15.10.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 278/18


OPROEP TOT HET INDIENEN VAN VOORSTELLEN — EACEA/32/10

Tempus IV — Hervorming van het hoger onderwijs door internationale samenwerking tussen universiteiten

2010/C 278/12

1.   Doelstellingen en beschrijving

De vierde fase van het Tempus-programma beslaat de periode van 2007 tot en met 2013.

De algemene doelstelling van het programma is de samenwerking op het gebied van hoger onderwijs tussen de lidstaten van de Europese Unie (EU) en de partnerlanden in het omliggende gebied te helpen vergemakkelijken. Het programma zal meer bepaald bijdragen tot het stimuleren van een vrijwillige convergentie met de EU-ontwikkelingen op het gebied van hoger onderwijs, die voortvloeien uit de Europa 2020-strategie, het Strategisch Kader voor Europese Samenwerking op het gebied van Onderwijs en Opleiding (ET 2020) en het Bologna-proces.

Deze oproep tot het indienen van voorstellen heeft tot doel multilaterale samenwerking tussen instellingen, autoriteiten en organisaties voor hoger onderwijs in de EU-lidstaten en partnerlanden aan te moedigen. Het is gericht op de hervorming en de modernisering van het hoger onderwijs.

Het Uitvoerend Agentschap Onderwijs, Audiovisuele Media en Cultuur („het Agentschap”), handelend op basis van door de Europese Commissie („de Commissie”) gedelegeerde bevoegdheden, is belast met het beheer van deze oproep tot het indienen van voorstellen.

2.   In aanmerking komende aanvragers

Om voor toekenning van een subsidie in aanmerking te komen, moeten aanvragers rechtspersonen zijn die meer dan vijf jaar geleden in de EU of de Tempus-partnerlanden formeel zijn opgericht.

Aanvragers voor Gezamenlijke projecten moeten van staatswege erkende, openbare of particuliere instellingen voor hoger onderwijs zijn of verenigingen, organisaties dan wel netwerken van instellingen voor hoger onderwijs gericht op de bevordering, verbetering en hervorming van het hoger onderwijs.

Aanvragers voor Structurele maatregelen moeten rechtspersonen zijn zoals hierboven voor gezamenlijke projecten bepaald, of nationale dan wel internationale rectoren-, docenten- of studentenorganisaties.

Als partners/medebegunstigden kunnen instellingen en organisaties aan het Tempus-programma deelnemen, gaande van hogeronderwijsinstellingen en -organisaties tot niet-academische instellingen en organisaties zoals niet-gouvernementele organisaties, bedrijven en overheden.

Deze instellingen en organisaties moeten in de volgende vier groepen van in aanmerking komende landen gevestigd zijn:

de 27 lidstaten van de Europese Unie;

vier landen van de Westelijke Balkan: Albanië, Bosnië-Herzegovina, Montenegro, Servië en Kosovo (1);

zeventien buurlanden ten zuiden en ten oosten van de Europese Unie: Algerije, Egypte, Israël, Jordanië, Libanon, Libië, Marokko, de bezette Palestijnse gebieden, Syrië, Tunesië, Armenië, Azerbeidzjan, Wit-Rusland, Georgië, Moldavië, de Russische Federatie en Oekraïne;

vijf Centraal-Aziatische Republieken: Kazachstan, Kirgizië, Tadzjikistan, Turkmenistan en Oezbekistan.

3.   In aanmerking komende activiteiten en duur

Deze oproep tot het indienen van oproepen in het kader van Tempus betreft hoofdzakelijk twee instrumenten voor samenwerking:

—   Gezamenlijke projecten: projecten met een „bottom-up”-aanpak, bedoeld om modernisering en hervorming op institutioneel (universitair) niveau tot stand te brengen. Gezamenlijke projecten zijn gericht op de overdracht van kennis, zowel tussen universiteiten, organisaties en instellingen van de EU en van de partnerlanden, als tussen entiteiten van partnerlanden waar relevant.

—   Structurele maatregelen: projecten die trachten een bijdrage te leveren aan de ontwikkeling en hervorming van de hogeronderwijsstelsels in de partnerlanden, de kwaliteit en relevantie van deze stelsels te verhogen en ook de vrijwillige convergentie van de hogeronderwijsstelsels met die van de EU te verbeteren. Structurele maatregelen zijn gericht op het steunen van de structurele hervorming van hogeronderwijsstelsels en op de strategische kaderontwikkeling op nationaal niveau.

In het kader van deze oproep kunnen nationale projecten en meerlandenprojecten worden gefinancierd:

De nationale projecten moeten beantwoorden aan nationale prioriteiten die worden vastgesteld in nauwe samenspraak tussen de delegaties van de Europese Unie en de bevoegde instanties in de partnerlanden.

In het geval van nationale projecten moeten de voorstellen worden ingediend door consortia van instellingen bestaande uit:

ten minste drie instellingen voor hoger onderwijs uit een partnerland (vanwege de geringe omvang van het plaatselijke hoger onderwijs, volstaat in het geval van Montenegro en Kosovo één universiteit);

ten minste drie instellingen voor hoger onderwijs uit de EU, elk uit een andere EU-lidstaat.

Meerlandenprojecten moeten voldoen aan regionale prioriteiten die berusten op het EU-beleid voor regionale samenwerking van partnerlanden zoals bepaald in haar strategische documenten inzake de buurlanden (2), de landen in de EU-pretoetredingsfase (3) en de landen van Centraal-Azië (4), en die alle partnerlanden in een specifieke regio gemeen hebben of die betrekking hebben op een nationale prioriteit die alle deelnemende partnerlanden gemeen hebben.

In het geval van meerlandenprojecten moeten de voorstellen worden ingediend door consortia van instellingen bestaande uit:

ten minste twee instellingen voor hoger onderwijs uit alle deelnemende partnerlanden (minimaal twee partnerlanden) die bij het voorstel betrokken zijn (met uitzondering van Kosovo en Montenegro, waarvoor slechts één instelling voor hoger onderwijs per land vereist is).

ten minste drie instellingen voor hoger onderwijs, elk uit een andere EU-lidstaat.

In het geval van structurele maatregelen geldt er een aanvullende voorwaarde: het ministerie verantwoordelijk voor (Hoger) Onderwijs in het/de partnerland(en) moet als partner betrokken zijn.

De looptijd van de projecten bedraagt maximaal 24 of 36 maanden. De subsidiabele periode gaat naar verwachting op 15 oktober 2011 in.

4.   Toekenningscriteria

Subsidiabele aanvragen voor gezamenlijke projecten en structurele maatregelen worden beoordeeld door onafhankelijke externe deskundigen op basis van de volgende toekenningscriteria:

De helderheid en samenhang van de projectdoelstellingen; hun relevantie voor hervormingen in het hoger onderwijs (Europa 2020-Agenda, het Strategisch Kader voor Europese Samenwerking op het gebied van Onderwijs en Opleiding (ET 2020) en het Bolognaproces) bij de instelling of in het stelsel van het partnerland, en de aantoonbare impact van het project op deze hervormingen (25 % van de totale score).

De kwaliteit van het partnerschap: vaardigheden, erkende expertise en competenties die vereist zijn om alle aspecten van het werkprogramma uit te voeren, goede taakverdeling, doeltreffende communicatie en samenwerking (20 % van de totale score).

De kwaliteit van de projectinhoud en de toegepaste methodologie met inbegrip van, onder andere, de toepasselijkheid van de projectresultaten en gerelateerde activiteiten in samenhang met het doel en de specifieke doelstellingen van het project, aangetoond logisch en degelijk planningsvermogen (Logical Framework Matrix en werkplan), de verwachte kwaliteitsbeheersing en -controle en het projectbeheer (indicatoren en ijkpunten) (25 % van de totale score).

De duurzaamheid en de blijvende impact van het project op de instellingen, doelgroepen en/of het hogeronderwijsstelsel, met inbegrip van de verspreiding en het gebruik van de activiteiten en projectresultaten (15 % van de totale score).

De begroting en kosteneffectiviteit, met inbegrip van de personeelsindeling, rekening houdend met het gangbare dagloon, de aankoop van geschikte apparatuur en een doelmatig gebruik van mobiliteitsperioden, een evenwichtige verdeling van het budget, de haalbaarheid van de doelstellingen met het opgegeven budget (15 % van de totale score).

5.   Budget en hoogte van de subsidie

De indicatieve begroting voor de medefinanciering van projecten in het kader van deze oproep bedraagt 48,7 miljoen EUR.

De financiële bijdrage van de Gemeenschap kan niet meer bedragen dan 90 % van de totale subsidiabele kosten. Medefinanciering van minimaal 10 % van de totale subsidiabele kosten is noodzakelijk.

De minimumsubsidie voor zowel de gezamenlijke projecten als de structurele maatregelen bedraagt 500 000 EUR. De maximale subsidie bedraagt 1 500 000 EUR. In het geval van Kosovo en Montenegro is de minimumsubsidie voor nationale projecten van beide types vastgesteld op 300 000 EUR.

6.   Indiening van voorstellen en uiterste indieningstermijn

De subsidieaanvragen moeten in het Engels, Frans of Duits worden ingediend met behulp van het speciaal voor dit doel ontwikkelde e-formulier, dat te vinden is op de website van het Agentschap: http://eacea.ec.europa.eu/tempus

De volledig ingevulde elektronische aanvraagformulieren voor gezamenlijke projecten en structurele maatregelen moeten uiterlijk op 15 februari 2011, 12:00 Brusselse tijd worden verzonden.

De online ingediende aanvraag wordt beschouwd als het origineel. Maar voor de zekerheid van zowel aanvragers als het Agentschap, en voor het indienen van de aanvullend vereiste informatie, moet er uiterlijk 15 februari 2011 per post (datum poststempel) een volledige papieren versie van het ingediende e-formulier samen met de aanvullende documenten (zie de richtsnoeren voor aanvragers) naar het Agentschap worden gestuurd op het volgende adres:

Education, Audiovisual and Culture Executive Agency

Tempus & Bilateral Cooperation with Industrialised Countries

Call for Proposal EACEA/32/10

Office: BOUR 2/17

Avenue du Bourget 1

1140 Brussel

BELGIË

Per fax of e-mail verzonden aanvragen worden afgewezen.

7.   Nadere informatie

De aanvragen moeten voldoen aan de bepalingen van de Richtsnoeren voor aanvragers — oproep tot het indienen van voorstellen EACEA/32/10; ze moeten worden ingediend door middel van het hiervoor bestemde aanvraagformulier en ze moeten de relevante bijlagen bevatten. Bedoelde documenten zijn te vinden op het volgende internetadres:

http://eacea.ec.europa.eu/tempus


(1)  Onder auspiciën van de Verenigde Naties, krachtens Resolutie 1244 van de VN-Veiligheidsraad van 10 juni 1999.

(2)  Verordening (EG) nr. 1638/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 2006 houdende algemene bepalingen tot invoering van een Europees nabuurschaps- en partnerschapsinstrument; http://ec.europa.eu/world/enp/pdf/oj_l310_nl.pdf — European Neighbourhood and Partnership Instrument (ENPI), met interregionaal programma, beleid 2007-2013 en indicatief programma 2007-2010; http://ec.europa.eu/world/enp/pdf/country/enpi_interregional_en.pdf

(3)  Verordening (EG) nr. 1085/2006 van de Raad van 17 juli 2006 tot invoering van een instrument voor pretoetredingssteun (IPA); http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/site/nl/oj/2006/l_210/l_21020060731nl00820093.pdf — Instrument for Pre-accession Assistance (IPA), Multi-annual Indicative Planning Document (MIPD), 2008-2010, Multi-beneficiary; MIPD (2008-2010) (indicatief meerjarenplan), C(2008) 3585 van 17 juli 2008; http://www.cc.cec/sg_vista/cgi-bin/repository/getdoc/COMM_NATIVE_C_2008_3585_1_EN_ANNEXE.doc

(4)  The EU and Central Asia: Strategy for a New Partnership, Raad van de Europese Unie, 31 mei 2007, 10113/07; http://www.consilium.europa.eu/uedocs/cms_data/librairie/PDF/EU_CtrlAsia_EN-RU.pdf