E2002C0411(01)

Staatssteun — Ijsland — Kennisgeving van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA overeenkomstig artikel 1, lid 2, van Protocol 3 bij de Overeenkomst tussen de EVA-staten betreffende de oprichting van een Toezichthoudende Autoriteit en een Hof van Justitie (hierna: "de Toezichtovereenkomst") aan de overige EVA-staten, de EU-lidstaten en belanghebbenden betreffende de belasting van internationale handelsmaatschappijen in IJsland

Publicatieblad Nr. C 087 van 11/04/2002 blz. 0010 - 0012


Staatssteun - Ijsland

Kennisgeving van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA overeenkomstig artikel 1, lid 2, van Protocol 3 bij de Overeenkomst tussen de EVA-staten betreffende de oprichting van een Toezichthoudende Autoriteit en een Hof van Justitie (hierna: "de Toezichtovereenkomst") aan de overige EVA-staten, de EU-lidstaten en belanghebbenden betreffende de belasting van internationale handelsmaatschappijen in IJsland

(2002/C 87/05)

Bij Besluit 392/01/COL van 6 december 2001, dat hierna beknopt wordt weergegeven, heeft de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA een procedure ingeleid op grond van artikel 1, lid 2, van Protocol 3 bij de Toezichtovereenkomst. De IJslandse regering is hiervan in kennis gesteld door middel van een afschrift van dit besluit.

I. FEITEN

1. Procedure

Bij brief van 28 juli 2000 (Doc. nr.: 00-4830-D) heeft de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA de IJslandse regering medegedeeld dat zij had vernomen dat IJsland een wetsvoorstel had ingediend dat een gunstige fiscale behandeling van internationale handelsmaatschappijen behelst. Zij heeft de IJslandse regering tevens medegedeeld dat het directoraat Mededinging en overheidssteun op basis van de aan de Autoriteit ter beschikking gestelde informatie van mening was dat de fiscale behandeling van internationale handelsmaatschappijen staatssteun in de zin van artikel 61, lid 1, van de EER-Overeenkomst zou kunnen zijn. De Autoriteit heeft de IJslandse regering verzocht opmerkingen in te dienen en alle informatie te verstrekken die nodig is om een antwoord te kunnen geven op de vraag of de IJslandse belastingmaatregelen voor internationale handelsmaatschappijen verenigbaar zijn met artikel 61 van de EER-Overeenkomst.

Bij brief van 24 oktober 2000 (Doc. nr.: 00-7751-A) heeft de IJslandse regering de gevraagde informatie verstrekt en haar opmerkingen ingediend. Volgens de brief was de IJslandse regering van mening dat de wetgeving inzake internationale handelsmaatschappijen geen rechten of voordelen toekende aan een selectieve groep bedrijven en dus geen steun omvatte in de zin van artikel 61 van de EER-Overeenkomst.

Bij brief van 24 juli 2001 (Doc. nr.: 01-5609-D) heeft de Autoriteit de IJslandse regering medegedeeld dat het directoraat Mededinging en overheidssteun van oordeel was dat de fiscale maatregelen voor internationale handelsmaatschappijen staatssteun in de zin van artikel 61, lid 1, van de EER-Overeenkomst kunnen zijn. Indien de IJslandse regering er niet in zou slagen de twijfels van het directoraat Mededinging en overheidssteun over de verenigbaarheid van de fiscale maatregel voor internationale handelsmaatschappijen weg te nemen, zou het directoraat zich genoodzaakt zien voor te stellen dat de Toezichthoudende Autoriteit een onderzoeksprocedure inleidt overeenkomstig artikel 1, lid 2, van Protocol 3 bij de Toezichtovereenkomst. De IJslandse regering werd verzocht binnen twee maanden na ontvangst van de brief haar opmerkingen kenbaar te maken.

Bij brief van 20 september 2001 (Doc. nr.: 01-7477-A) heeft de IJslandse regering haar standpunt over de verenigbaarheid van de fiscale maatregelen voor internationale handelsmaatschappijen medegedeeld. Volgens deze brief is de IJslandse regering van mening dat de belastingregeling voor internationale handelsmaatschappijen geen staatssteun vormt.

2. Wetgeving en belasting met betrekking tot internationale handelsmaatschappijen

Volgens Wet nr. 31 van 10 maart 1999 betreffende internationale handelsmaatschappijen moeten internationale handelsmaatschappijen naamloze of besloten vennootschappen zijn. Om een internationale handelsmaatschappij op te starten is een vergunning nodig. De Wet beperkt de activiteiten waarmee internationale handelsmaatschappijen zich mogen bezighouden tot de volgende activiteiten:

- Handel in eigen naam met buitenlandse entiteiten buiten IJsland in goederen die niet onder de EER-Overeenkomst vallen en die niet van IJslandse oorsprong zijn, of optreden als tussenpersoon bij dergelijke handel.

- Als tussenpersoon optreden bij het verlenen van diensten tussen buitenlandse entiteiten buiten de IJslandse jurisdictie.

- Als houdstermaatschappij optreden die eigenaar is van en investeert in officieel buiten IJsland geregistreerde buitenlandse ondernemingen of immateriële activa, zoals handelsmerken, octrooien, rechten betreffende tekeningen en modellen en publicatierechten.

- Eigenaar zijn van of zeggenschap hebben over vliegtuigen of andere vaartuigen dan vissersvaartuigen en deze in IJsland registreren, mits dergelijke vliegtuigen en vaartuigen uitsluitend worden gebruikt voor activiteiten waarmee internationale handelsmaatschappijen zich mogen bezighouden.

- Eigenaar zijn van of zeggenschap hebben over vliegtuigen of andere vaartuigen dan vissersvaartuigen, deze in IJsland registreren en aan buitenlandse entiteiten verhuren of onderverhuren voor vervoer buiten de IJslandse jurisdictie.

- Een internationale handelsmaatschappij mag niet in eigen naam in goederen handelen met partijen in of buiten IJsland, noch als tussenpersoon bij dergelijke handel optreden, en evenmin goederen in IJsland geheel of gedeeltelijk verwerken.

Volgens de verstrekte informatie worden internationale handelsmaatschappijen anders belast dan andere vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid. Naar de Autoriteit heeft vernomen, zijn er de volgende verschillen:

- De vennootschapsbelasting is 5 procent in plaats van het normale tarief van 30 procent.

- Internationale handelsmaatschappijen zijn vrijgesteld van vermogensbelasting. Normaliter zijn IJslandse ondernemingen onderworpen aan een vermogensbelasting van 1,2 procent.

- Internationale handelsmaatschappijen zijn gedeeltelijk vrijgesteld van zegelrecht.

- Om een vergunning te verkrijgen, moeten internationale handelsmaatschappijen 100000 ISK betalen. Zij moeten tevens een jaarlijkse toezichtvergoeding van ISK 100000 ISK betalen die andere ondernemingen niet hoeven te betalen.

- Voor de belasting op dividenden die aan een in IJsland gevestigde aandeelhouder worden uitgekeerd, gelden speciale regels. De algemene regel voor dividendbelasting in IJsland is dat dividenden die door een vennootschap met beperkte aansprakelijkheid aan een andere onderneming worden uitgekeerd, zijn vrijgesteld van belasting, maar dividenden die aan natuurlijke personen worden uitgekeerd, worden belast tegen een definitieve bronheffing van 10 procent. Wanneer het bedrijf dat dividenden uitkeert een internationale handelsmaatschappij is, moet de ontvanger de volledige inkomstenbelasting betalen, ongeacht de vraag of het om een natuurlijke persoon dan wel een vennootschap met beperkte aansprakelijkheid gaat.

3. Door de IJslandse regering ingediende opmerkingen

De IJslandse regering voert in haar brieven van 24 oktober 2000 (doc. nr.: 00-7751-A) en 20 september 2001 (doc. nr.: 01-7477-A) aan dat het loutere feit dat voor verschillende ondernemingsvormen verschillende belastingregelingen bestaan, op zichzelf geen reden is om aan te nemen dat de afwijkende behandeling steun vormt. Zij benadrukt dat de IJslandse belastingregeling voor internationale handelsmaatschappijen niet sectorspecifiek is en evenmin bepaalde geografische gebieden bevoordeelt. Voorts wordt aangevoerd dat de regeling voor internationale handelsmaatschappijen een breed scala van activiteiten toestaat en dat alle ondernemingen binnen de EER die op deze gebieden actief zijn van de regeling kunnen profiteren, ongeacht de vestigingsplaats van de oprichter of andere, soortgelijke factoren. Alle personen en ondernemingen binnen de EER kunnen een internationale handelsmaatschappij oprichten. Het betreft dus een regeling van algemene aard die niet kan worden aangemerkt als regeling die "ten gunste van bepaalde ondernemingen een uitzondering op de toepassing van het belastingstelsel toestaat".

De IJslandse regering wijst erop dat een van de belangrijkste verschillen in de fiscale behandeling van internationale handelsmaatschappijen is dat de vennootschapsbelasting 5 procent is in plaats van het normale tarief van 30 procent. Volgens de IJslandse regering moet dit verschil niet geïsoleerd worden bekeken. De vennootschapsbelasting van 5 procent is, ingevolge de speciale regels inzake uitgekeerde dividenden, niets anders dan uitstel van belasting totdat de winst in de vorm van dividenden wordt uitgekeerd. Rekening houdend met alle factoren en gelet op de nettogevolgen van de belastingregeling, is de IJslandse regering dan ook van mening dat internationale handelsmaatschappijen geen belastingkrediet ontvangen en dus geen gunstige fiscale behandeling genieten.

De IJslandse regering voert aan dat ondernemingen die als internationale handelsmaatschappij zijn ingeschreven, zonder deze regeling niet in IJsland gevestigd zouden zijn en dus in IJsland geen belasting zouden hoeven te betalen. Er zou dus geen sprake zijn van nettobelastingderving.

Voorts is de IJslandse regering van mening dat in dit geval is voldaan aan de criteria van het de minimis-beginsel, zoals vervat in hoofdstuk 12 van de richtsnoeren inzake overheidssteun van de Autoriteit. Indien de Autoriteit dus van oordeel zou zijn dat sprake is van staatssteun, dan zou dergelijke steun onder de grenswaarde voor de minimis-steun vallen en dus moeten worden beschouwd als steun die geen merkbaar effect heeft op het handelsverkeer en de mededinging in de EER.

II. BEOORDELING

Om als staatssteun in de zin van artikel 61, lid 1, van de EER-Overeenkomst te worden beschouwd, moet een maatregel aan de volgende vier criteria voldoen:

In de eerste plaats moet de maatregel de begunstigden een voordeel verschaffen dat hun normale bedrijfskosten verlaagt. Volgens hoofdstuk 17B.3.(2) van de richtsnoeren inzake overheidssteun van de Autoriteit kan het voordeel worden verschaft door middel van een verlaging van de belasting van het bedrijf op diverse manieren, waaronder "een volledige of gedeeltelijke vermindering van het belastingbedrag (vrijstelling, belastingkrediet enz.)".

Het belangrijkste voordeel voor internationale handelsmaatschappijen is het lagere vennootschapsbelastingtarief van 5 procent in plaats van 30 procent. Zoals de IJslandse regering verklaarde, is dit uitstel van belasting tot de winst in de vorm van dividenden wordt uitgekeerd, gelet op de speciale regels inzake uitgekeerde dividenden. Toch kan hierbij sprake zijn van een belastingkrediet voor internationale handelsmaatschappijen. Rekening houdend met alle elementen van de belastingregeling, houdt de wijze waarop internationale handelsmaatschappijen worden belast volgens de Autoriteit een gunstige fiscale behandeling in.

In de tweede plaats moet het voordeel door de staat worden toegekend of uit staatsmiddelen worden bekostigd. De toekenning van een belastingverlaging brengt een verlies van belastingopbrengsten mee, hetgeen volgens hoofdstuk 17B.3.(3) van de richtsnoeren inzake overheidssteun van de Autoriteit op hetzelfde neerkomt als het verbruik van staatsmiddelen in de vorm van fiscale uitgaven.

In de derde plaats moet de maatregel specifiek of selectief zijn, d.w.z. "bepaalde ondernemingen of bepaalde producties" begunstigen. Volgens hoofdstuk 17B.3.2.(4) van de richtlijnen inzake overheidssteun van de Autoriteit over directe belastingen op ondernemingen: "Sommige belastingvoordelen gelden soms uitsluitend voor bepaalde vormen van ondernemingen, bepaalde functies van ondernemingen (binnen een groep verleende diensten, bemiddeling of coördinatie) of bepaalde soorten producties. Indien dergelijke belastingvoordelen bepaalde ondernemingen of bepaalde producties begunstigen, kunnen zij staatssteun in de zin van artikel 61, lid 1, zijn." De gunstige fiscale behandeling geldt alleen voor ondernemingen die aan de voorwaarde van de Wet betreffende internationale handelsmaatschappijen voldoen. Naar het oordeel van de Autoriteit is de maatregel derhalve selectief, omdat hij alleen ondernemingen begunstigt die zich bezighouden met het beperkte aantal activiteiten waarin deze wet voorziet.

De Toezichthoudende Autoriteit ziet niet in dat de gunstige fiscale behandeling van internationale handelsmaatschappijen binnen de logica van het belastingstelsel valt. Naar het oordeel van de Toezichthoudende Autoriteit heeft de IJslandse regering geen enkele rechtvaardiging voor deze afwijking van het algemene belastingstelsel verstrekt op basis van de aard of de opzet van dit stelsel(1).

In de vierde plaats moet de maatregel de mededinging en het handelsverkeer tussen de overeenkomstsluitende partijen ongunstig beïnvloeden. Internationale handelsmaatschappijen mogen handelen in goederen die niet onder de EER-Overeenkomst vallen en die niet van IJslandse oorsprong zijn. De handelsactiviteit als zodanig kan echter worden beschouwd als dienst die onder de EER-Overeenkomst valt. In dit verband kan ook worden verwezen naar het feit dat internationale handelsmaatschappijen als tussenpersoon kunnen optreden bij het verlenen van diensten tussen buitenlandse entiteiten buiten de IJslandse jurisdictie. Internationale handelsondernemingen mogen ook eigenaar zijn van of zeggenschap hebben over vliegtuigen en deze registreren, mits deze worden gebruikt voor activiteiten waarmee internationale handelsmaatschappijen zich mogen bezighouden. Voorts mogen internationale handelsmaatschappijen eigenaar zijn van of zeggenschap hebben over vliegtuigen en deze registreren en dergelijke vliegtuigen aan buitenlandse entiteiten verhuren of onderverhuren voor vervoer buiten IJsland. Dit zijn diensten die onder de EER-Overeenkomst vallen.

Bovendien mogen internationale handelsmaatschappijen eigenaar zijn van of zeggenschap hebben over vaartuigen en deze registreren, mits deze worden gebruikt voor activiteiten waarmee internationale handelsmaatschappijen zich mogen bezighouden, alsmede eigenaar zijn van of zeggenschap hebben over vaartuigen en deze registreren en dergelijke vaartuigen aan buitenlandse entiteiten verhuren of onderverhuren voor vervoer buiten IJsland. Dergelijke diensten vallen onder de EER-Overeenkomst.

Hoofdstuk 17B.3.(4) van de richtsnoeren inzake overheidssteun van de Autoriteit bepaalt het volgende: "Volgens vaste rechtspraak is voor de toepassing van deze bepaling de voorwaarde van ongunstige beïnvloeding van het handelsverkeer vervuld zodra de begunstigde onderneming een economische activiteit uitoefent die het voorwerp is van handel tussen overeenkomstsluitende partijen." Uit het bovenstaande volgt dat internationale handelsmaatschappijen zich voornamelijk mogen bezighouden met internationale handelsactiviteiten. De maatregel beïnvloedt dus de mededinging en het handelsverkeer tussen de overeenkomstsluitende partijen ongunstig.

De IJslandse regering heeft aangevoerd dat tot op heden slechts aan tien internationale handelsmaatschappijen een vergunning is toegekend, en dat sommige ervan niet actief zijn. Volgens de IJslandse regering kan de steun momenteel het handelsverkeer tussen de lidstaten niet ongunstig beïnvloeden gezien de minuscule omvang ervan. Er zou dus zijn voldaan aan de criteria van het de minimis-beginsel zoals vervat in hoofdstuk 12 van de richtsnoeren inzake overheidssteun van de Autoriteit. De belastingwetgeving betreffende internationale handelsmaatschappijen blijkt geen garantie te bieden dat geen verdere steun mag worden toegekend indien de grenswaarde voor de minimis-steun wordt overschreden.

Op basis van de bovengenoemde overwegingen blijkt de belastingregeling voor internationale handelsmaatschappijen exploitatiesteun in de zin van artikel 61, lid 1, van de EER-Overeenkomst te vormen. Er moet derhalve worden nagegaan of dergelijke steun verenigbaar is met de werking van de EER-Overeenkomst overeenkomstig de in artikel 61, leden 2 en 3, genoemde uitzonderingen.

De in artikel 61, lid 2, genoemde uitzonderingen zijn in dit geval niet van toepassing, aangezien zij op andere gevallen betrekking hebben.

Krachtens artikel 61, lid 3, onder a), kunnen steunmaatregelen ter bevordering van de economische ontwikkeling van streken waarin de levensstandaard abnormaal laag is of waar een ernstig gebrek aan werkgelegenheid heerst, als verenigbaar met de EER-Overeenkomst worden beschouwd. Aangezien de betrokken maatregel niet tot dergelijke streken beperkt is, lijkt deze bepaling niet van toepassing. Ook de uitzondering van artikel 61, lid 3, onder b), lijkt niet van toepassing. Wat ten slotte de uitzondering van artikel 61, lid 3, onder c), betreft, lijkt de steunmaatregel niet te kunnen worden beschouwd als steunmaatregel die de ontwikkeling van bepaalde vormen van economische bedrijvigheid of van bepaalde regionale economieën vergemakkelijkt. De steunmaatregel lijkt dus niet in aanmerking te komen voor een van de in artikel 61, lid 3, van de EER-Overeenkomst genoemde uitzonderingen.

In het licht van de bovengenoemde overwegingen is de Autoriteit van mening dat de fiscale maatregel betreffende internationale handelsmaatschappijen staatssteun in de zin van artikel 61, lid 1, van de EER-Overeenkomst kan behelzen. In overeenstemming met punt 5.2 van hoofdstuk 5 van de richtsnoeren inzake overheidssteun van de Autoriteit is zij dan ook verplicht de procedure van artikel 1, lid 2, van Protocol 3 bij de Toezichtovereenkomst in te leiden. Dit besluit loopt in generlei wijze vooruit op de definitieve beslissing van de Autoriteit.

Ten slotte vestigt de Autoriteit de aandacht van de IJslandse regering op hoofdstuk 6 van de richtlijnen inzake overheidssteun ("Nadere regels betreffende steun die om procedureredenen onrechtmatig is"). De belastingregeling werd na de inwerkingtreding van de EER-Overeenkomst ingevoerd en kan dus als nieuwe steun worden aangemerkt. In verband hiermee is geen aanmelding ontvangen. Volgens punt 6.2.3.(1) beveelt de Autoriteit in negatieve beslissingen inzake onrechtmatige steun de betrokken EVA-staat in de regel de steun van de ontvanger terug te vorderen.

De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA maant hierbij de andere EVA-staten, de EU-lidstaten en overige belanghebbenden aan haar binnen een maand na de bekendmaking van deze mededeling hun opmerkingen over de betrokken maatregelen te doen toekomen op het volgende adres:

Toezichthoudende Autoriteit van de EVA

Trierstraat 74

B - 1040 Brussel.

De IJslandse regering zal in kennis worden gesteld van deze opmerkingen.

(1) Zie in deze context: Zaak 173/73 Italië tegen Commissie, Jurispr. 1974, blz. 709.