EER door het vroegere aanmeldingssysteem af te schaffen en de Autoriteit aldus in staat te stellen zich toe te leggen op de bestraffing van de ernstigste inbreuken. |
7. |
Hoewel hoofdstuk II de mogelijkheid voor de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA om informeel advies te geven aan afzonderlijke ondernemingen, zoals in deze bekendmaking beschreven, onverlet laat, is het belangrijkste doel van hoofdstuk II ervoor te zorgen dat deze mogelijkheid om informeel advies te verstrekken de daadwerkelijke handhaving niet in het gedrang brengt. De Autoriteit kan derhalve alleen informeel advies geven voor zover de handhavingsprioriteiten zulks toelaten. |
8. |
Onder voorbehoud van punt 7 zal de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA, wanneer bij haar een verzoek om een adviesbrief wordt ingediend, nagaan of dit verzoek in behandeling kan worden genomen. Het opstellen van een adviesbrief mag alleen worden overwogen indien aan alle volgende voorwaarden is voldaan:
|
9. |
Voorts zal de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA een verzoek om een adviesbrief in de volgende gevallen niet in behandeling nemen:
|
10. |
De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA neemt geen hypothetische vraag in behandeling en stelt geen adviesbrieven op over overeenkomsten of gedragingen die door de partijen niet meer worden toegepast. Ondernemingen mogen echter wel een verzoek om een adviesbrief van de Autoriteit indienen met betrekking tot vragen die door een voorgenomen overeenkomst of gedraging worden opgeworpen, dus voordat de overeenkomst of de gedraging in kwestie wordt uitgevoerd. In dat geval wordt het verzoek alleen in behandeling genomen indien de transactie in een ver genoeg stadium van ontwikkeling is. |
11. |
Een verzoek om een adviesbrief laat de bevoegdheid van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA onverlet om overeenkomstig hoofdstuk II een procedure in te leiden ten aanzien van de in het verzoek vermelde feiten. |
III. HOE U OM ADVIES KUNT VRAGEN
12. |
Ondernemingen of ondernemersverenigingen die een overeenkomst, besluit of gedraging overwegen of zijn aangegaan die zou kunnen vallen onder artikel 53 en/of artikel 54 van de EER-Overeenkomst, kunnen een verzoek om advies indienen met betrekking tot interpretatievragen die een dergelijke overeenkomst, besluit of gedraging doet rijzen. |
13. |
Een verzoek om een adviesbrief moet naar het volgende adres worden gezonden:
|
14. |
Er is geen formulier. Er moet een memorandum worden ingediend waarin duidelijk zijn vermeld:
|
IV. BEHANDELING VAN HET VERZOEK
15. |
De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA zal het verzoek in beginsel evalueren aan de hand van de verstrekte informatie. Onverminderd punt 8 c) mag de Autoriteit aanvullende informatie uit openbare bronnen, eerdere procedures of andere bronnen gebruiken en de verzoeker(s) vragen aanvullende inlichtingen te verstrekken. Op de door de verzoeker(s) verstrekte informatie zijn de gebruikelijke geheimhoudingsregels van toepassing. |
16. |
De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA mag de aan haar verstrekte informatie doorgeven aan de Commissie en de mededingingsautoriteiten van de EVA-staten, die hun inbreng mogen leveren. Zij mag de inhoud van het verzoek met de Commissie of de mededingingsautoriteiten van de EVA-staten bespreken voordat zij een adviesbrief opstelt. |
17. |
Wanneer geen adviesbrief wordt opgesteld, stelt de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA de verzoeker(s) daarvan op de hoogte. |
18. |
Een onderneming kan haar verzoek ten allen tijde intrekken. De in het kader van een verzoek om advies verstrekte informatie blijft in het bezit van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA en kan worden gebruikt in latere procedures overeenkomstig hoofdstuk II (zie punt 11 hierboven). |
V. ADVIESBRIEVEN
19. |
Een adviesbrief bevat:
|
20. |
Een adviesbrief mag worden beperkt tot een deel van in het verzoek gestelde vragen, maar mag ook meer aspecten omvatten dan in het verzoek aan de orde worden gesteld. |
21. |
Adviesbrieven worden op de website van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA geplaatst, waarbij het rechtmatige belang van ondernemingen bij de bescherming van hun bedrijfsgeheimen in acht wordt genomen. Voordat zij een adviesbrief publiceert bereikt de Autoriteit overeenstemming met de verzoekers over een publieke versie ervan. |
VI. GEVOLGEN VAN ADVIESBRIEVEN
22. |
Adviesbrieven zijn in de eerste plaats bedoeld om ondernemingen te helpen zelf met kennis van zaken hun overeenkomsten en gedragingen te beoordelen. |
23. |
Een adviesbrief laat een beoordeling van dezelfde vraag door het EVA-Hof of de communautaire rechterlijke instanties onverlet. |
24. |
Een adviesbrief belet de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA niet om in een later stadium een overeenkomst of gedraging te onderzoeken die de feitelijke basis heeft gevormd voor een adviesbrief in een procedure ingevolge hoofdstuk II, met name naar aanleiding van een klacht. In dat geval houdt de Autoriteit rekening met een eerdere adviesbrief voor zover zich geen wijzigingen in de achterliggende feiten hebben voorgedaan, in een klacht geen nieuwe aspecten aan de orde worden gesteld en geen nieuwe ontwikkelingen in de jurisprudentie van het EVA-Hof, de communautaire rechterlijke instanties of het beleid van de Autoriteit in ruimere zin zijn opgetreden. |
25. |
Adviesbrieven zijn geen besluiten van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA en zijn niet bindend voor de mededingingsautoriteiten of rechterlijke instanties van de EVA-staten die bevoegd zijn inzake de toepassing van de artikelen 53 en 54. Het staat de mededingingsautoriteiten en de rechterlijke instanties van de EVA-staten vrij om zelf, naar gelang van het geval, te beslissen of zij rekening houden met de adviesbrieven die door de Autoriteit zijn opgesteld. |
(1) PB C 101 van 27.4.2004, blz. 78-80.
(2) De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA en de Commissie zijn samen bevoegd om onder de artikelen 53 en 54 van de EER-Overeenkomst vallende individuele zaken te behandelen overeenkomstig de regels van artikel 56 van de EER-Overeenkomst. Slechts één autoriteit is bevoegd om een bepaalde zaak te behandelen.
(3) Wanneer de Overeenkomst tussen de EVA-staten tot wijziging van Protocol 4 bij de Overeenkomst tussen de EVA-staten betreffende de oprichting van een Toezichthoudende Autoriteit en een Hof van Justitie van 24 september 2004 in werking treedt, zal hoofdstuk II van Protocol 4 van de Toezichtovereenkomst in belangrijke mate Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad (PB L 1 van 4.1.2003, blz. 1) binnen de EVA-pijler weergeven.
(4) In deze bekendmaking wordt de term „overeenkomst” gebruikt voor overeenkomsten, besluiten van ondernemersverenigingen en onderling afgestemde feitelijke gedragingen. De term „gedragingen” verwijst naar het gedrag van ondernemingen met een machtspositie. De term „ondernemingen” heeft tevens betrekking op „ondernemersverenigingen”.
(5) De meeste genoemde teksten zijn te vinden op:
http://www.eftasurv.int/fieldsofwork/fieldcompetition/ of op http://europa.eu.int/comm/competition/index_en.html.
(6) Bekendmaking van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA — Richtsnoeren betreffende de toepassing van artikel 53, lid 3, van de EER-Overeenkomst, nog niet verschenen.
(7) Symbolische boeten bedragen gewoonlijk 1 000 EUR, zie de Richtsnoeren van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA voor de berekening van geldboeten die uit hoofde van de EER-mededingingsregels worden opgelegd, PB C 10 van 16.1.2003, blz. 16 en EER-Supplement nr. 3 van 16.1.2003, blz. 6.
(8) Zie met name de artikelen 7, 8 en 9, 12, 17 tot en met 24 en 29 van hoofdstuk II van deel I van Protocol 4 bij de Toezichtovereenkomst.
(9) Artikel 6 van de EER-Overeenkomst bepaalt dat onverminderd de toekomstige ontwikkelingen van de jurisprudentie, de bepalingen van deze overeenkomst, voor zover zij in essentie gelijk zijn aan de overeenkomstige regels van het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal en de ter uitvoering van die Verdragen aangenomen besluiten, wat de tenuitvoerlegging en toepassing betreft, worden uitgelegd overeenkomstig de desbetreffende uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen daterende van vóór de ondertekening van de EER-Overeenkomst. Voorts bepaalt artikel 3, lid 2, van de Toezichtovereenkomst dat de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA en het EVA-Hof bij de uitlegging en toepassing van de EER-Overeenkomst rekening houden met de beginselen die in de desbetreffende uitspraken zijn vervat. Zoals in artikel 58 van de EER-Overeenkomst en Protocol 23 bij die Overeenkomst is bepaald, werken de Autoriteit en de Commissie samen onder andere met het oog op de bevordering van een homogene tenuitvoerlegging, toepassing en interpretatie van de daartoe strekkende bepalingen van de EER-Overeenkomst. Hoewel de besluiten en informele adviesbrieven van de Commissie niet verbindend zijn voor de Autoriteit, zal deze aldus trachten naar behoren rekening te houden met de door de Commissie gevolgde praktijk.