23.12.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 319/30


BESLUIT VAN DE TOEZICHTHOUDENDE AUTORITEIT VAN DE EVA Nr. 148/04/COL

van 30 juni 2004

betreffende belastingmaatregelen in verband met het milieu

(NOORWEGEN)

(2004/C 319/08)

DE TOEZICHTHOUDENDE AUTORITEIT VAN DE EVA,

Gelet op de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (1), met name op de artikelen 61 tot en met 63,

Gelet op de Overeenkomst tussen de EVA-staten betreffende de oprichting van een Toezichthoudende Autoriteit en een Hof van Justitie (2), met name op artikel 24 en Protocol 3 (3),

Gelet op de formele en materiële regels op het gebied van de overheidssteun (4), met name op hoofdstuk 15 (5),

Gelet op het besluit van de Autoriteit de formele onderzoeksprocedure in te leiden (6),

Na de belanghebbenden te hebben aangemaand hun opmerkingen kenbaar te maken (7) overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk 5 van de richtsnoeren van de Autoriteit inzake overheidssteun (8) en gezien hun opmerkingen,

Overwegende hetgeen volgt:

I.   FEITEN

A.   PROCEDURE

B.   BESCHRIJVING VAN DE BETROKKEN STEUNMAATREGELEN

1.   Vrijstelling van de belasting op het elektriciteitsverbruik

a)   Vrijstelling van de belasting op het elektriciteitsverbruik voor de industrie, de mijnbouw en de teelt in tuinbouwkassen

b)   Vrijstelling van de belasting op het elektriciteitsverbruik voor verbruikers in bepaalde regio's (gemeenten)

2.   Afwijkingen op grond van de CO2-belastingregeling

3.   Gedeeltelijke afschaffing van de SO2-belasting

C.   IN HET BESLUIT TOT INLEIDING VAN DE PROCEDURE VERMELDE TWIJFELS VAN DE AUTORITEIT

1.   Vrijstelling van de belasting op het elektriciteitsverbruik

a)   Vrijstelling van de belasting op het elektriciteitsverbruik voor bepaalde industrieën

b)   Vrijstelling van de belasting op het elektriciteitsverbruik voor verbruikers in bepaalde regio's (gemeenten)

2.   Afwijkingen op grond van de CO2-belastingregeling

a)   De vrijstelling van steenkool en cokes die als grondstof of reduceermiddel in industriële processen worden gebruikt.

b)   Vrijstelling voor het gebruik van steenkool en cokes voor de opwekking van energie bij de vervaardiging van cement en leca

c)   Het verlaagde percentage van de CO2-belasting op minerale oliën voor de papier- en pulpindustrie

3.   Gedeeltelijke afschaffing van de SO2-belasting

4.   Kwalificatie als „nieuwe steun”

D.   OPMERKINGEN VAN DE NOORSE REGERING OP HET BESLUIT TOT INLEIDING VAN DE PROCEDURE

1.   Vrijstelling van de belasting op het elektriciteitsverbruik

a)   Vrijstelling van de belasting op het elektriciteitsverbruik voor bepaalde industrieën

b)   Vrijstelling van de belasting op het elektriciteitsverbruik voor verbruikers in bepaalde regio's

2.   Afwijkingen op grond van de CO2-belastingregeling

a)   De vrijstelling van steenkool en cokes die als grondstof of reduceermiddel in industriële processen worden gebruikt.

b)   Vrijstelling voor het gebruik van steenkool en cokes voor de opwekking van energie bij de vervaardiging van cement en leca

c)   Het verlaagde tarief van de CO2-belasting op minerale oliën voor de papier- en pulpindustrie

3.   Gedeeltelijke afschaffing van de SO2-belasting

4.   Kwalificatie als „nieuwe steun”

E.   OPMERKINGEN VAN BELANGHEBBENDE DERDEN OP HET BESLUIT TOT INLEIDING VAN DE PROCEDURE

1.   Vrijstelling van de belasting op het elektriciteitsverbruik

2.   Afwijkingen op grond van de CO2-belastingregeling

a)   De vrijstelling van steenkool en cokes die als grondstof of reduceermiddel in industriële processen worden gebruikt.

b)   Vrijstelling voor het gebruik van steenkool en cokes voor de opwekking van energie bij de vervaardiging van cement en leca

c)   Het verlaagde tarief van de CO2-belasting op minerale oliën voor de papier- en pulpindustrie

3.   Gedeeltelijke afschaffing van de SO2-belasting

4.   Kwalificatie als „nieuwe steun”

II.   BEOORDELING

A.   WERKINGSSFEER VAN DE BESCHIKKING

B.   OVERHEIDSSTEUN IN DE ZIN VAN ARTIKEL 61, LID 1, VAN DE EER-OVEREENKOMST

1.   Vrijstelling van de belasting op het elektriciteitsverbruik

a)   Vrijstelling van de belasting op het elektriciteitsverbruik voor de industrie en de mijnbouw

Dienaangaande moet verwezen worden naar het arrest inzake Adria Wien, waarin het Hof van Justitie heeft geoordeeld, dat

„de toekenning van voordelen aan ondernemingen die hoofdzakelijk stoffelijke goederen produceren, niet gerechtvaardigd [wordt] door de aard of de opzet van het belastingstelsel” (44).

b)   Vrijstelling van de belasting op het elektriciteitsverbruik voor verbruikers in bepaalde regio's (gemeenten)

2.   Afwijkingen op grond van de CO2-belastingregeling

a)   De vrijstelling van steenkool en cokes die als grondstof of reduceermiddel in industriële processen worden gebruikt.

b)   Vrijstelling voor het gebruik van steenkool en cokes voor energiedoeleinden bij de productie van cement en leca

c)   Het verlaagde tarief van de CO2-belasting op minerale oliën voor de papier- en pulpindustrie

3.   De afschaffing van de SO2-belasting op het gebruik van steenkool en cokes en op emissies van olieraffinaderijen

a)   De afschaffing van de SO2-belasting op het gebruik van steenkool en cokes

b)   De afschaffing van de SO2-belasting op emissies van olieraffinaderijen

C.   BEOORDELING VAN DE VERENIGBAARHEID

Punt 46.1 van de milieurichtsnoeren bepaalt, dat wanneer een EVA-staat uit milieuoverwegingen een nieuwe belasting invoert in een sector of over producten waarvoor geen fiscale harmonisatie op communautair niveau heeft plaatsgevonden, of wanneer de belasting hoger is dan het bij de communautaire norm vastgestelde tarief, een vrijstellingsbesluit voor de duur van tien jaar gerechtvaardigd kan zijn:

a)

wanneer aan deze vrijstelling de voorwaarde wordt verbonden dat er overeenkomsten worden gesloten tussen de betrokken EVA-staat en de begunstigde ondernemingen, waarbij de ondernemingen zich ertoe verbinden de milieudoelstellingen te verwezenlijken, of

b)

wanneer het bedrag dat na de verlaging door de ondernemingen wordt betaald hoger blijft dan het communautaire minimum (wanneer er een communautaire belasting is — eerste streepje) of een aanzienlijk deel van de nationale belasting vormt (wanneer de belasting niet overeenkomt met een geharmoniseerde communautaire belasting — tweede streepje).

1.   Vrijstelling van de belasting op het elektriciteitsverbruik

a)   Vrijstelling van de belasting op het elektriciteitsverbruik voor de industrie en de mijnbouw

b)   Vrijstelling van de belasting op het elektriciteitsverbruik voor verbruikers in bepaalde regio's

2.   Afwijkingen op grond van de CO2-belastingregeling

a)   Vrijstelling voor het gebruik van steenkool en cokes voor de opwekking van energie bij de vervaardiging van cement en leca

b)   Het verlaagde tarief van de CO2-belasting op minerale oliën voor de papier- en pulpindustrie

De CO2-belasting op minerale oliën leidt tot een lager verbruik van fossiele brandstoffen en moet geacht worden een merkbaar positief effect te sorteren op het gebied van milieubescherming. De Autoriteit merkt op dat de CO2-emissies van de papier- en pulpindustrie volgens de door de Noorse autoriteiten meegedeelde gegevens tegen 1999 met 60 000 ton waren verminderd. In het verslag van de Noorse regering, „Norway's third national communication under the Framework Convention on Climate Change” (juni 2002) (61) werd bovendien vastgesteld dat:

„de CO2-emissies van energieverbruik in de industrie aanzienlijk zijn verminderd als gevolg van een efficiënter energiegebruik en wijzigingen in de gebruikte energiebronnen (...). In de industrie werden minerale oliën als energiebron voor een groot deel vervangen door elektriciteit en bio-energie. Dit is met name het geval in de pulp- en papierindustrie, die in toenemende mate schors en andere biologische afvalproducten als brandstof gebruikt.”

D.   KWALIFICATIE ALS „NIEUWE STEUN” VANAF 1 JANUARI 2001

a)   Het bindende karakter van de aanvaarding van dienstige maatregelen

b)   Gevolgen van het bindende karakter

E.   TERUGVORDERING

a)   Het vertrouwensbeginsel

b)   Het terug te vorderen bedrag

F.   SLOTCONCLUSIES

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

1.

De volgende Noorse maatregelen vormen overheidssteun in de zin van artikel 61, lid 1, van de EER-Overeenkomst:

a)

de vrijstelling van de belasting op het elektriciteitsverbruik voor de industrie en de mijnbouw;

b)

de vrijstelling van de belasting op het elektriciteitsverbruik ten gunste van ondernemingen in Finnmark en in zeven gemeenten in het noorden van Troms (Karlsøy, Kvænangen, Kåfjord, Lyngen, Nordreisa, Skjervøy en Storfjord);

c)

de vrijstelling van de CO2-belasting op steenkool en cokes die voor energiedoeleinden worden gebruikt in de cement- en leca-industrie;

d)

het verlaagde tarief van de CO2-belasting op minerale oliën voor de papier- en pulpindustrie.

2.

De vrijstelling van de CO2-belasting op steenkool en cokes die als grondstof en reduceermiddel worden gebruikt, vormt geen overheidssteun in de zin van artikel 61, lid 1, van de EER-Overeenkomst.

3.

De afschaffing van de SO2-belasting op het gebruik van steenkool en cokes en de afschaffing van de SO2-belasting op emissies van olieraffinaderijen per 1 januari 2004 vormen geen overheidssteun in de zin van artikel 61, lid 1, van de EER-Overeenkomst.

4.

De in punt 1 van deze beschikking genoemde maatregelen vormen vanaf 1 januari 2002 nieuwe steun.

5.

De in punt 1, onder d), van deze beschikking genoemde maatregel is tot 31 december 2004 verenigbaar met de werking van de EER-Overeenkomst.

6.

De in punt 1, onder a), b) en c), van deze beschikking genoemde maatregelen zijn niet verenigbaar met de werking van de EER-Overeenkomst.

7.

Voor de in punt 1, onder c), van deze beschikking genoemde onverenigbare steun is terugvordering niet noodzakelijk.

8.

De in punt 1, onder a) en b), van deze beschikking genoemde onverenigbare steun wordt van de steunontvangers teruggevorderd vanaf 6 februari 2003. De terugvordering geschiedt onverwijld en met inachtneming van de nationaalrechtelijke procedures, voor zover deze procedures een onmiddellijke en daadwerkelijke tenuitvoerlegging van de beschikking toestaan. Het teruggevorderde bedrag komt overeen met een aanzienlijk bedrag van de nationale belasting en is minstens gelijk aan het minimumtarief van 0,5 EUR per MWh dat is vastgelegd in de richtlijn energiebelasting (Richtlijn 2003/96/EG van de Raad). De terug te vorderen steun omvat rente vanaf de datum waarop de steun aan de begunstigden ter beschikking is gesteld tot de datum van de daadwerkelijke terugbetaling ervan. De rente wordt berekend op basis van het referentietarief dat wordt toegepast voor de berekening van het subsidie-equivalent van regionale steun en wordt op jaarbasis vastgesteld.

9.

De Noorse regering wordt verzocht de Autoriteit binnen twee maanden na ontvangst van deze beschikking mee te delen welke maatregelen zij heeft genomen om aan deze beschikking te voldoen.

10.

Deze beschikking is gericht tot het Koninkrijk Noorwegen.

11.

Deze beschikking is authentiek in de Engelse taal.

Gedaan te Brussel, 30 juni 2004.

Voor de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA

Hannes HAFSTEIN

Voorzitter

Einar M. BULL

Lid van het College


(1)  Hierna: „EER-Overeenkomst”.

(2)  Hierna: „TA- en Hof-Overeenkomst”.

(3)  Opgemerkt zij dat de wijzigingen in protocol 3 van de T.A.- en Hof-Overeenkomst, ingevolge de overeenkomst tussen de EVA-staten van 10 december 2001 tot wijziging van protocol 3 bij de Overeenkomst tussen de EVA-staten betreffende de oprichting van een Toezichthoudende Autoriteit en een Hof van Justitie, in werking zijn getreden op 28 augustus 2003. Met deze wijzigingen is „Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van [ex] artikel 93 van het EG-Verdrag” opgenomen in protocol 3.

(4)  Richtsnoeren voor de toepassing en uitlegging van de artikelen 61 en 62 van de EER-Overeenkomst en artikel 1 van Protocol 3 bij de TA- en Hof-Overeenkomst, op 19 januari 1994 vastgesteld en uitgevaardigd door de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA, bekendgemaakt in PB L 231 van 3.9.1994 en het EER-Supplement van het PB nr. 32 van 3.9.1994, laatstelijk gewijzigd bij Besluit nr. 62/04/COL van de Autoriteit van 31 maart 2004, dat nog niet is bekendgemaakt; hierna: „Richtsnoeren overheidssteun van de Autoriteit”.

(5)  Hoofdstuk 15 van de richtsnoeren voor overheidssteun ten behoeve van het milieu, zoals goedgekeurd bij Besluit nr. 152/01/COL van de Autoriteit van 23 mei 2001 en gepubliceerd in PB L 237 van 6.9.2001, blz. 16, en het EER-Supplement van het PB nr. 6 van 24.1.2002; hierna: „milieurichtsnoeren”.

(6)  Besluit van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA nr. 149/02/COL van 26 juli 2002 betreffende belastingmaatregelen in verband met het milieu (Noorwegen), bekendgemaakt in PB L 31 van 6.2.2003, blz. 36 en het EER-supplement van het PB nr. 8 van 6.2.2003, blz. 2.

(7)  Mededeling aan de EVA-staten, de EU-lidstaten en overige belanghebbenden van het besluit tot inleiding van de procedure en uitnodiging om binnen twee weken na de bekendmaking van deze mededeling hun opmerkingen over de betrokken maatregelen te doen toekomen, bekendgemaakt in PB C 105 van 1.5.2003, blz. 38 en het EER-supplement van het PB nr. 22 van 1.5.2003.

(8)  Met name punt 5.3.2. van de richtsnoeren.

(9)  Zie voetnoot 6.

(10)  Zie voetnoot 7.

(11)  De toepasselijke bepaling verwijst naar de statistische classificatie D, die overeenstemt met NACE D, hoofdstukken 15 tot en met 37.

(12)  De toepasselijke bepaling verwijst naar de statistische classificatie C, die overeenstemt met NACE C, hoofdstukken 10 tot en met 14.

(13)  Er is geen verwijzing naar een statistische classificatie; de sector lijkt echter onder NACE A te vallen.

(14)  Verordening nr. 1203 van 23 december 1992, „Forskrift om avgiftsmessig avgrensning og praktisering av fritak og lettelser i avgift på elektrisk kraft for industrien m.v.”.

(15)  Cf. Verordening nr. 1203 van 23 december 1992, „Forskrift om avgiftsmessig avgrensning og praktisering av fritak og lettelser i avgift på elektrisk kraft for industrien m.v.”, zoals gewijzigd bij reglement nr. 1344 van 21 december 2000.

(16)  Verordening nr. 1451 van 11 december 2001, „Forskrift om særavgifter”.

(17)  De wisselkoers voor Noorwegen was 8,0105 NOK = 1 EUR vanaf 3 januari 2002 en 7,2360 NOK = 1 EUR vanaf 3 januari 2003 (http://www.eftasurv.int/fieldsofwork/fieldstateaid/dbaFile791.html).

(18)  Light Expanded Clay Aggregate (geëxpandeerde kleiaggregaten).

(19)  Dit houdt verband met de uitvoering van Richtlijn 96/61/EG van de Raad inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging (PB L 257 van 10.10.1996, blz. 26, zoals gewijzigd bij Richtlijn 2003/87/EG, PB L 275 van 25.10.2003, blz. 32), zoals opgenomen in de EER-Overeenkomst bij het Besluit van het Gemengd Comité van de EER nr. 27/97 (PB L 242 van 4.9.1997, blz. 76 en EER-Supplement nr. 37 van 4.9.1997, blz. 100). De wet moet uiterlijk op 30 oktober 2007 in overeenstemming zijn met de vereisten van de richtlijn.

(20)  Volgens deze overeenkomst heeft de Federatie van verwerkende industrieën, in naam van de in de bijlage vermelde ondernemingen (de betrokken sectoren zijn: olieraffinaderijen, chemische/keramische materialen, cement, ferrolegeringen en aluminium) toegezegd om de technologie te ontwikkelen en zuiveringsinstallaties te bouwen waarmee de SO2-emissies in Noorwegen met ten minste 5 000 ton per jaar zullen worden verminderd. Bovendien zou de federatie concrete voorstellen doen over de wijze waarop de emissieverminderingen zouden kunnen worden uitgevoerd en een totale vermindering van 7 000 ton zou kunnen worden gerealiseerd. De federatie heeft een zogenoemd „milieufonds van de verwerkende industrieën” (hierna: „fonds”) opgezet, dat moet bijdragen tot de vermindering van de SO2-emissies van de ondernemingen. Tussen de deelnemende ondernemingen en het fonds werd op 18 december 2001 een „uitvoeringsovereenkomst” gesloten, die bepaalt dat de afzonderlijke ondernemingen betalingen aan het fonds moeten doen, die worden berekend op basis van de SO2-emissies van de afzonderlijke ondernemingen en door het fonds vastgestelde tarieven. Alle initiatieven die voor ondersteuning door het fonds in aanmerking komen, moeten voor eind 2009 worden uitgevoerd. De uitvoeringsovereenkomst is op 1 januari 2002 in werking getreden en verstrijkt op 31 december 2009.

(21)  Zie inzake regionale belastingvrijstellingen als overheidssteun: Zaak E-6/98, De regering van Noorwegen versus de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA (1999), Verslag van het EVA-Hof, blz. 74.

(22)  Beschikking van de Commissie van 3 april 2002 betreffende de vrijstelling voor gemengd gebruik die het VK voornemens is ten uitvoer te leggen ingevolge de klimaatwijzigingsheffing (Climate Change Levy) (Steunmaatregelen van de staten C 18/2001 en C 19/2001), PB L 229 van 27.8.2002, blz. 15.

(23)  COM(1997)30 def., PB C 139 van 6.5.1997, blz. 14.

(24)  Op 27 oktober 2003 werd inmiddels Richtlijn 2003/96/EG van de Raad tot herstructurering van de communautaire regeling voor de belasting van energieproducten en elektriciteit („richtlijn energiebelasting”) goedgekeurd (PB L 283 van 31.10.2003, blz. 51), niet opgenomen in de EER-Overeenkomst.

(25)  Volgens de Noorse autoriteiten was dit het geval voor de productie van siliciummetaal en ferrosilicium.

(26)  Richtlijn 92/82/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 betreffende de onderlinge aanpassing van de accijnstarieven voor minerale oliën (PB L 316 van 31.10.1992, blz. 19).

(27)  De basisbelasting op stookolie voor verwarmingsdoeleinden is in 2000 ingevoerd om de overschakeling van elektriciteit naar stookolie te ontmoedigen. Voor deze belasting werd dezelfde heffingsgrondslag toegepast als voor de CO2-belasting op minerale oliën. De papier- en pulpindustrie werd volledig vrijgesteld van de basisbelasting op stookolie voor verwarmingsdoeleinden sinds de invoering ervan.

(28)  Zaak C-143/99, Adria Wien Pipeline, Jurispr. 2001, blz. I-8365, punt 49.

(29)  Zie voetnoot 19.

(30)  Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad (PB L 275 van 25.10.2003), niet opgenomen in de EER-Overeenkomst.

(31)  De richtlijn werd sindsdien aangenomen als Richtlijn 2003/96/EG van de Raad van 27 oktober 2003 tot herstructurering van de communautaire regeling voor de belasting van energieproducten en elektriciteit (PB L 283 van 31.10.2003, blz. 51).

(32)  Er wordt verwezen naar St. prp. nr. 1 (2002-2003).

(33)  Zie voetnoot 31.

(34)  Overeenkomst tussen de lidstaten van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal en de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal, enerzijds, en het Koninkrijk Noorwegen, anderzijds (PB L 348 van 27.12.1974, blz. 17). Deze bilaterale vrijhandelsovereenkomst is na de verstrijking van het EGKS-Verdrag van kracht gebleven. De rechten en verplichtingen van deze overeenkomst werden op grond van het besluit van de Conferentie van de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten van 19 juli 2002 van de EGKS overgedragen aan de Europese Gemeenschap. Bij het verstrijken van het EGKS-Verdrag in juli 2002 werd de behandeling in de Gemeenschap van overheidssteun aan de EGKS-staalsector geïntegreerd in het algemene rechtskader van het EG-Verdrag.

(35)  Zie met betrekking tot de staalsector Protocol 26 bij de EER-Overeenkomst in samenhang met artikel 5 van Protocol 14 bij de EER-Overeenkomst. Met betrekking tot andere sectoren: zie artikel 1 en artikel 2, lid 1, van Protocol 14 bij de EER-Overeenkomst, alsmede artikel 1 en de bijlage met de lijst van producten waarnaar artikel 1 van de bilaterale vrijhandelsovereenkomst verwijst.

(36)  Zie punt 17B.3.1, lid 1, van hoofdstuk 17B van de richtsnoeren van de Autoriteit betreffende de toepassing van de regels betreffende overheidssteun op maatregelen op het gebied van de directe belastingen op ondernemingen.

(37)  Zie punt 17B.3.1, lid 4, van hoofdstuk 17B van de richtsnoeren van de Autoriteit inzake overheidssteun en zaak 173/73, Italië/Commissie, Jurispr. 1974, blz. 709, punt 15.

(38)  Zie punt 17B.3.1, lid 4, van hoofdstuk 17B van de richtsnoeren van de Autoriteit inzake overheidssteun.

(39)  Zie conclusie van advocaat-generaal Darmon in de gevoegde zaken C-72 en 73/91, Firma Sloman Neptun Schiffahrts, Jurispr. 1993, blz. I-887, punt 50.

(40)  Zaak 173/73, reeds aangehaald, punt 15.

(41)  Zaak C-143/99, reeds aangehaald, punt 55. Zie ook zaak C-75/99, België/Commissie, Jurispr. 1999, blz. I-3671, punt 31, waarin het Hof van Justitie stelde, dat „de beperking van het voordeel van de verhoogde verminderingen tot bepaalde sectoren deze verminderingsmaatregelen een selectief karakter verleent, zodat zij voldoen aan de voorwaarde van specificiteit”.

(42)  Zaak C-143/99, reeds aangehaald, punt 48, en zaak C-75/97, reeds aangehaald, punt 32.

(43)  Zie Steunmaatregel nr. N 449/2001 — Duitsland, Voortzetting van de ecologische belastinghervorming na 31 maart 2002; steunmaatregel nr. C 42/03 (ex NN 3/B/2001 en NN 4/B/2001) — Zweden, Energiebelastingregeling; steunmaatregel nr. NN 75/2002 — Finland, Gedifferentieerde energiebelastingen op elektriciteit.

(44)  Zaak C-143/99, reeds aangehaald, punt 49.

(45)  Steunmaatregel nr. C 33/2003 (ex NN 34/2003) — Oostenrijk, Terugbetaling van energiebelastingen op gas en elektriciteit in 2002 en 2003; steunmaatregel nr. N 449/2001 — Duitsland, Voortzetting van de ecologische belastinghervorming na 31 maart 2002; steunmaatregel nr. NN 3/A/2001 en NN 4/A/2001 — Zweden, Voortzetting van het CO2-heffingstelsel; steunmaatregel nr. C 18/2001 (N 123/2000) — Verenigd Koninkrijk, Klimaatwijzigingsheffing.

(46)  De elektriciteitsbelasting werd bijv. volledig toegepast in de bouwnijverheid („Bygge- og anleggsvirksomhet”), die onder de statistische classificatie F valt, die met NACE F overeenstemt.

(47)  Zo kan de Noorse elektriciteitsbelasting aanleiding zijn geweest tot situaties waarin bijv. 75 % van de bedrijfsruimte voor administratieve doeleinden werd gebruikt, met als resultaat dat het elektriciteitsverbruik voor het volledige gebouw van de elektriciteitsbelasting was vrijgesteld.

(48)  Steunmaatregel nr. N 416/1999 — Denemarken, Hervorming van de elektriciteitssector. Zie punt 16 van de Mededeling van de Commissie over de toepassing van de regels betreffende steunmaatregelen van de staten op maatregelen op het gebied van de directe belastingen op ondernemingen (PB C 384 van 10.12.1998, blz. 3) en het overeenkomstige punt 17B.3.1, lid 4, van hoofdstuk 17B van de richtsnoeren van de Autoriteit inzake overheidssteun (PB L 137 van 8.6.2000, blz. 22 en EER-Supplement nr. 26 van 8.6.2000, blz. 12).

(49)  Zie met name hoofdstuk 11 van de Deense wet, „Lov om afgift af electricitet”, die kan worden geraadpleegd op http://147.29.40.90/DELFIN/HTML/A1998/0068929.htm.

(50)  Zie voetnoot 22.

(51)  Steunmaatregel nr. NN 3A/2001 en NN 4A/2001 — Zweden, Voortzetting van het CO2-belastingstelsel. Zie punt 3.5 en punt 4.3 van de beschikking.

(52)  Artikel 2, lid 4, onder b), van de richtlijn.

(53)  Zie overweging 22 van de richtlijn.

(54)  Hoofdstuk 15 van de richtsnoeren van de Autoriteit inzake overheidssteun, Inleiding, punt 5.

(55)  De richtlijn energiebelasting bepaalt dat wordt aanvaard, dat de aard en de logica van een milieubelastingstelsel gebiedt dat mineralogische procédés uit het regelgevingskader worden uitgesloten (artikel 2, lid 4, onder b), en overweging 22). De aard en de logica van het stelsel kan evenwel niet gebieden om sommige, maar niet alle, mineralogische procédés van een energiebelasting uit te sluiten, zoals bij het Noorse belastingstelsel het geval is.

(56)  Zie daarentegen Zaak C-53/00, Ferring SA/Agence centrale des organismes de sécurité sociale (ACOSS), Jurispr. 2001, blz. I-9067, waarin het Hof van Justitie oordeelde dat een heffing op de rechtstreekse verkoop van geneesmiddelen aan apotheken, maar niet aan groothandelaars-distributeurs, neerkomt op het verlenen van een belastingvrijstelling aan de groothandelaars-distributeurs. In deze zaak waren de twee groepen distributeurs elkaars rechtstreekse concurrenten, had de belasting rechtstreekse gevolgen op de mededingingsverhouding tussen de groepen en werd door de Franse autoriteiten een welbepaalde doelstelling in die zin nagestreefd.

(57)  Cf. de conclusie van advocaat-generaal Tizzano inzake C-53/00, Ferring, reeds aangehaald, punt 38.

(58)  Zie de voetnoten 22 en 51.

(59)  Namelijk 0,5 EUR per MWh: cf. artikel 10 in samenhang met bijlage I, tabel C, van Richtlijn 2003/96/EG van de Raad, reeds aangehaald.

(60)  Hoofdstuk 25 van de richtsnoeren van de Autoriteit inzake regionale steun.

(61)  http://odin.dep.no/archive/mdvedlegg/01/17/T1386032.pdf.

(62)  PB L 316 van 31.10.1992, blz. 19.

(63)  Richtlijn 2003/96/EG van de Raad tot herstructurering van de communautaire regeling voor de belasting van energieproducten en elektriciteit, reeds aangehaald.

(64)  Zie in deze context: zaak C-242/00, Duitsland/Commissie, Jurispr. 2002, blz. I-5603, punt 28.

(65)  Zaak C-242/00, Duitland/Commissie, reeds aangehaald, punt 28. De bindende werking van de aanvaarding van dienstige maatregelen is nu uitdrukkelijk vastgelegd in artikel 19, lid 1, tweede zin, van de Protocol 3, deel II, bij de T.A.- en Hof-Overeenkomst.

(66)  Zie in deze context: zaak C-313/00, CIRFS, Jurispr. 1993, blz. I-1125, punt 36.

(67)  Cf. bijv. steunmaatregel nr. C 42/2003 — Zweden, steunmaatregel nr. E 10/2000 — Duitsland en steunmaatregel nr. C 37/2000 — Portugal.

(68)  Zaak 313/90, CIRFS, reeds aangehaald, punt 35.

(69)  Cf. punt 14 van het Rapport ter terechtzitting, Jurispr. 1993, blz. 1151.

(70)  In het bovengenoemde besluit tot inleiding van de procedure inzake milieubelastingen in Zweden heeft de Commissie eveneens het standpunt ingenomen dat de aanvaarding van de dienstige maatregelen door Zweden op zich tot gevolg had, dat de (tot dan) bestaande steun veranderde in nieuwe steun voorzover de steunregelingen niet met de nieuwe voorschriften in overeenstemming waren. Zoals in het onderhavige geval had de Commissie geen individuele beoordeling verricht van de verschillende Zweedse regelingen voordat het besluit tot inleiding van de procedure werd genomen. Cf. steunmaatregel nr. C 42/2003.

(71)  Zaak C-242/00, reeds aangehaald, punt 28.

(72)  Zaak C-36/00, Spanje/Commissie, Jurispr. 2002, blz. I-3243, punten 24, 25 en32.

(73)  Zie artikel 14 van Protocol 3, deel II, bij de T.A.- en Hof-Overeenkomst en, vóór de inwerkingtreding van de wijziging van Protocol 3 op 28 augustus 2003, punt 6.2.3. van hoofdstuk 6 van de richtsnoeren van de Autoriteit inzake overheidssteun.

(74)  Cf. Zaak C-169/95, Spanje/Commissie, Jurispr. 1997, blz. I-135, punt 51; zaak C-24/95, Alcan Deutschland, Jurispr. 1997, blz. I-1591, punt 25; en zaak T-55/99, Confederación Española de Transporte de Mercancías (CETM), Jurispr. 2000, blz. II-3207, punt 121 t/m 131.

(75)  Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van [ex-]artikel 93 van het EG-Verdrag.

(76)  Zie voetnoot 6.

(77)  In feite lijkt het erop dat de meeste steunontvangers op de hoogte waren van de aanvaarding van de dienstige maatregelen door Noorwegen en van de twijfels betreffende de verenigbaarheid van de steunregelingen en dit ofwel in mei 2002, toen deze informatie bekend werd gemaakt in de herziene begroting voor 2002 van de Noorse regering, dan wel in oktober 2002, toen de regering haar opmerkingen op het openingsbesluit van de Autoriteit via internet bekendmaakte en bovendien het grootste deel van het openingsbesluit in de staatsbegroting voor 2003 bekend maakte, of uiterlijk in december 2002, toen de regering een verslag publiceerde over de gevolgen van de nieuwe milieurichtsnoeren voor de elektriciteitsbelasting.

(78)  Dit beantwoordt aan de beslissingspraktijk van de Commissie (cf. steunmaatregel nr. C 33/2003 — Oostenrijk), hoewel de Commissie vóór de goedkeuring van de richtlijn energiebelasting enkel een tarief tot 20 à 25 procent van het algemene belastingtarief als een aanzienlijk deel van de nationale belasting beschouwde (steunmaatregel nr. N 449/2001 — Duitsland; steunmaatregel nr. NN 3A/2001 en NN 4A/2001 — Zweden).

(79)  Zie artikel 14, lid 2, van Protocol 3, deel II, van de T.A.- en Hof-Overeenkomst en hoofdstuk 34 van de richtsnoeren voor overheidssteun.