16.7.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 193/8


NOTULEN VAN DE VERGADERING VAN DONDERDAG 1 APRIL 2010

(2010/C 193/04)

(De vergadering wordt om 9.05 uur geopend.)

VOORZITTER: de heer MILUPI

Covoorzitter

Covoorzitter Milupi deelt mee dat covoorzitter Michel wordt vervangen door de heer Arif.

1.   Goedkeuring van de notulen van woensdagochtend en -middag 31 maart 2010

De notulen worden goedgekeurd.

2.   Beknopte verslagen van de werkgroepen en debat over migratie

De volgende verslagen uit de werkgroepen worden gepresenteerd:

de heer Jo Leinen over hernieuwbare energie en watervoorziening;

de heer Glen Benedict Noel (Grenada) over duurzaam toerisme;

mevrouw Mariya Nedelcheva over migratie in de regio.

De presentatie wordt gevolgd door een „catch the eye”-debat.

Sprekers: Gahler, Mato Adrover, Ponga, Assarid Imbarcaouane (Mali), Guerrero Salom, William (Seychellen), Jensen, Hamatoukour (Kameroen), Zimmer en Ould Guelaye (Mauritanië).

De rapporteur rondt het debat af.

3.   Stemming over de ontwerpresoluties in de verslagen van de drie vaste commissies

The covoorzitter herinnert de Vergadering aan de stemprocedures.

Financiële en economische gevolgen van de klimaatverandering in de ACS-landen

Verslag van de heer Buti Manamela (Zuid-Afrika) en Frank Engel

Commissie economische ontwikkeling, financiën en handel (ACS-EU/100.642)

De PPE-Fractie en de ALDE-Fractie verzoeken om een gescheiden stemming over overweging A. De overweging wordt aangenomen.

De heer Manamela (Zuid-Afrika) dient een mondeling amendement in op amendement 1. Het amendement wordt aangenomen.

Er wordt verzocht om een gescheiden stemming over de artikelen 10, 13 en 16. De artikelen worden verworpen.

De aldus gewijzigde resolutie wordt aangenomen.

Sociale gevolgen van de mondiale crisis

Verslag van de heer Hlophe (Swaziland) en de heer López Aguilar

Commissie sociale zaken en milieu (ACS-EU/100.640)

De S&D-Fractie verzoekt om een gescheiden stemming over paragraaf 6. De paragraaf wordt aangenomen.

De heer Schnellhardt dient een mondeling amendement in (toevoeging van een nieuwe paragraaf 19 bis). Het amendement wordt verworpen.

De aldus gewijzigde resolutie wordt aangenomen.

4.   Stemming over dringende ontwerpresoluties

Dringende ontwerpresolutie over wederopbouw en herstel na de ramp in Haïti en het verband tussen armoede en natuurrampen (ACS-EU/100.726/comp)

De heer Assarid Imbarcaouane (Mali) dient drie mondelinge amendenten in op respectievelijk streepje 4, paragraaf 2 ter en paragraaf 2 quater. De amendementen worden aangenomen.

De aldus gewijzigde resolutie wordt met algemene stemmen aangenomen.

Dringende ontwerpresolutie over steun voor de consolidatie van de vrede in Zuid-Sudan (ACS-EU/100.725)

De heer Mugambe (Uganda) dient een mondeling amendement in op overweging B. Het amendement wordt aangenomen.

De heer Gahler dient een mondeling amendement in op overweging E. Het amendement wordt aangenomen.

De aldus gewijzigde resolutie wordt met algemene stemmen aangenomen.

5.   Stemming over de ontwerpconclusies inzake de regionale strategiedocumenten

De conclusies inzake de regionale strategiedocumenten worden bij acclamatie aangenomen.

6.   Verklaring

De verklaring over de bananenovereenkomst tussen de EU en Latijns-Amerika en de gevolgen ervan voor de bananentelers in de EU en de ACS-landen wordt bij acclamatie aangenomen.

De covoorzitter deelt mee dat de verklaring over de ultraperifere gebieden waarover tijdens de vergadering van het Bureau op zondag 29 maart 2010 een besluit is genomen, niet in stemming zal worden gebracht. De ACS-leden van het Bureau hebben namelijk behoefte aan nader overleg met hun adviseurs en hun kieskringen.

7.   Rondvraag

De heer William (Seychellen) spreekt over de komende vijfde regionale vergadering op de Seychellen in juli 2010.

Mevrouw Malahoo Forte (Jamaica) spreekt over the organisatie van de Vergadering. Covoorzitter Milupi, fungerend covoorzitter Arif en de heer Assarid Imbarcaouane (Mali) reageren.

8.   Datum en plaats van de 20ste bijeenkomst van de Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU

De 20ste bijeenkomst van de PPV zal plaatsvinden van 2 tot 5 december 2010 in Kinshasa (Democratische Republiek Congo).

(De vergadering wordt om 10.45 uur gesloten.)

Charles MILUPI en

Kader ARIF (fungerend)

Covoorzitters

Mohamed Ibn CHAMBAS en

Luis Marco AGUIRIANO NALDA

Cosecretarissen-generaal


BIJLAGE I

ALFABETISCHE LIJST VAN LEDEN VAN DE PARITAIRE PARLEMENTAIRE VERGADERING

ACS-vertegenwoordigers

EP-vertegenwoordigers

MILUPI (ZAMBIA), Covoorzitter

MICHEL, Covoorzitter

BOTSWANA (ondervoorzitter)

ARIF (ondervoorzitter)

BURUNDI (ondervoorzitter)

GOERENS (ondervoorzitter)

CONGO (Republiek) (ondervoorzitter)

HOARAU (ondervoorzitter)

COOKEILANDEN (ondervoorzitter)

KLASS (ondervoorzitter)

GUYANA (ondervoorzitter)

McAVAN (ondervoorzitter)

KAMEROEN (ondervoorzitter)

NICHOLSON (ondervoorzitter)

LESOTHO (ondervoorzitter)

OUZKÝ (ondervoorzitter)

LIBERIA (ondervoorzitter)

RIVASI (ondervoorzitter)

MALI (ondervoorzitter)

ROITHOVÁ (ondervoorzitter)

SAINT VINCENT EN DE GRENADINES (ondervoorzitter)

RONZULLI (ondervoorzitter)

TANZANIA (ondervoorzitter)

SCOTTA' (ondervoorzitter)

TUVALU (ondervoorzitter)

ŠŤASTNÝ (ondervoorzitter)

ANGOLA

ALFONSI

ANTIGUA & BARBUDA

ALVES

BAHAMA’S

BAUER

BARBADOS

BEARDER

BELIZE

BOVÉ

BENIN

BULLMANN

BURKINA FASO

CALLANAN

CENTRAAL-AFRIKAANSE REPUBLIEK

CARVALHO

COMOREN

CASA

CONGO (Democratische Republiek)

CASINI

DJIBOUTI

CASPARY

DOMINICA

CASTEX

DOMINICAANSE REPUBLIEK

CHRISTENSEN

EQUATORIAAL-GUINEA

COELHO

ERITREA

DE KEYSER

ETHIOPIË

DE MITA

FIJI

DE SARNEZ

GABON

DELVAUX

GAMBIA

DURANT

GHANA

ENGEL

GRENADA

ESTARÀS FERRAGUT

GUINEE

FERREIRA, Elisa

GUINEE-BISSAU

FERREIRA, João

HAÏTI

FORD

IVOORKUST

GAHLER

JAMAICA

GRIESBECK

KAAPVERDIË

GUERRERO SALOM

KENIA

HALL

KIRIBATI

HÄNDEL

MADAGASKAR

HANNAN

MALAWI

HAUG

MARSHALLEILANDEN (Republiek der)

JADOT

MAURITANIË

JENSEN

MAURITIUS

JOLY

MICRONESIA (Federale Staten van)

KACZMAREK

MOZAMBIQUE

KORHOLA

NAMIBIË

KUHN

NAURU (Republiek)

LE PEN

NIGER

LEGUTKO

NIGERIA

LÓPEZ AGUILAR

NIUE

MANDERS

OOST-TIMOR

MARTIN

PALAU

MARTÍNEZ MARTÍNEZ

PAPOEA-NIEUW-GUINEA

MATO ADROVER

RWANDA

MAYER

SAINT KITTS EN NEVIS

McMILLAN-SCOTT

SAINT LUCIA

MITCHELL

SALOMONSEILANDEN

MOREIRA

SAMOA

NEDELCHEVA

SAO TOMÉ EN PRINCIPE

NEUSER

SENEGAL

ROSSI

SEYCHELLEN

SCHLYTER

SIERRA LEONE

SCHMIDT

SOMALIË

SCHNELLHARDT

SUDAN

SCICLUNA

SURINAME

SENYSZYN

SWAZILAND

SPERONI

TOGO

STRIFFLER

TONGA

STURDY

TRINIDAD EN TOBAGO

TIROLIEN

TSJAAD

TOIA

UGANDA

VLASÁK

VANUATU

WIELAND

ZIMBABWE

ZANICCHI

ZUID-AFRIKA

ZIMMER


COMMISSIE POLITIEKE ZAKEN

ACS-leden

EP-leden

SAINT VINCENT EN DE GRENADINES, Covoorzitter

CASA, Covoorzitter

PAPALII (SAMOA), ondervoorzitter

KORHOLA, ondervoorzitter

DAYORI (BENIN), ondervoorzitter

CASTEX, ondervoorzitter

AMON-AGO (IVOORKUST)

ALFONSI

ANTIGUA EN BARBUDA

CALLANAN

ASSARID IMBARCAOUANE (MALI)

CASINI

BEAUPLAN (HAÏTI)

DE KEYSER

CENTRAAL-AFRIKAANSE REPUBLIEK

DE MITA

DJIBOUTI

DURANT

GUINEE

FERREIRA, Elisa

HAMDI-H-OSMAN (SUDAN)

GAHLER

HLONGWANE (ZIMBABWE)

GRIESBECK

IBOVI (CONGO, Republiek)

HÄNDEL

KLASSOU (TOGO)

HANNAN

MOSES (LIBERIA)

KACZMAREK

NAMBALU (NAMIBIË)

LE PEN

NAURU

MANDERS

NIUE

MARTÍNEZ MARTÍNEZ

NORBERT-RICHARD (MADAGASKAR)

MOREIRA

PAPOEA-NIEUW-GUINEA

NICHOLSON

RAMOTAR (GUYANA)

ROITHOVÁ

ROGOMBE (GABON)

SCHMIDT

SINGH (FIJI)

SCOTTA'

TIHELI (LESOTHO)

SPERONI

TOGA (ETHIOPIË)

STRIFFLER

Van GENDEREN (SURINAME)

WIELAND


COMMISSIE ECONOMISCHE ONTWIKKELING, FINANCIËN EN HANDEL

ACS-leden

EP-leden

KUTEKALA KAAWA (CONGO, Democratische Republiek), covoorzitter

CARVALHO, covoorzitter

MUGAMBE (UGANDA), ondervoorzitter

LEGUTKO, ondervoorzitter

BUNDU (SIERRA LEONE), ondervoorzitter

ALVES, ondervoorzitter

ABDULLAHI (NIGERIA)

ARIF

AIPIRA (MALAWI)

BOVÉ

BAHAMA’S

BULLMANN

BELIZE

CASPARY

COOKEILANDEN

ENGEL

DEERPALSING (MAURITIUS)

FORD

FUSEINI (GHANA)

GOERENS

JEAN MARIE (SAINT-LUCIA)

GUERRERO SALOM

KASSA TEKLE (ERITREA)

HOARAU

MALABO (EQUATORIAAL GUINEE)

JENSEN

MALAHOO FORTE (JAMAICA)

KUHN

MANAMELA (ZUID-AFRIKA)

MARTIN

MWANSA (ZAMBIA)

MATO ADROVER

OULD GUELAYE (MAURITANIË)

MAYER

PALAU

McMILLAN-SCOTT

PINTO (ANGOLA)

MICHEL

POLISI (RWANDA)

MITCHELL

SAINT KITTS EN NEVIS

SCHLYTER

SALL (SENEGAL)

SCICLUNA

SAO TOMÉ EN PRINCIPE

ŠŤASTNÝ

TUVALU

STURDY

VAIPULU (TONGA)

TIROLIEN

WILLIAM (SEYCHELLEN)

ZANICCHI


COMMISSIE SOCIALE ZAKEN EN MILIEU

ACS-leden

EP-leden

SITHOLE (MOZAMBIQUE), covoorzitter

RIVASI, covoorzitter

KENYA, ondervoorzitter

BAUER, ondervoorzitter

NOEL (GRENADA), ondervoorzitter

NEDELCHEVA, ondervoorzitter

ALMADA (KAAPVERDIË)

BEARDER

BALDEH (GAMBIA)

CHRISTENSEN

BRATHWAITE (BARBADOS )

COELHO

COMOREN

DE SARNEZ

DARBO (TSJAAD)

DELVAUX

DOMINICA

ESTARAS FERRAGUT

GUINEE-BISSAU

FERREIRA, João

HAMATOUKOUR (KAMEROEN)

HALL

HLOPE (SWAZILAND)

HAUG

JIMÉNEZ (DOMINICAANSE REPUBLIEK)

JADOT

KIRIBATI

JOLY

MANIRAKIZA (BURUNDI)

KLASS

MARSHALLEILANDEN

LÓPEZ AGUILAR

MICRONESIA (Federale Staten van)

McAVAN

MOTLHALE (BOTSWANA)

NEUSER

MPOROGOMYI (TANZANIA)

OUZKÝ

NIGER

RONZULLI

OOST-TIMOR

ROSSI

SALOMONSEILANDEN

SCHNELLHARDT

SOMALIË

SENYSZYN

TAPSOBA (BURKINA FASO)

TOIA

TOSUL (VANUATU)

VLASÁK

TRINIDAD EN TOBAGO

ZIMMER


BIJLAGE II

PRESENTIELIJST VAN DE BIJEENKOMST VAN 29 MAART TOT 1 APRIL IN TENERIFE (SPANJE)

MILUPI (Zambia), covoorzitter

MICHEL, covoorzitter (2)  (3)  (4)

ABDULLAHI (Nigeria)

AIPIRA (Malawi)

ALMADA (Kaapverdië)

AMON-AGO (Ivoorkust)

ASSARID IMBARCAOUANE (Mali) (ondervoorzitter)

AWALE (Somalië)

BALDEH (Gambia)

BEAUPLAN (Haïti)

BRATHWAITE (Barbados)

BUNDU (Sierra Leone)

DARBO (Tsjaad)

DAYORI (Benin)

DEERPALSING (Mauritius)

FERNANDEZ (Belize)

HAMATOUKOUR (Kameroen) (ondervoorzitter)

IBOVI (Congo, Republiek) (ondervoorzitter)

JEAN MARIE (Saint Lucia)

JIMÉNEZ (Dominicaanse Republiek)

KEMBI-GITURA (Kenia) (1)

KOLLIE (Liberia) (ondervoorzitter)

KUMI (Ghana) (1)

KUTEKALA KAAWA (Congo, Democratische Republiek)

MA'AHANUA (Salomonseilanden) (1)

MALAHOO FORTE (Jamaica) )

MANAMELA (Zuid-Afrika)

MANIRAKIZA (Burundi) (ondervoorzitter)

MOTLHALE (Botswana) (ondervoorzitter)

NAIB (Eritrea)

NAMBAHU (Namibië)

NOEL (Grenada)

OULD GUELAYE (Mauritanië)

PAPALII (Samoa)

PINTO (Angola)

POLISI (Rwanda) (ondervoorzitter)

RAMOTAR (Guyana) (ondervoorzitter)

ROGOMBE (Gabon)

SALL (Senegal)

SERICHE DOUGAN (Equatoriaal Guinee)

SITHOLE (Mozambique)

SOUBANE (Djibouti)

STRAKER (Saint Vincent en de Grenadines) ondervoorzitter

TAHA (Sudan) (1)

TAPSOBA (Burkina Faso)

TIHELI (Lesotho) (1) (ondervoorzitter)

TOGA (Ethiopië)

WILLIAM (Seychellen)

Van GENDEREN (Suriname) (1)

HLOPHE (Swaziland)

MPOROGOMYI (Tanzania) (ondervoorzitter)

KLASSOU (Togo)

VAIPULU (Tonga)

NELESONE (Tuvalu) (ondervoorzitter)

MUGAMBE (Uganda)

TOSUL (Vanuatu)

MWANSA (Zambia)

HLONGWANE (Zimbabwe)

ALFONSI

ARIF (ondervoorzitter) (2)  (4)  (5)

AYLWARD (voor BEARDER)

BAUER

BULLMANN

CALLANAN

CARVALHO

CASTEX

CHRISTENSEN

CZARNECKI (voor FORD)

DE SARNEZ (2)  (3)  (4)

DURANT

ENGEL

ESTARAS FERRAGUT

GAHLER

GERINGER DE OEDENBERG (voor MOREIRA)

GOEBBELS (voor DE KEYSER)

GOMES (voor FERREIRA, Elisa) (2)  (3)

GUERRERO SALOM

GURMAI (voor TOIA)

HALL (2)  (3)  (4)

HÄNDEL

HAUG

HIGGINS (voor KUHN)

HOARAU (ondervoorzitter)

JENSEN

KACZMAREK

KLASS (ondervoorzitter)

KORHOLA

LEGUTKO

LEINEN (voor ALVES)

LISEK (voor DELVAUX)

LULLING (voor STRIFFLER)

MANDERS

MARTIN

MARTÍNEZ MARTÍNEZ

MATO ADROVER (3)  (4)  (5)

MITCHELL

NEDELCHEVA

NEUSER

NICHOLSON (ondervoorzitter)

OUZKÝ (ondervoorzitter) (3)  (4)  (5)

PONGA (voor CASPARY)

PREDA (voor COELHO)

RINALDI (voor GOERENS) (4)

RIVASI (ondervoorzitter) (3)  (4)  (5)

ROITHOVÁ (ondervoorzitter)

RONZULLI (ondervoorzitter)

SARGENTINI (voor SCHLYTER) (2)  (3)  (4)

SCHMIDT

SCHNELLHARDT

SCICLUNA

SENYSZYN

SPERONI

ŠŤASTNÝ (ondervoorzitter)

STURDY

TIROLIEN

WIELAND

WŁOSOWICZ (voor HANNAN)

ZANICCHI

ZIMMER

ZWIEFKA (voor CASA) (3)  (4)  (5)

WAARNEMERS:

CUBA

MARICHAL

MADAGASKAR

NORBERT RICHARD (1)

NIGER

GOUKOYE (1)

Eveneens aanwezig:

ANGOLA

ALEXANDRE

KABANGU

MENDES DOS SANTOS

SIMBRÃO da CARVALHO

BENIN

ALIA

SEIDOU ADAMBI

BURKINA FASO

OUEDRAOGO

OUOBA

BURUNDI

BARADANDIKANYA

GAHIMBARE

HARUSHINGINGO

KAVURE

NIYONGERE

KAMEROEN

AWUDU MBAYA

KOMBO

OWONA KONO

TSJAAD

DJIMAI

MALLOUM

CONGO (Republiek)

BALOU

BOUNKOULOU

MBOYI

MOKA

CONGO (Democratische Republiek)

BETYNA NGILASE

KAMBAYI

MABAYA GIZI AMINE

NENGA GAMANDA

EQUATORIAAL GUINEE

NFA NDONG NSENG

OLO BAHANONDE

ETHIOPIË

ABERA

AHMEDIN

GEBRE-CHRISTOS

GABON

MESSONE

NGOYO MOUSSAVOU

GAMBIA

JAGNE

GHANA

KUMI

HAÏTI

JOAZILE

MALI

BA

CISSE

SYLLA

MAURITANIË

BILAL

KAMARA

OULD HAMOUL

OULD ZAMEL

MAURITIUS

GUNNEESSEE

MOZAMBIQUE

DOS SANTOS LUCAS

NIGERIA

BARAYA

RWANDA

AYINKAMIYE

SAMOA

CHAN TUNG

SENEGAL

DEMBA DIOP

EL WALY DIOP

SIERRA LEONE

BUYA

JUMU

TORTO

ZUID-AFRIKA

DAVIDSON

SIBHIDLA

SOOKLAL

SWAZILAND

DLAMINI

TOGO

GBONE

UGANDA

DOMBO

KATENTA-APULI

OGWAL ATIM

ZIMBABWE

MLOTSHWA

MNKANDHLA

 

 

 

RAAD ACS-EU

BUNDUKU-LATHA, onderminister van Economie, Handel, Industrie en Toerisme (Gabon), fungerend voorzitter van de ACS-Raad

MORATINOS, minister van Buitenlandse Zaken (Spanje), fungerend voorzitter van de Raad van de EU

LOSSADA, onderminister van Buitenlandse Zaken, (Spanje)

 

EUROPESE COMMISSIE

PIEBALGS, commissaris voor Ontwikkeling

 

AU

ANNADIF

BOKILO

 

Comité van Ambassadeurs ACS

MAKONGO, voorzitter

 

EESC

JAHIER

DANTIN

BAIZOU

KING

 

UNISDR

WAHLSTRÖM, speciaal vertegenwoordiger van het secretariaat-generaal voor rampenpreventie – United Nations International Strategy for Disaster Reduction Secretariat

 

COMESA

NKANAGU

 

CTA

BOTO

BURGUET

 

ACS-SECRETARIAAT

CHAMBAS cosecretaris-generaal

 

EU-SECRETARIAAT

AGUIRIANO NALDA cosecretaris-generaal


(1)  Land vertegenwoordigd door een andere persoon dan een parlementslid

(2)  Aanwezig op 29 maart 2010

(3)  Aanwezig op 30 maart 2010

(4)  Aanwezig op 31 maart 2010

(5)  Aanwezig op 1 april 2010


BIJLAGE III

BIJLAGE BIJ DE VERGADERING VAN MAANDAG 29 MAART 2010

Accreditering van niet-parlementaire vertegenwoordigers

1.

GHANA

Mevrouw Nana Bema KUMI

Ambassadeur

Ambassade van Ghana, Brussel

2.

KENIA

De heer James KEMBI-GITURA

Ambassadeur

Ambassade van Kenia, Brussel

3.

LESOTHO

Mevrouw Mamoruti A. TIHELI

Ambassadeur

Ambassade van Lesotho, Brussel

4.

MADAGASKAR

Ibrahim NORBERT RICHARD

Zaakgelastigde a.i.

Ambassade van Madagaskar, Brussel

5.

NIGER

Kolonel Abdoulkarim GOUKOYE

Woordvoerder van de Hoge Raad voor het herstel van de democratie

Niger

6.

SALOMONSEILANDEN

De heer Joseph MA'AHANUA

Ambassadeur, Brussel

Ambassade van de Salomonseilanden, Brussel

7.

SUDAN

Ambassadeur Hamid TAHA

Plaatsvervangend hoofd van de missie

Ambassade van Sudan, Brussel

8.

SURINAME

Olten Lionel Van GENDEREN

Adviseur

Ambassade van Suriname, Brussel

9.

TUVALU

De heer Panapasi NELESONE

Ambassadeur

Ambassade van Tuvalu, Brussel


BIJLAGE IV

AANGENOMEN RESOLUTIES

over de financiële en economische gevolgen van de klimaatverandering in de ACS-landen (ACS-EU/100.642/10/def.) 20

over de sociale gevolgen van de mondiale crisis (ACS-EU/100.640/10/def.) 25

over wederopbouw en herstel na de ramp in Haïti en het verband tussen armoede en natuurrampen (ACS-EU/100.726/10/def.) 31

over steun voor de consolidatie van de vrede in Zuid-Sudan (ACS-EU 100.725/10/def.) 34

Verklaring — De bananenovereenkomst tussen de EU en Latijns-Amerika en de gevolgen ervan voor de bananentelers in de EU en de ACS-landen 38

Regionale Strategiedocumenten — conclusies

Conclusies inzake het regionale strategiedocument (RSD) en het regionale indicatieve programma (RIP) krachtens het 10e EOF — Caribisch gebied 41

Conclusies inzake het regionale strategiedocument (RSD) en het regionale indicatieve programma (RIP) krachtens het 1de EOF — Oostelijk en Zuidelijk Afrika en de Indische Oceaan 45

Conclusies inzake het regionale strategiedocument (RSD) en het regionale indicatieve programma (RIP) krachtens het 10e EOF — SADC 48

Conclusies inzake het regionale strategiedocument (RSD) en het indicatieve regionale programma (IRP) krachtens het 10e EOF — Centraal-Afrika 51

Conclusies over het regionale strategiedocument (RSD) en het Regionaal Indicatief Programma (RIP) krachtens het 10e EOF — West-Afrika 53

Conclusies over het regionale strategiedocument (RSD) en het regionale indicatieve programma (RIP) krachtens het 10e EOF — Stille Oceaan 55

RESOLUTIE (1)

over de financiële en economische gevolgen van de klimaatverandering in de ACS-landen

De Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU,

van 29 maart tot en met 1 april 2010 bijeen in Tenerife (Spanje),

gelet op artikel 17, lid 1 van haar Reglement,

gezien de Millenniumverklaring van de Verenigde Naties van 8 september 2000, die de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling (MOD's) definieert als door de internationale gemeenschap gezamenlijk vastgelegde criteria voor de bestrijding van armoede,

gezien de Verklaring inzake de integratie van beleid op het gebied van klimaatverandering in de ontwikkelingssamenwerking, die op 4 april 2006 is aangenomen door de ministers van Ontwikkelingssamenwerking en Milieu van de landen die lid zijn van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO),

gezien het vierde evaluatieverslag van het Intergouvernementeel Panel inzake klimaatverandering, vastgesteld op 17 november 2007 in Valencia (Spanje),

onder verwijzing naar haar op 20 maart 2008 in Ljubljana goedgekeurde resolutie over kwesties in verband met de voedselzekerheid in de ACS-landen en de rol van de samenwerking ACS-EU (2),

onder verwijzing naar haar in Praag op 9 april 2009 vastgestelde resolutie over de sociale en milieugevolgen van de klimaatverandering in de ACS-landen (3),

gezien de resoluties die op 10 juli 2009 zijn vastgesteld tijdens de G8-top en het forum van economisch sterkste landen in L’Aquila (Italië),

gezien het World Development Report 2010: Development and Climate Change van de Wereldbank, dat op 15 september 2009 in Washington (VS) is bekendgemaakt,

onder verwijzing naar haar resolutie over klimaatverandering die op 2 december 2009 in Luanda is aangenomen (4),

gezien de conclusies van de Europese Raad die plaatsvond op 10 en 11 december 2009,

gezien de resultaten van de conferentie van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering die van 7 tot en met 18 december 2009 plaatsvond in Kopenhagen,

gezien het verslag van de Commissie economische ontwikkeling, financiën en handel (ACS-EU/100.642/10/def.),

A.

overwegende dat natuurlijke veranderingen in het mondiale klimaat zich altijd al hebben voorgedaan, maar dat de waargenomen snelheid en de omvang van zowel de opwarming van de aarde als het verlies aan biodiversiteit van die aard zijn dat het oorzakelijke verband met menselijke activiteiten niet langer meer in twijfel kan worden getrokken,

B.

overwegende dat de klimaatverandering een ernstige bedreiging vormt voor het verminderen van armoede en voor de mensenrechten, vrede en veiligheid, de beschikbaarheid van water-, energie- en voedselbronnen en het realiseren van de MOD's in veel ontwikkelingslanden,

C.

overwegende dat er in de afgelopen eeuw een gemiddelde stijging van de mondiale oppervlaktetemperatuur van 0,74 °C is waargenomen en het IPCC voorspelt dat dit verder zal stijgen tot tussen de 1,1 °C en 6,4 °C, afhankelijk van het scenario,

D.

overwegende dat de menselijke, sociale, financiële en economische gevolgen van deze veranderingen te voelen zullen zijn in de verwezenlijking van de MOD's en in veel sectoren, zoals de landbouw- en veeteeltproductiviteit, mariene activiteiten, toeristenstromen, fysieke infrastructuur en gezondheidszorg; overwegende dat de veranderingen waarschijnlijk tot woestijnvorming zullen leiden en het voortbestaan zullen bedreigen van veel inheemse volkeren, eilanden en bossen die tastbaar en ontastbaar mondiaal erfgoed zijn,

E.

overwegende dat de ACS-landen het minst verantwoordelijk zijn voor de klimaatverandering maar zich met de ernstigste gevolgen ervan geconfronteerd zien; overwegende dat klimaatverandering door de vernietiging van productiepotentieel in de ontwikkelingswereld mondiale ontwikkelingstrends zou kunnen verminderen of zelfs volledig teniet zou kunnen doen,

F.

overwegende dat de ACS-landen door hun fragiele overheidsfinanciën, hoge overheidsschulden en sterke afhankelijkheid van monoculturen voor uitvoer gevoelig zijn voor exogene schokken; overwegende dat deze landen door hun grote afhankelijkheid van productie in de primaire sector als hoofdbron van nationale inkomsten het meest bedreigd worden door klimaatveranderingen,

G.

overwegende dat klimaatverandering op het niveau van de huishoudens zal leiden tot een afname van individuele financiële, sociale en fysieke veiligheid, waardoor armoede en kwetsbaarheid zullen toenemen, met name onder de meest kwetsbare groepen; overwegende dat klimaatverandering op macro-economisch niveau naar alle waarschijnlijkheid zal leiden tot meer overheidsuitgaven, terwijl de bronnen van overheidsinkomsten tegelijkertijd afnemen,

H.

overwegende dat de klimaatverandering kan leiden tot een toenemende grondstoffenschaarste, zoals voor bewoning geschikt land, drinkwater en voor landbouw geschikte grond, hetgeen weer aanleiding zal geven tot nieuwe conflicten, onzekerheid en migratiestromen, waardoor de wereldwijde instabiliteit naar alle waarschijnlijkheid verder zal toenemen,

I.

overwegende dat stijgende temperaturen en veranderende neerslagniveaus nu al een bedreiging vormen voor de landbouwproductie, waarin 70 % van de bevolking in de minst ontwikkelde landen werkzaam is, met minder en onvoorspelbare opbrengsten tot gevolg; overwegende dat niet-duurzame landbouwpraktijken bodems bovendien permanent kunnen aantasten,

J.

overwegende dat vrijwel alle ondervoede mensen ter wereld – naar schatting één miljard — in plattelandsgebieden wonen en voor hun levensonderhoud en dus ook hun overleven afhankelijk zijn van de beschikbaarheid van landbouwgrond en landbouwopbrengsten,

K.

overwegende dat mariene activiteiten veranderingen ondergaan als gevolg van de stijging van de zeespiegel en de toename van de zuurtegraad van de oceanen die de biodiversiteit schaden en daarmee de inkomsten van lokale vissers, de opbrengsten uit het kusttoerisme en de omvang van de commerciële portefeuilles van kuststaten in gevaar brengen; overwegende dat er opnieuw moet worden nagedacht over toerisme op industriële schaal wanneer dit vanuit milieuoogpunt niet duurzaam is,

L.

overwegende dat de impact van de klimaatverandering op landbouw- en mariene activiteiten een ernstige bedreiging vormt voor de voedselzekerheid,

M.

overwegende dat acute gevaren waarvan men denkt dat deze verband houden met klimaatverandering, vaak onvoorspelbaar en verwoestend zijn, de productie in de primaire sector, fysieke infrastructuur en toerisme-industrieën kunnen wegvagen en tot veel doden kunnen leiden,

N.

overwegende dat kleine, zich ontwikkelende eilandstaten vaak het zwaarst worden getroffen door deze acute gevaren en daarnaast het geografische nadeel hebben dat ze laag gelegen zijn, waardoor ze het gevaar lopen van geleidelijke erosie door de zee en uiteindelijk volledig in de zee kunnen verdwijnen als de waterspiegel verder stijgt,

O.

overwegende dat onstabiele klimaatomstandigheden inhouden dat bepaalde regio's worden aangemerkt als „risicovolle” gebieden, waardoor ze minder aantrekkelijk worden voor rechtstreekse buitenlandse investeringen,

P.

overwegende dat economische actoren die radicaal hun eigen belangen nastreven ten nadele van het mondiale klimaat, lokale omgevingen, habitats en sociaal welzijn, slechts zelden rekenschap hoeven af te leggen over de schade die zij aanrichten,

Q.

overwegende dat in een geglobaliseerde wereld met mondiale winsten, de verantwoordelijkheid van bedrijven ook mondiaal moet worden, evenals de verplichting om schade en verliezen te vergoeden,

1.

betreurt het mislukken van de conferentie van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering die van 7 tot en met 18 december 2009 in Kopenhagen plaatsvond en die, doordat hij niet heeft geleid tot een uitgebreide wettelijk bindende internationale overeenkomst, heeft aangetoond dat men het wel vrijwel eens is over de soorten uitdagingen die ons te wachten staan, maar dat er nog veel meningsverschillen zijn over hoe deze het hoofd moet worden geboden; stelt vast dat de EU haar doelen tijdens de onderhandelingen in Kopenhagen niet heeft ingetrokken en dringt er daarom bij de EU op aan om in het kader van de actuele inspanningen om tijdens de conferentie van 29 november tot en met 10 december 2010 in Cancún tot een bindende overeenkomst te komen, haar verantwoordelijkheid als belangrijke actor ten volle op te nemen;

2.

stelt vast dat er dringend aanzienlijke wereldwijde inspanningen nodig zijn, met name in de meest geïndustrialiseerde en ontwikkelde landen, om de opwarming van de aarde te beperken, door een gecoördineerd, convergent, ambitieus en proactief beleid gericht op verzachting en aanpassing ten uitvoer te leggen;

3.

merkt op dat de uitwerkingen van de klimaatverandering op ontwikkelingslanden zich onder andere zullen uiten in een afname van hun productiepotentieel, uitvoer en overheidsinkomsten, waardoor hun economieën nog kwetsbaarder zullen worden; verlangt dat er ondersteunende maatregelen worden genomen ten gunste van bestaande plaatselijke duurzame en productieve landbouwpraktijken teneinde de voedselzekerheid te verbeteren en onnodige erosie en uitputting van de bodem te vermijden;

4.

dringt er bij de EU- en ACS-landen op aan te investeren in alternatieve schone energiebronnen en in technieken om de energie-efficiëntie te verbeteren, met als doel de gunstige effecten die het gebruik ervan kan hebben op de arbeidsmarkt, energiezekerheid en biodiversiteit, en als gevolg daarvan op de voedselzekerheid, volledig te benutten; onderstreept met name de noodzaak van een veralgemeend gebruik van hernieuwbare energie, met name zonne-energie, en landbouwmethoden waarbij efficiënter met water wordt omgegaan; vraagt de Commissie bovendien met aandrang innovatieve oplossingen te ondersteunen, zoals groene gordels rond steden om te voldoen aan de basisvoedselbehoeften van de bevolkingen van steden in ontwikkelingslanden;

5.

vraagt de EU- en ACS-landen een uitgebreid gezamenlijk onderzoeksprogramma ten uitvoer te leggen met grootschalige financiering door de EU, waarbij innovatieve ondernemingen en gespecialiseerde onderzoekscentra betrokken worden, om effectieve nieuwe technieken te ontwikkelen voor de exploitatie van hernieuwbare energiebronnen, waarvan de octrooien en processen gratis ter beschikking worden gesteld van ondernemers en staatsbedrijven in de EU- en ACS-landen;

6.

verzoekt de EU, in het kader van de ontwikkelingssamenwerking, en de ACS-landen om technologiepartnerschappen te ontwikkelen teneinde het gebruik van schone technieken in de ACS-landen mogelijk te maken en, eventueel via de oprichting van een ACS-EU energie-initiatief, onderzoek naar en ontwikkeling van dergelijke technieken in de ACS-landen zelf te ondersteunen; onderstreept in een breder kader de noodzaak van het verhelderen en verbeteren van onroerende-zaakrechten in ACS-landen, met als doel extra ontwikkelingspotentieel te creëren op basis van onroerende zaken en deze te gebruiken voor productie en als zekerheid;

7.

onderstreept dat private economische actoren uit EU-landen zich tijdens hun aanwezigheid in ACS-landen op maatschappelijk verantwoorde wijze moeten gedragen, met name wat betreft de eerbiediging van de arbeids- en beloningsrechten van de bevolking en het respect voor de natuurlijke grondstoffen, het milieu, habitats, natuurlijke landschappen, flora en fauna van de landen waar zij actief zijn en waarvan lokale bevolkingen afhankelijk zijn; benadrukt met name dat het noodzakelijk is de maatschappelijke verantwoordelijkheid van bedrijven met betrekking tot het gebruik van natuurlijke grondstoffen te verbeteren;

8.

eist dat fondsen voor klimaatgerelateerde activiteiten middelen verstrekken in aanvulling op de langetermijntoezeggingen van donoren betreffende officiële ontwikkelingssteunbedragen (ODA), en dat er duidelijke informatie wordt bijgehouden over de middelen die in het kader van deze twee afzonderlijke kanalen worden toegewezen;

9.

verwelkomt het initiatief van de Boliviaanse president Evo Morales Ayma om van 19 tot en met 21 april 2010 de World People's Conference on Climate Change and the Rights of Mother Earth te laten plaatsvinden in Cochabamba (Bolivia) in het kader van de internationale inspanningen op weg van Kopenhagen naar Cancún;

10.

wijst erop dat de internationale toezeggingen met betrekking tot de MOD's alleen werkelijkheid kunnen worden indien de geïndustrialiseerde landen zich houden aan hun toezegging om 0,7 % van hun bbp uit te trekken voor ODA;

11.

verzoekt de EU en de EU-lidstaten de kleine eilandstaten binnen de ACS-landen adequaat te helpen bij het aanpakken van de door de klimaatverandering veroorzaakte problemen in hun landbouw- en mariene/visserijsectoren, zoals voedselzekerheid, door de ontwikkeling van groene economieën te bevorderen aan de hand van de overdracht van technologie en de verstrekking van extra middelen ter financiering van hun aanpassings- en verzachtingsstrategieën;

12.

stelt dat de bedragen die nodig zijn voor het bestrijden van de gevolgen van klimaatverandering in ontwikkelingslanden op lange termijn niet alleen uit overheidsfondsen gehaald kunnen worden, maar dat de private sector hieraan ook moet bijdragen; is daarom ingenomen met de initiatieven van EU-lidstaten voor het instellen van vrijwillige heffingen op emissies door de zee- en luchtvaart en dringt erop aan als gevolg hiervan belasting te gaan heffen op het internationale vrachtvervoer op basis van het proportionele vervuilingsvolume en de intensiteit van elke vorm van transport;

13.

vraagt om de tenuitvoerlegging van het beginsel dat de „verantwoordelijke entiteit betaalt” als logische uitbreiding van het beginsel dat de „vervuiler betaalt”;

14.

eist dat de EU en de EU-lidstaten die zelf lid zijn van de G20, onderhandelingen aangaan met G20- en OESO-partners en, meer in het algemeen, binnen de mondiale financiële instellingen, met als doel overeenstemming te bereiken over de noodzaak van een mondiale heffing waarvan de opbrengst gebruikt zal worden voor het financieren van mondiale publieke goederen en voor het bestrijden van de ergste effecten van klimaatverandering;

15.

stelt bezorgd vast dat, behalve Zuid-Afrika, geen enkele ACS-staat of groep van ACS-staten aan de G20-tafel zit; stelt dat het niet mogelijk is een nieuw model voor duurzame global governance te ontwikkelen zonder grotere deelname van de armste landen uit Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan;

16.

dringt er bij de ACS- en EU-landen op aan internationale beste praktijken ten uitvoer te leggen bij het ontwikkelen van binnenlandse wetgeving gericht op duurzame ontwikkeling, het terugdringen van kooldioxide-emissies, het bevorderen van technieken voor schonere energie en het gebruik van hernieuwbare energie;

17.

verzoekt haar covoorzitters deze resolutie te doen toekomen aan de ministerraad van de ACS-EU, het Europees Parlement, de Europese Commissie, het voorzitterschap van de Europese Unie en de Afrikaanse Unie.

RESOLUTIE (5)

over de sociale gevolgen van de mondiale crisis

De Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU,

van 29 maart tot en met 1 april 2010 bijeen in Tenerife (Spanje),

gelet op artikel 17, lid 1 van haar Reglement,

gezien de doelstellingen van de op 23 juni 2000 in Cotonou ondertekende partnerschapsovereenkomst tussen de leden van de groep van staten in Afrika, het Caribische gebied en de Stille Oceaan, enerzijds, en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, anderzijds (Overeenkomst van Cotonou) en alle wijzigingen daarvan,

gezien de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling (MOD's) van de Verenigde Naties, en met name de verbintenis om een wereldwijd partnerschap voor ontwikkeling te vormen, alsook de conclusies en aanbevelingen van de VN-bijeenkomst op hoog niveau die op 25 september 2008 plaatsvond in New York,

gezien de consensus van Monterrey, die op 21 en 22 maart 2002 door de Verenigde Naties is aangenomen tijdens de internationale conferentie over financiering voor ontwikkeling, en de verklaring van Doha over financiering voor ontwikkeling, die op 2 december 2008 door de Verenigde Naties is aangenomen tijdens de internationale vervolgconferentie over financiering voor ontwikkeling waarop de tenuitvoerlegging van de consensus van Monterrey is geëvalueerd,

gezien de verklaring van Parijs over de doeltreffendheid van de ontwikkelingshulp van 2 maart 2005 en het actieprogramma van Accra, dat werd aangenomen tijdens het Forum op hoog niveau over de doeltreffendheid van de ontwikkelingshulp dat van 2 t/m 4 september 2008 plaatsvond in Accra,

gezien de mededeling van de Commissie van 8 april 2009„Steun aan de ontwikkelingslanden bij de aanpak van de crisis” (6),

gezien de verklaringen die de G20 heeft afgelegd na de bijeenkomsten over de financiële crisis van 15 november 2008 in Washington, 2 april 2009 in Londen en 24 en 25 september 2009 in Pittsburgh,

gezien de resoluties die op 10 juli 2009 zijn vastgesteld tijdens de G8-top die plaatsvond in L’Aquila (Italië),

gezien de conclusies van de Europese Raad van 10 en 11 december 2009,

gezien de oproep van de president van de Wereldbank, Robert B. Zoellick, aan de ontwikkelde landen om 0,7 % van hun stimuleringspakket te bestemmen voor een kwetsbaarheidfonds voor ontwikkelingslanden,

gezien het verslag van de Wereldgezondheidsorganisatie uit 2008 met als titel „Primary health care: now more than ever”,

gezien het verslag van het IMF van maart 2009 met als titel „The implications of the global financial crisis for low-income countries”,

gezien de verklaring van de wereldtop over voedselzekerheid van 16 tot en met 18 november 2009 in Rome,

gezien de resolutie met als titel „The effects of the global economic and financial crisis on the African economies: strategies and measures to face them”, goedgekeurd tijdens de 32e conferentie van de Afrikaanse Parlementaire Unie in Ouagadougou op 19 en 20 november 2009,

onder verwijzing naar haar in Luanda op 3 december 2009 goedgekeurde resolutie over de gevolgen van de financiële crisis voor de ACS-landen (7),

gezien het verslag van de Commissie sociale zaken en milieu (ACS-EU/100.640/10/def.),

A.

overwegende dat de huidige crisis uitzonderlijk van aard is en een combinatie is van sociale, milieu-, energie-, economische, financiële en voedselcrises; overwegende dat het ontwikkelingsmodel moet worden aangepast teneinde ervoor te zorgen dat het effectief en transparant is,

B.

overwegende dat volgens ramingen van de Voedsel- en Landbouworganisatie (FAO) het aantal mensen wereldwijd dat honger lijdt opgelopen is tot één miljard en het totaal vanwege de wereldwijde crisis met 100 miljoen is toegenomen; overwegende dat het aantal mensen dat in armoede leeft in december 2010 kan zijn opgelopen tot 90 miljoen,

C.

overwegende dat de meeste ACS-landen afhankelijk zijn van de uitvoer van handelsgoederen en natuurlijke grondstoffen, en dat de crisis heeft geleid tot een daling van de inkomsten uit uitvoer van vele ontwikkelingslanden, van de overmakingen van geld naar deze landen en van de directe buitenlandse investeringen,

D.

overwegende dat ontwikkelingslanden ook geconfronteerd worden met een afname van de overmakingen van migrerende werknemers aan hun landen van oorsprong en een daling van de officiële ontwikkelingshulp (ODA), die door de Verenigde Naties wordt geraamd op USD 20 miljoen per jaar lager dan hetgeen aan steun voor Afrika beloofd is tijdens de G8-top van 2005 in Gleneagles,

E.

overwegende dat de uitwerking van de diverse crises op de ACS-landen de realisatie van de MOD's in gevaar zal brengen,

F.

overwegende dat hiv/aids niet alleen een gezondheidskwestie is, aangezien de verspreiding van de ziekte een pandemie met sociale, economische en demografische gevolgen in alle landen heeft veroorzaakt,

G.

overwegende dat de economische en financiële crisis waarschijnlijk tot meer verlies van geschoolde arbeidskrachten uit ACS-landen zal leiden, hetgeen de effecten van de crisis op de lange termijn verergert,

H.

overwegende dat de ACS-landen niet verantwoordelijk zijn voor de financiële en economische crisis, maar wel mede het zwaarste lijden onder de gevolgen ervan, hetgeen ook opgaat voor klimaatverandering; overwegende dat de financiële en economische crisis onder andere is veroorzaakt door de deregulering van financiële en economische markten,

I.

overwegende dat de arbeidsvoorwaarden als gevolg van de crisis verslechteren: de werkloosheid is toegenomen met 59 miljoen wereldwijd en meer dan 200 miljoen arbeidskrachten worden als gevolg van de financiële en economische crisis aan extreme armoede blootgesteld, zowel in ACS- als EU-landen,

J.

overwegende dat de kwetsbare groepen in de maatschappij, met name jonge mensen, de middellange- en langetermijngevolgen van de crisis het zwaarst zullen voelen; overwegende dat het al onevenredig grote aantal werkloze jongeren zal blijven toenemen,

K.

overwegende dat de gevolgen van de mondiale economische crisis op midden-inkomensontwikkelingslanden en op de sociale ontwikkelingsprogramma's van die landen niet over het hoofd mogen worden gezien,

Veelzijdige gevolgen van de crisis

1.

wijst er nogmaals op dat de EU een doorslaggevende rol moet spelen bij het afzwakken van de gevolgen van de crisis voor de ACS-landen, aangezien zij de belangrijkste handelspartner is van de ACS-landen, de grootste leverancier van private investeringen en de grootste donor van officiële ontwikkelingshulp in de wereld;

2.

dringt er bij de donorlanden met klem op aan deze ongekende crisis aan te grijpen om bestaande mogelijkheden van aanvullende en innovatieve bronnen voor de financiering van ontwikkeling, zoals een belasting op internationale financiële verrichtingen, verder te onderzoeken en om nieuwe bronnen aan te wijzen, zodat de ontwikkelingslanden de mogelijkheid krijgen om hun inkomstenbronnen te diversifiëren en efficiënte, concrete en operationele uitgavenprogramma’s ten uitvoer te leggen;

3.

vreest dat de crisis de realisatie van de MOD's zal belemmeren en de financiële crisis in een ontwikkelingscrisis zal uitmonden, en dringt er derhalve op aan dat de EU-lidstaten hun toezeggingen om de officiële ontwikkelingshulp te verhogen tot 0,56 % van het bni in 2010 en 0,7 % in 2015, handhaven en gestand doen; verzoekt de lidstaten deze toezeggingen gestand te doen door ze op te nemen in bindende nationale wetgeving; roept op tot gecoördineerde actie en versterking van de ontwikkelingsprogramma's om de al aan de sectoren gezondheidszorg, onderwijs en sociale bescherming toegewezen officiële ontwikkelingshulp veilig te stellen;

4.

roept de EU- en ACS-landen ertoe op Europese financiering zo effectief mogelijk in te zetten teneinde de MOD's te realiseren via een meer zorgvuldige selectie van concentratiesectoren in de landenstrategiedocumenten en nationale indicatieve programma's;

5.

wijst opnieuw op het belang van de in de verklaring van Parijs en het actieprogramma van Accra vervatte beginselen inzake de doeltreffendheid van de hulp en de in de EU-gedragscode inzake de taakverdeling binnen het ontwikkelingsbeleid vervatte beginselen inzake coördinatie tussen de donoren (8); dringt erop aan dat de ministerraad van de ACS-EU zijn toezegging in dit opzicht tijdens zijn bijeenkomst in juni 2010 dient te vernieuwen;

6.

dringt er bij de overheden van de EU- en ACS-landen op aan om gezamenlijk de strijd in te zetten tegen belastingfraude, illegale kapitaalstromen en het witwassen van geld; benadrukt de noodzaak van ondersteuning van de opbouw van capaciteiten in ACS-staten, waaronder begrepen nationale belastingstelsels en het gerechtelijk apparaat, teneinde de welvaart beter te herverdelen;

7.

ondersteunt de tenuitvoerlegging van internationale praktijken in belastingzaken, met name het in acht nemen van de beginselen van transparantie en informatie-uitwisseling tussen de ACS-staten die zich hieraan verbonden hebben;

8.

dringt aan op de noodzaak de kosten van overmakingstransacties te verlagen, met name nu migranten ernstig onder de crisis leiden en niet meer zoveel kunnen overmaken naar hun land van herkomst;

9.

wijst erop dat regionale samenwerking een belangrijke rol te vervullen heeft bij het te boven komen van de gevolgen van de crisis;

Sociale sectoren verbeteren

10.

benadrukt de rol van socialebeschermingsstelsels bij het afzwakken van armoede en dringt aan op het creëren en ontwikkelen van sociale beschermingsmechanismen;

11.

roept de overheden van de ontvangende landen en de donoren ertoe op zich op de korte termijn te richten op veiligheidsnetten om te voorkomen dat mensen tot armoede vervallen; ondersteunt de instelling van een wereldwijd armoedealarmeringssysteem, een internationaal fonds dat snelle reactie mogelijk zou maken en een veiligheidsnet zou vormen voor de meest kwetsbare mensen ter wereld;

12.

is ingenomen met het kwetsbaarheids-FLEX-mechanisme van de Europese Commissie dat als doel heeft in steun te voorzien teneinde sociale uitgaven zeker te stellen; verzoekt de Commissie en de ACS-regeringen de tussentijdse herziening van landen- en regionale strategiedocumenten te benutten om de mogelijkheden van het versterken van sociale sectoren te onderzoeken en in 2010 de middelen uit te breiden voor de tweede „tranche” van het kwetsbaarheids-FLEX-mechanisme met het oog op volledige financiering van het resterende financieringshiaat van de ACS-staten die daarvoor in aanmerking komen;

13.

dringt er bij overheden en donoren op aan om prioriteit te geven aan steun voor sociale basisbehoeften en de steun voor kwetsbare kinderen en vrouwen die hard geraakt zijn door de crisis, jongeren, arbeidskrachten met een laag inkomen, weinig opleiding en/of migrantarbeiders, arbeidskrachten in de landbouw en gehandicapte mensen die risico lopen te verhogen;

14.

wijst erop dat er inspanningen verricht moeten worden om zuigelingen- en moedersterfte terug te dringen in Afrikaanse landen bezuiden de Sahara waar deze MOD's wellicht niet gerealiseerd zullen worden; wijst erop dat onderwijs en gezondheidszorg centraal moeten staan bij ontwikkelingsbeleid en dringt erop aan dat de huidige situatie geen verlaging van de nationale uitgaven en internationale steun aan deze sectoren mag rechtvaardigen;

15.

is van mening dat gezondheidszorgprogramma's, waaronder begrepen seksuele en reproductieve gezondheidszorg, de bevordering van gendergelijkheid, ervoor zorgen dat vrouwen meer te zeggen krijgen, en de rechten van kinderen een prominente positie moeten innemen in het ACS-EU ontwikkelingsbeleid, met name in gebieden waar gendergerelateerd geweld alomtegenwoordig is en vrouwen en kinderen het risico lopen hiv/aids te krijgen of hun de toegang tot informatie, preventie en/of behandeling ontzegd wordt;

16.

dringt er bij de overheden van de ACS- en EU-landen op aan maatregelen te nemen die specifiek gericht zijn op het integreren van jongeren en vrouwen in de maatschappij en het verhogen van hun volledige deelname aan de economie;

17.

benadrukt dat het creëren van werkgelegenheid bevorderd moet worden door verbetering van het hoger onderwijs, waaronder begrepen beroepsonderwijs, en een leven lang leren; dringt aan op een verbetering van gelijke toegang tot en mogelijkheden van de ontwikkeling van vaardigheden, hoogwaardige opleidingen en onderwijs; dringt aan op het realiseren van verbeteringen wat betreft de toegang tot krediet (waaronder begrepen microfinanciering) om het creëren van werkgelegenheid te stimuleren en bij te dragen tot het opzetten van micro-ondernemingen om lokale economieën nieuw leven in te blazen;

18.

benadrukt het belang van bescherming van de rechten van werknemers en dringt aan op het nemen van meer maatregelen om kinderarbeid en jeugdwerkloosheid tegen te gaan; dringt er bij de stakeholders op aan via een sociale dialoog strategieën op nationaal en sectorniveau te ontwikkelen om op een crisis te reageren;

19.

onderstreept dat fatsoenlijk werk centraal moet staan bij het creëren van werkgelegenheid om een einde te maken aan het probleem van de „werkende armen”; benadrukt derhalve dat een regionale groeistrategie die zich richt op werkgelegenheid en fatsoenlijk-werkgerelateerde kwesties moet worden opgenomen in de tussentijdse herziening van de ACS-landenstrategiedocumenten;

20.

dringt er bij de donorlanden op aan de ACS-landen te ondersteunen bij het diversifiëren van hun economieën zodat zij minder van één product afhankelijk worden; wijst nogmaals op de noodzaak in infrastructuur en projecten voor regionale aansluitingen te investeren en benadrukt dat een partnerschap met gelijkwaardige deelnemers de richtlijn zou moeten zijn voor handelsbeleid, met als oogmerk economieën op regionaal en lokaal niveau een stevige basis te geven;

21.

wijst op de noodzaak de investering in ontwikkelingslanden in de zin van de duurzaamheid ervan te beoordelen en gezonde milieu- en leefomstandigheden op duurzame basis te onderhouden;

22.

bevestigt nogmaals dat het wegtrekken van goed opgeleide mensen een alarmerende realiteit is die het ontwikkelingspad en de vooruitzichten van de minst ontwikkelde landen bedreigt doordat het een negatieve invloed heeft op basissectoren zoals gezondheidszorg en volksgezondheid, onderwijs en het opbouwen van de publieke sector; moedigt derhalve circulaire migratie aan;

Voedselzekerheid

23.

herhaalt de stelling dat de recente voedselcrisis heeft aangetoond dat de landbouw te lang veronachtzaamd is en dat ondervoeding dringend via langetermijnmaatregelen moet worden aangepakt; dringt er bij de desbetreffende landen, donoren en internationale instellingen op aan de investering in voedzekerheid en landbouw, met name kleinschalige landbouw, aan te moedigen; is van mening dat de Europese Commissie de tussentijdse herziening van de landenstrategiedocumenten krachtens het financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking en het Europees Ontwikkelingsfonds moet aangrijpen om met de ontvangende landen de noodzaak te bespreken om landbouw en visserij hoger op de agenda te plaatsen;

24.

benadrukt dat de gesubsidieerde uitvoer van voedsel vanuit de EU naar regio's waar acute voedseltekorten heersen geleid moet worden;

25.

verwelkomt buitenlandse investeringen in landbouw die ontwikkeling ondersteunen en bijdragen aan het opbouwen van lokale capaciteit voor het omvormen van grondstoffen (met name landbouwproducten) in verwerkte producten; maakt zich desalniettemin zorgen om de huidige trend dat sommige landen grond huren in ontwikkelingslanden om productie uit deze landen in te voeren; dringt erop dat dergelijke contracten transparant moeten zijn en dat een gedeelte van de landbouwproducten in de producerende landen moet blijven; uit haar bezorgdheid wat betreft het speculeren met voedsel;

26.

dringt aan op het stimuleren van technische, financiële en menselijke capaciteit teneinde kleine boeren, lokale markten en moderne teelttechnieken in ACS-landen te bevorderen zodat deze landen minder kwetsbaar worden voor de effecten van volatiele wereldmarkten;

27.

roept de EU- en ACS-landen ertoe op de ontwikkeling van de agrarische sector, de visserij en voedselveiligheid als prioriteit te behandelen en als concentratiesector aan te merken bij het opstellen van landenstrategiedocumenten en nationale indicatieve programma’s; benadrukt dat voedselproductie en -distributie een punt van aandacht moeten zijn om honger in ACS-landen te voorkomen; stelt ook voor stedelijke landbouw te ontwikkelen;

28.

dringt er bij de EU op aan te gaan samenwerken met regionale organisaties voor visserijbeheer om duurzame visserij te realiseren en in ACS-landen de capaciteit te ontwikkelen om hun vis in eigen land te verwerken;

Klimaatverandering

29.

brengt in de herinnering dat er in 2020 USD 100 miljard per jaar nodig zal zijn om ontwikkelingslanden te helpen om te gaan met klimaatverandering; roept ACS-landen ertoe op hun eigen prioriteiten vast te stellen voor de strijd tegen klimaatverandering door het instellen van nationale aanpassingsprogramma's; dringt erop aan dat de fondsen niet afkomstig mogen zijn van al geplande budgetten voor ontwikkelingshulp, maar nieuwe en aanvullende fondsen moeten zijn;

30.

benadrukt dat het matigen van klimaatverandering een enorme uitdaging is voor ontwikkelingslanden, maar dat het, met de financiële en technische ondersteuning van donoren, ook een kans zou moeten worden om groene technologieën te bevorderen voor de ontwikkeling van deze landen (groene ontwikkeling) via technologieoverdracht (zonne-energie etc.) en om groene banen te scheppen;

31.

betreurt het feit dat de Kopenhagen-top geen wettelijk bindende overeenkomst heeft opgeleverd; dringt derhalve aan op een gezamenlijke ACS-EU-strategie gericht op een echte verbintenis in het kader van de volgende COP-16 die in Mexico gehouden wordt;

32.

wijst op het belang van het bevorderen van een wereldwijd samenwerkingsverband ter bestrijding van klimaatverandering, dat zou moeten streven naar het bieden van meer steun aan de armste ontwikkelingslanden die meer worden blootgesteld aan klimaatverandering, met name minst ontwikkelde landen en kleine eilandstaten in ontwikkeling;

33.

verzoekt haar covoorzitters deze resolutie te doen toekomen aan de ministerraad van de ACS-EU, het Europees Parlement, de Europese Commissie, het voorzitterschap van de Raad van de Europese Unie, de Afrikaanse Unie en het Pan-Afrikaanse Parlement.

RESOLUTIE (9)

over wederopbouw en herstel na de ramp in Haïti en het verband tussen armoede en natuurrampen

De Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU,

in vergadering bijeen in Tenerife (Spanje) van 29 maart tot en met 1 april 2010,

gelet op artikel 17, lid 2 van haar Reglement,

gezien de G7-top in Iqaluit (Canada) op 6 februari 2010,

gezien de resultaten van de Internationale donorconferentie voor een nieuwe toekomst voor Haïti, die op 31 maart 2010 in New York is gehouden,

gezien de conclusies van de ministeriële bijeenkomst die op 25 januari 2010 in Montreal plaatsvond,

gezien het debat over de aardbeving in Haïti, dat op 20 januari 2010 in het Europees Parlement plaatsvond, met barones Ashton, de hoge vertegenwoordiger van de Europese Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid,

gezien de conclusies van de buitengewone vergadering van de raad Buitenlandse zaken in Brussel op 18 januari 2010,

gezien de stabilisatiemissie van de VN in Haïti (MINUSTAH),

A.

overwegende dat Haïti op 12 januari 2010 werd getroffen door een aardbeving met een kracht van 7.3 op de schaal van Richter, waardoor catastrofale schade werd aangericht aan Port-au-Prince, Jacmel en andere plaatsen in de regio, waarna talloze krachtige naschokken volgden die hun uitwerking bleven hebben op het land,

B.

overwegende dat er naar schatting 200 000 doden zijn, 250 000 gewonden en dat meer dan 3 miljoen mensen hierdoor rechtstreeks getroffen zijn; overwegende dat de stabilisatiemissie van de VN in Haïti (MINUSTAH) een zware prijs heeft betaald en 146 doden betreurt en 70 vermisten heeft gemeld,

C.

overwegende dat het Bureau van de Verenigde Naties voor de coördinatie van humanitaire zaken (OCHA) heeft gemeld dat in het land in zijn geheel tot één miljoen mensen onderdak nodig hebben, met name aan de vooravond van het regenseizoen, en er tot 500 000 binnenlandse ontheemden zijn,

D.

overwegende dat het land nog voor de aardbeving van 12 januari 2010 in 2008 zwaar getroffen werd door orkanen en tropische stormen die een geraamde schade van 15 % van het bbp veroorzaakten,

E.

overwegende dat er voor de aardbeving zo'n 1,8 miljoen mensen „voedselonzeker” waren in dit land waar bijna 60 % van de bevolking in plattelandsgebieden woont en 70 % (12 miljoen mensen) van minder dan USD 2 per dag moet rondkomen,

F.

overwegende dat deze extreme armoede de verwoestende effecten van de aardbeving heeft verergerd en het land in een van de ernstigste humanitaire crises heeft gestort die dit land ooit heeft meegemaakt,

G.

overwegende dat de Commissie heeft ingestemd met het verstrekken van EUR 137 miljoen voor de kortetermijnbehoeften en tenminste EUR 200 miljoen voor de middellange en lange termijn, en dat de lidstaten daarnaast nog eens EUR 92 miljoen verstrekken; overwegende dat de Interamerikaanse Ontwikkelingsbank geraamd heeft dat de wederopbouw van Haïti EUR 10,5 miljard zal gaan kosten, waarvan per jaar EUR 2 miljard wordt ingezet; onder verwijzing naar het besluit van de Unie van Latijns-Amerikaanse naties om een steunfonds van EUR 217 miljoen op te zetten voor Haïti,

H.

overwegende dat Haïti vleugellam is door buitenlandse schulden van naar schatting circa USD 1 miljard, hetgeen al voor de aardbeving een belemmering was voor de ontwikkeling van het land en de herstelinspanningen van het land kan hinderen,

I.

onder verwijzing naar het besluit van de ministers van de G7 om de schulden van Haïti kwijt te schelden, evenals naar het feit dat de schuld van Haïti aan de G7-landen slechts USD 214 miljoen van een totaal van USD 890 miljoen uitmaakte,

J.

overwegende dat naast het lenigen van de directe nood, de inspanningen op middellange en lange termijn voor de wederopbouw van de bestaansmiddelen van de bevolking, de verwoeste infrastructuur, staatsinstellingen en economische activiteiten een langdurige internationale verbintenis vereisen,

1.

biedt haar oprechte condoleances aan en spreekt haar oprechte medeleven en solidariteit uit met de bevolking van Haïti en van de andere getroffen landen, en de medewerkers van internationale organisaties, waaronder de VN en de Europese Commissie, vanwege het grote verlies aan levens en de verwoesting die door de uitzonderlijk krachtige aardbeving is aangericht; looft de voorbeeldige moed en solidariteit die betoond is door de mensen in Haïti die, direct na de ramp en nog voordat deze bij de media bekend werd, terwijl ze zelf van alle middelen verstoken waren, duizenden levens hebben gered en hulp hebben geboden aan gewonden en wezen;

2.

is ingenomen met de inspanningen van de Haïtiaanse autoriteiten en het maatschappelijk middenveld, evenals van de VN, NGO's en overige bilaterale donoren om steun te bieden aan de bevolking van Haïti en looft het werk van hulporganisaties en individuele personen uit de hele Europese Unie en de ACS-landen en de hele wereld;

3.

is van ganser harte verheugd over de solidariteit die betoond is door de VN-lidstaten en internationale partners die op 31 maart 2010 te New York aanwezig waren op de Internationale donorconferentie voor een nieuwe toekomst voor Haïti, hetgeen geresulteerd heeft in toezeggingen voor een totaal van USD 9,9 miljard voor de komende drie jaar en daarna, en dringt er bij de internationale gemeenschap op aan om de historische beloften die gedaan zijn gestand te doen;

4.

ondersteunt het feit dat de internationale donoren hun bijdragen gezamenlijk geschaard hebben onder het actieplan voor nationaal herstel en ontwikkeling van Haïti, dat gepresenteerd is door René Préval, de president van Haïti, als duidelijk teken dat de Haïtiaanse autoriteiten het voortouw zullen nemen bij de langetermijninspanningen voor de wederopbouw;

5.

benadrukt dat het van cruciaal belang is dat de VN, die handelen onder de auspiciën van de regering van Haïti, verantwoordelijk zijn en blijven voor het coördineren van alle burger- en militaire operaties, met betrekking tot het herstellen van de veiligheid en tot humanitaire steun, evenals tot wederopbouw en ontwikkeling;

6.

dringt er bij de VN op aan het mandaat van MINUSTAH in overleg met de Haïtiaanse autoriteiten te herzien teneinde te kunnen reageren op de behoeften van het land na de ramp, met specifieke aandacht voor veiligheidskwesties;

7.

dringt aan op een uitgebreide beoordeling om vast te stellen waar de bevolking op korte en lange termijn behoefte aan heeft en om te zorgen voor de betrokkenheid van de internationale gemeenschap bij het wederopbouwproces, waardoor de drie fasen van noodhulp, herstel en wederopbouw worden afgedekt;

8.

is ernstig bezorgd over het welzijn van de meest kwetsbare mensen, met name vrouwen, kinderen en ouderen; verzoekt de Commissie en de VN speciale aandacht te besteden aan en ondersteuning te bieden aan de deelname van vrouwen aan wederopbouwinspanningen door hen actief te betrekken bij de noodhulp-, herstel- en wederopbouwfasen van alle nood- en wederopbouwprogramma's;

9.

benadrukt dat alleenstaande kinderen en kinderen die van hun gezinnen gescheiden zijn voorzien moeten worden van diensten gericht op het zo snel mogelijk herenigen van deze kinderen met hun ouders of hun reguliere verzorgers; verzoekt de EU en de internationale gemeenschap dringend de noodzaak te beoordelen van een gecoördineerd plan over wat te doen met de duizenden kinderen die wees geworden zijn door de aardbeving; wijst op het grote risico van illegale adoptie en kinderhandel;

10.

dringt er bij de EU op aan een tijdelijk moratorium inzake nieuwe adopties van kinderen uit Haïti te ondersteunen voor de duur van twee jaar nadat gestart is met het zoeken naar de ouders of verzorgers van kinderen; verzoekt om urgente inspanningen door de EU om te voorzien in de basisbehoeften van kinderen, tijdelijke scholen te starten en counseling aan te bieden aan kinderen;

11.

dringt er bij de Europese Commissie en de internationale gemeenschap met klem op aan de gezondheidssituatie van de Haïtiaanse bevolking, met name vrouwen en kinderen, in het oog te houden;

12.

verzoekt de internationale gemeenschap om de externe schulden van de republiek Haïti volledig kwijt te schelden en feliciteert alle partijen die al dergelijke maatregelen hebben genomen of aangekondigd; benadrukt dat noodhulp naar aanleiding van de aardbeving geboden moet worden in de vorm van subsidies en niet in de vorm van leningen waaruit schulden ontstaan;

13.

ondersteunt inspanningen van de EU en andere donoren om de productie van voedsel locaal te stimuleren, beschadigde infrastructuren te herstellen en het noodzakelijke materiaal (zaad, kunstmest en gereedschappen) beschikbaar te stellen aan kleine boeren — met name voor het voorjaarsplantseizoen dat in maart begint en dat goed is voor 60 % van de nationale voedselproductie; roept de EU en andere internationale donoren ertoe op waar mogelijk lokaal geproduceerde voedingsmiddelen te kopen in het kader van de steuninspanningen, waarmee een belangrijke bijdrage wordt geleverd aan het helpen van de plattelandseconomie en het beschermen van lokale producenten;

14.

benadrukt de noodzaak van gerichte langetermijninvesteringen in de bouw van aardbevingsbestendige gebouwen die voldoen aan geschikte technische normen en in basisinfrastructuur, zoals watervoorziening, wegen, elektriciteit en de overdracht van technologie, die vóór de aardbeving niet bestond of grotendeels niet afdoende was, waardoor de potentiële uitwerking van natuurrampen ernstig wordt verergerd;

15.

dringt aan op het opzetten van een door de Verenigde Naties beheerd fonds voor het financieren van bewustwordings- en trainingsmaatregelen, systemen voor preventie en vroegtijdige waarschuwing, de bouw van afdoende beschermende constructies en het aanleggen van medische en sanitaire noodvoorraden;

16.

dringt er bij de internationale gemeenschap op aan erop toe te zien dat het Haïtiaanse volk en hun regering, onder de democratische controle van het Haïtiaanse parlement, de belangrijkste actoren zijn in het wederopbouwproces, zodat zij hun collectieve toekomst zelf in handen kunnen nemen; verzoekt de Europese Commissie en de EU-lidstaten om de kennis van de EU aan het Haïtiaanse volk en hun regering ter beschikking te stellen en zo de nationale en lokale, regionale en regio-overschrijdende capaciteit te versterken;

17.

dringt er bij de internationale gemeenschap op aan erop toe te zien dat de kwestie van het verlichten van armoede in Haïti hoog op de agenda blijft staan, zelfs wanneer de media-aandacht verschoven is, teneinde Haïti te helpen als volledig functionerende democratie met een economie die op duurzame wijze voor de eigen mensen kan zorgen uit deze ramp te komen;

18.

dringt er bij de EU op aan met de Haïtiaanse autoriteiten samen te werken om een ramppreventie- en -verzachtingsmechanisme en capaciteitsbeheer voor de lange termijn op te zetten en benadrukt daarbij dat de wederopbouwinspanningen gebaseerd moeten zijn op nationale prioriteiten, zonder de beginselen van doeltreffendheid van steun uit het oog te verliezen, en dat de instellingen van Haïti ondersteund moeten worden om hen tot effectief bestuur in staat te stellen; steunt het voorstel van president Préval om een permanente structuur binnen de VN op te zetten die in staat is crisissen als gevolg van natuurrampen van dag tot dag te managen;

19.

acht het van levensbelang dat er grootschalige herbebossing wordt uitgevoerd in Haïti, gezien het feit dat de huidige situatie het land uiterst kwetsbaar maakt voor allerlei natuurrampen en dat men economische en duurzame alternatieven voor ontbossing zoekt voor het bereiden van eten;

20.

roept de hoge vertegenwoordiger van de Europese Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid en de commissaris voor Internationale samenwerking, humanitaire hulp en crisisbestrijding ertoe op een leidende rol te gaan spelen bij het coördineren van de reactie van de EU op de crisis, in samenwerking met de Verenigde Naties, en met gebruikmaking van de verantwoordelijkheden die zijn gecreëerd onder het Verdrag van Lissabon voor het op meer doeltreffende wijze coördineren van de reactie van de EU op toekomstige crises en tegelijkertijd voort te bouwen op wat er al gerealiseerd is;

21.

vraagt dringend om het op internationaal niveau opzetten van operationele burgerbeschermingsmechanismen die gebruikt kunnen worden in situaties die vergelijkbaar zijn met de situatie van Haïti, op basis van regionale voorafgaande opslag of afhankelijk van de frequentie of voorspelbaarheid van rampen;

22.

verzoekt de Europese Commissie zo snel mogelijk voorstellen te doen voor het opzetten van een EU-interventiemacht voor burgerbescherming op basis van het communautair EU-mechanisme voor burgerbescherming waardoor de EU in staat wordt gesteld de noodzakelijke middelen bijeen te brengen om binnen 24 uur na een ramp de eerste humanitaire noodhulp te verlenen;

23.

verzoekt de Europese Unie, gezien het belang van regionale integratie en samenwerking in het Caribisch gebied speciale fondsen vrij te geven voor de Franse ultraperifere gebieden in het Caribisch gebied (Guadeloupe, Martinique, Guyana) zodat zij hun steun aan de bevolking van Haïti kunnen voortzetten en intensiveren;

24.

doet dringend een beroep op de opnieuw gevormde regering van Haïti om haar uiterste best te doen om democratie in Haïti tot stand te brengen en te verdiepen;

25.

is ingenomen met de positieve reactie van de Afrikaanse Unie op het voorstel van president Abdoulaye Wade van Senegal, ondersteund door een resolutie van het Senegalese parlement, over het recht van terugkeer van Haïtianen en dringt er bij de internationale gemeenschap op aan om dit voorstel over te nemen door een VN-resolutie vast te stellen;

26.

verzoekt haar covoorzitters deze resolutie te doen toekomen aan de hoge vertegenwoordiger van de Europese Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de voorzitter van de Europese Commissie, de president en regering van Haïti, de ACS-Raad, de Caricom-lidstaten, de Commissie van de Afrikaanse Unie, de VN-ondersecretaris-generaal voor humanitaire aangelegenheden en noodhulp, de Wereldbank, het Internationaal Monetair Fonds en de regeringen van de lidstaten van de Europese Unie.

RESOLUTIE (10)

over steun voor de consolidatie van de vrede in Zuid-Sudan

De Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU:

in vergadering bijeen in Tenerife (Spanje) van 29 maart tot en met 1 april 2010,

gelet op artikel 17, lid 2 van haar Reglement,

gezien de alomvattende vredesovereenkomst (CPA) die in januari 2005 werd ondertekend door de regering van Sudan en de Volksbevrijdingsbeweging/het Volksbevrijdingsleger van Sudan (SPLM/A),

gezien de voorlopige Grondwet van Sudan die in 2005 is vastgesteld,

gezien het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en het Afrikaanse Handvest van de rechten van de mens en de volkeren, die beide door Sudan zijn bekrachtigd,

gezien de resoluties van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties over Sudan,

gezien het werk van het ministerieel comité van de Afrikaanse Unie inzake wederopbouw en ontwikkeling na het conflict in Sudan en andere initiatieven van de Afrikaanse Unie,

gezien het verslag van de voorzitter van de Commissie van de Afrikaanse Unie over de voortgang van de tenuitvoerlegging van de alomvattende vredesovereenkomst (CPA),

gezien het communiqué van de 201e vergadering van de Raad voor vrede en veiligheid van de Afrikaanse Unie, die op 26 augustus 2009 in Addis Ababa werd gehouden,

gezien de EU-gedragscode over de handel in handvuurwapens en lichte wapens en die van de VN over conventionele wapensystemen,

gezien haar eerdere resoluties over Sudan en de resoluties van het Europees Parlement en het Pan-Afrikaanse Parlement over Sudan,

gezien de conclusies van de Raad van de EU over Sudan,

gezien de beleidsbriefing van de International Crisis Group van 17 december 2009 over „Sudan: implosie voorkomen”,

gezien het gezamenlijke NGO-verslag van januari 2010 over „het redden van de vrede in Zuid-Sudan”,

A.

overwegende dat de CPA een einde heeft gemaakt aan de gruwelijke en verwoestende burgeroorlog die in Sudan tot meer dan twee miljoen doden en bijna vier miljoen vluchtelingen en ontheemden heeft geleid,

B.

in het besef dat deze burgeroorlog en de toename van het geweld toe te schrijven zijn aan:

geschillen over natuurlijke grondstoffen en het delen van macht,

de ruime beschikbaarheid van handvuurwapens en lichte wapens,

de voortdurende frequente, brute en bloederige aanvallen van het Verzetsleger van de Heer (LRA), een Oegandese rebellengroepering die buiten Uganda actief is,

C.

verder overwegende dat in de CPA een interimperiode is vastgesteld van zes jaar (2005-2011), waarbij onder het kopje „peace dividends” de te realiseren doelstellingen en bepaalde belangrijke data, zoals de landelijke verkiezingen die oorspronkelijk gepland waren voor 2009 en het referendum over zelfbeschikking door het volk van Zuid-Sudan dat gepland is voor januari 2011, zijn beschreven,

D.

overwegende dat de aankomende landelijke verkiezingen de eerste verkiezingen zijn die worden gehouden na het sluiten van de CPA en van essentieel belang zijn voor het vredesproces, alvorens over te gaan naar het referendum over zelfbeschikking voor Zuid-Sudan en het referendum van Abyei,

E.

overwegende dat er oplossingen nodig zijn inzake burgerschap, de overgebleven delen van de noord-zuidgrensafbakening, demilitarisering van de grensgebieden en het delen van grondstoffen, waaronder olie, voorafgaand aan het referendum over zelfbeschikking voor het zuiden,

F.

overwegende dat het geschil over de volkstelling omzeild is door de overeenkomst tussen de twee partijen die 40 extra zetels in de nationale assemblee toewijst aan de SPLM/A,

G.

overwegende dat de accuraatheid van de definitieve gegevens van de huisvestings- en volkstelling van mei 2008 betwist wordt door de SPLM; overwegende dat in het zuiden 108 % van de geraamde kiesgerechtigden werden geregistreerd,

H.

overwegende dat de recente vorderingen in de onderhandelingen tussen de Nationale Congrespartij (NCP) en de SPLM over de referendumwet voor Zuid-Sudan, het referendum voor Abyei en de volksraadplegingen in de regio's Zuid-Kordofan en Blauwe Nijl positieve stappen zijn,

I.

overwegende dat de secretaris-generaal van de VN Ban Ki-moon heeft verklaard dat de Verenigde Naties zich ervoor zouden inzetten om de partijen te steunen bij hun inspanningen om eenheid aantrekkelijk te maken en om de bevolking van Zuid-Sudan te steunen bij het uitoefenen van hun recht op zelfbeschikking via een referendum,

J.

overwegende dat de VN-vredesmissie (UNMIS) in 2005 is opgezet met als doel de tenuitvoerlegging van de CPA te ondersteunen en er in dit kader meer dan 9 000 militairen zijn ingezet en UNMIS over meer dan 3 000 lokale burger- en internationale medewerkers beschikt; overwegende dat UNMIS zich heeft geconcentreerd op het bewaken van de CPA hetgeen afbreuk gedaan heeft aan het civiel beschermingsmandaat van UNMIS,

K.

overwegende dat het ministerieel comité van de Afrikaanse Unie inzake wederopbouw en ontwikkeling na het conflict in Sudan tijdens zijn vergadering in januari 2010 de noodzaak benadrukte dat de partijen in Sudan alles op alles zouden zetten om de uitdagingen het hoofd te bieden met betrekking tot de tenuitvoerlegging van de CPA, waaronder begrepen het op geslaagde wijze houden van de verkiezingen en de democratische hervorming van het land, grensafbakening, oplossing van de kwestie Abyei op basis van het besluit van het Permanent Hof van Arbitrage, en het besteden van aandacht aan de onveiligheid in Zuid-Sudan,

L.

overwegende dat door een toename in de gevechten tussen stammen sinds begin 2009 in Zuid-Sudan duizenden mensen in afgelegen plattelandsgebieden gedood zijn en dat de meeste slachtoffers vrouwen en kinderen waren; overwegende dat er sinds begin 2010 in de staat Warrap honderden mensen zijn gestorven door geweld,

M.

overwegende dat het zuiden van Sudan een van de minst ontwikkelde regio's ter wereld is; overwegende dat volgens het Bevolkingsfonds van de Verenigde Naties slechts 24 % van de totale bevolking van Zuid-Sudan geletterd is; overwegende dat 90 % van de vrouwen niet kan lezen of schrijven,

N.

overwegende dat, volgens het Warrap Food Programme, in 2009 350 000 mensen vanwege het geweld hun huizen ontvlucht zijn, waardoor zij afhankelijk zijn geworden van voedselhulp; overwegende dat de zwakke seizoensregens afgelopen jaar ook de oogst hebben verwoest; overwegende dat in totaal 4,3 miljoen mensen voedselhulp nodig hebben, tegenover circa één miljoen vorig jaar,

O.

overwegende dat er volgens de Wereldgezondheidsorganisatie in Zuid-Sudan een ernstig tekort is aan artsen, met 0,22 artsen per 1 000 mensen en dat volgens de regering slechts 25 % van de bevolking toegang heeft tot gezondheidszorg; overwegende dat Zuid-Sudan het wereldrecord houdt wat betreft moedersterfte en een op de zeven kinderen voor het zevende levensjaar overlijdt; overwegende dat volgens het Zuid-Sudanese aidscomité minder dan 10 % zich bewust is van de gevaren van hiv; overwegende dat de regering van Zuid-Sudan doorgaat met een wederopbouwplan voor het gezondheidszorgstelsel,

P.

overwegende dat de donorgemeenschap de toezeggingen die in 2005 in Oslo (Noorwegen) gedaan zijn niet is nagekomen en slechts een klein gedeelte van de toegezegde USD 4,8 miljard aan steun Zuid-Sudan daadwerkelijk heeft bereikt,

Q.

overwegende dat, na ondertekening van de CPA, de Europese Commissie de samenwerking met Sudan hervat heeft en meer dan EUR 500 miljoen heeft toegezegd, met name voor activiteiten op de gebieden herstel, wederopbouw en ontwikkeling na conflicten; overwegende dat aangezien Sudan besloten heeft de eerste herziening van de Overeenkomst van Cotonou niet te bekrachtigen, Sudan nu niet meer in aanmerking komt voor het ontvangen van steun uit het Europees ontwikkelingsfonds, en overwegende dat de Europese Commissie aan een oplossing hiervoor aan het werken is,

1.

herbevestigt plechtig haar volledige onderschrijving van de CPA en verzoekt alle betrokken partijen dringend deze overeenkomst effectief en volledig ten uitvoer te leggen teneinde een alomvattende vrede in Sudan te bevorderen; dringt aan op nauwere samenwerking tussen de Sudanese regering en de regering van Zuid-Sudan (GoSS) teneinde eventuele obstakels weg te nemen die het welslagen van de CPA-agenda in de weg staan;

2.

dringt er ook bij de AU, de EU en de internationale gemeenschap op aan snel overeenstemming te bereiken over acties en maatregelen om de Sudanese partijen te steunen bij de tenuitvoerlegging van de CPA en het bevorderen van democratisch bestuur in heel Sudan;

3.

erkent de rol die de twee partners die partij zijn in de CPA (de NCP en de SPLM) en het Sudanese volk tot dusverre hebben gespeeld bij het gestand doen van hun vredesovereenkomst; en roept ze ertoe op hun ultieme politieke welwillendheid aan de dag te leggen teneinde de impasses te overbruggen en de tenuitvoerlegging van de CPA naar de letter af te ronden;

4.

dringt er bij de NCP en de SPLM op aan de belangrijke democratische hervormingen uit te voeren die nodig zijn om zeker te stellen dat de landelijke verkiezingen en het referendum voor het zuiden geloofwaardig, vrij en eerlijk zijn;

5.

dringt erop aan dat alle fundamentele vrijheden die verleend worden in de voorlopige Grondwet in de praktijk ten uitvoer worden gelegd en roept de bevoegde autoriteiten, met name de verkiezingscommissie, ertoe op de resterende technische problemen in de aanloop naar de verkiezingen te verhelpen;

6.

steunt de bevolking van Sudan, die door de actieve participatie in het kiezersregistratieproces heeft laten zien in grote mate geïnteresseerd te zijn in deelname aan de aankomende verkiezingen;

7.

is ingenomen met het feit Sudan met gesloten partijlijsten voor vrouwen (25 %) een van de hoogste percentages van parlementaire vertegenwoordiging door vrouwen in de regio zal hebben, maar zou ook graag zien dat vrouwen buiten de lijsten voor vrouwen door partijen worden voorgesteld;

8.

dringt er bij beide partijen, de Afrikaanse Unie en de internationale gemeenschap op aan na te denken over toekomstige politieke, economische en veiligheidsbetrekkingen tussen het noorden en het zuiden in het geval dat afscheiding wordt goedgekeurd in het referendum en over overgangsmechanismen voor de afscheiding; is van mening dat er een overgangsperiode na het referendum nodig is zodat de voor het referendum gesloten overeenkomsten waarin de voorwaarden voor vreedzame afscheiding zijn vastgelegd naar behoren ten uitvoer gelegd en beheerd kunnen worden;

9.

roept beide partijen bij de CPA ertoe op een vreedzame en stabiele omgeving te creëren voor het houden van een transparant en geloofwaardig referendum zoals bepaald in de CPA;

10.

roept alle partijen ertoe op het geweld te staken; dringt er bij de GoSS op aan een intertribale dialoog mogelijk te maken en institutionele mechanismen in te stellen om verzoening tussen de stammen te realiseren en in stand te houden;

11.

dringt er bij de GoSS op aan meer werk te maken van veiligheid op lokaal niveau, en daarbij aandacht te besteden aan de etnische samenstelling van eenheden, en prioriteit te geven aan het hervormen van de politie, voortbouwend op bestaande strategiedocumenten en de Wet op de Politie 2009; benadrukt het belang van hervorming van de veiligheidssector;

12.

dringt er bij de VN-Veiligheidsraad op aan:

om alle beloofde middelen ter beschikking te stellen aan UNMIS, zodat deze missie onder optimale omstandigheden kan worden uitgevoerd,

burgerbescherming tot een prioriteit te maken voor UNMIS,

aan UNMIS duidelijke richtlijnen te verstrekken en al het personeel van UNMIS te trainen over hun verantwoordelijkheden inzake burgerbescherming,

deel te blijven nemen aan het oplossen van het probleem van het LRA en zijn uiterste best te blijven doen om een volledige en duurzame oplossing te zoeken;

13.

dringt er bij UNMIS op aan een meer proactieve burgerbeschermingsrol aan te nemen en een actieve partner te worden bij lokale conflictpreventie, in samenwerking met de autoriteiten van de stammen;

14.

is van mening dat de noord-zuidproblematiek niet los bezien kan worden en dat er zonder verzoening geen duurzame vrede komt in Zuid-Sudan; dringt er derhalve bij alle partijen op aan de basismensenrechten van de bevolking in acht te nemen, prioriteit te geven aan de bescherming van burgers, een einde te maken aan straffeloosheid en verdachten van strafbare feiten voor het gerecht te brengen teneinde vertrouwen op te bouwen;

15.

dringt er bij de EU en bij andere donoren, met name bij de donoren die toezeggingen hebben gedaan tijdens de donorconferentie in Oslo in 2005, op aan om de aanzienlijke humanitaire en ontwikkelingsbehoeften in Zuid-Sudan te erkennen en erop toe te zien dat de toegewezen fondsen die behoeften weerspiegelen en worden vrijgegeven; dringt er verder bij hen op aan de regering te steunen bij het opstellen van een strategische visie voor de rollen van de bestaande financieringsmechanismen en bij het zoeken naar creatieve manieren om lokale organisaties te ondersteunen, erkennende dat een krachtig maatschappelijk middenveld van essentieel belang is voor de stabiliteit van Zuid-Sudan;

16.

verzoekt haar covoorzitters deze resolutie te doen toekomen aan de Raad van de ACS-EU, de Europese Commissie, de Afrikaanse Unie, de Verenigde Naties en de nationale, regionale en continentale parlementen van de ACS-groep.

VERKLARING

De bananenovereenkomst tussen de EU en Latijns-Amerika en de gevolgen ervan voor de bananentelers in de EU en de ACS-landen

De overeenkomst

A.

In december 2009 heeft de EU binnen de WHO een overeenkomst gesloten met producenten uit de VS en uit Latijns-Amerika om een einde te maken aan het slepende geschil over bananen.

B.

Deze overeenkomst leidt tot aanzienlijke tariefverlagingen (35 % tussen 2010 en op zijn vroegst 2017) voor invoer uit niet tot de ACS behorende staten en zal als gevolg daarvan de concurrentiepositie van producenten in de ACS en de EU schaden.

C.

Bovendien houdt de EU momenteel bilaterale besprekingen met bepaalde Latijns-Amerikaanse landen, met als doel vrijhandelsovereenkomsten te sluiten, hetgeen tot aanzienlijke verdere tariefverlagingen kan leiden en eventuele vermeende voordelen die bananenproducenten uit de ACS aan EPO's ontlenen aanzienlijk kan verminderen.

D.

Bananen zijn het op drie na grootste agrarische exportproduct wereldwijd. De EU-markt is goed voor meer dan een derde van het totale invoervolume.

E.

Multinationals die in Latijns-Amerika actief zijn hebben meer dan 80 % van de wereldmarkt in handen.

F.

In 2008 was al 72 % van alle bananen die in Europa verkocht werden afkomstig uit Latijns-Amerika, terwijl de bananen uit ACS-landen en de EU slechts goed waren voor respectievelijk 17 % en 10,5 %. Vrijwel alle uitvoer van bananen uit ACS-landen gaat naar de EU, terwijl Latijns-Amerikaanse landen ook naar Noord- en Latijns-Amerika en Rusland uitvoeren.

G.

De productie van bananen heeft een grote uitwerking op lokale gemeenschappen, niet alleen vanuit economisch oogpunt, maar ook wat betreft het milieu, migratie, genderkwesties en arbeidsnormen.

H.

In sommige Latijns-Amerikaanse landen is er een verband gelegd tussen de productie van bananen door multinationals en omvangrijke schendingen van de mensenrechten.

I.

De overeenkomst treedt in werking indien en wanneer het Europees Parlement ermee instemt en de Raad toestemming geeft voor het aangaan van de overeenkomst.

De gevolgen

J.

De eerste effecten van de overeenkomst, die een streven is om duurzame ontwikkeldoelstellingen te koppelen aan de WHO-verplichtingen, zijn al voelbaar.

K.

Producenten uit de ACS-landen zullen zware gevolgen ondervinden aangezien zij een aanmerkelijk deel van hun tariefbescherming kwijtraken. Sommige ACS-landen die sterk afhankelijk zijn van de uitvoer van bananen kunnen hun uitvoersectoren volledig zien verdwijnen, in combinatie met trieste sociale en economische consequenties.

L.

Zonder behoorlijke begeleidende maatregelen zullen Europese bananenproducerende regio's, die soms tot de armste regio's in de EU behoren en al met een hoge werkloosheid kampen, ook een zware sociaaleconomische prijs betalen.

M.

De multinationals zullen zeer sterk profiteren ten koste van kleinschalige landbouwgemeenschappen in de EU/ACS.

N.

Bananenproducerende regio's in de ACS en in Europa zullen meer financiële steun nodig hebben om deze belangrijke economische activiteit te behouden teneinde te kunnen concurreren met bananen uit regio's met zeer lage loonniveaus, sociale omstandigheden en milieuregels.

O.

De beweging richting steeds goedkopere bananen leidt waarschijnlijk tot een neerwaartse spiraal in de zin van arbeidsnormen, waaronder begrepen kinderarbeid, milieubescherming, corruptie en belastingfraude in de bananensector.

P.

De Europese Commissie heeft een pakket van steunmaatregelen voor producenten in ACS-landen (begeleidende maatregelen gericht op bananen) samengesteld ter waarde van EUR 190 miljoen gedurende vier jaar, met nog eens EUR 10 miljoen extra, afhankelijk van bepaalde condities. Bij deze steun wordt geen rekening gehouden met verdere tariefverlagingen als gevolg van bilaterale handelsovereenkomsten met Latijns-Amerikaanse landen.

Q.

De nieuwe concessies die zijn gedaan aan Colombia en Peru en al zijn aangevraagd door Midden-Amerikaanse landen gaan veel verder dan de concessies die zijn opgenomen in de recente overeenkomst en kunnen tot destabilisatie leiden van andere landen in de regio, evenals van de economieën van andere bananenproducenten in ACS-landen en in de EU.

R.

Er wordt geen aanvullende steun voorzien voor EU-producenten, met name uit de ultraperifere gebieden.

De Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU, herinnerend aan het feit dat beleidscoherentie voor ontwikkeling nu is vastgelegd in het Verdrag van Lissabon, eist dat:

1.

de Commissie een beoordeling van de economische, sociale en milieueffecten van de bananenovereenkomst tussen de EU en Latijns-Amerika voor bananenproducenten in de ACS en de EU uitvoert, zoals voorzien in verklaring XXIII van de Overeenkomst van Cotonou;

2.

de Commissie eerlijk overweegt het financiële pakket te verhogen om producenten in de ACS en de EU te helpen zich aan te passen aan het nieuwe regime en de uitbetaling van deze fondsen versnelt;

3.

de Commissie nadenkt over specifieke aanvullende financiële en technische steun aan ACS-landen gericht op de sociale en milieueffecten, beperkingen aan de aanbodzijde en het bevorderen van diversificatie na 2013;

4.

de EU met maatregelen komt om zwaar van bananen afhankelijke staten te helpen hun economieën te diversifiëren, waaronder meer hulp voor handel en het nakomen van de hulp-voor-handel toezeggingen van de EC en de lidstaten van EUR 1 miljard elk (waarvan 50 % beschikbaar is voor ACS-landen);

5.

de Commissie steun verstrekt ter compensatie van de verliezen die ontstaan voor producenten in de EU, geleidelijk maatregelen instelt om duurzame bananenproductie in de EU te stimuleren en toeziet op de effectieve toepassing van de vrijwaringsclausule voor bananen in bilaterale en multilaterale handelsovereenkomsten;

6.

eventuele nieuwe tariefverlagingen krachtens bilaterale handelsovereenkomsten met Latijns-Amerikaanse landen die verdergaan dan de WHO-overeenkomst mogelijk tot afdoende compenserende maatregelen kunnen leiden;

7.

de Commissie aan producenten in de ACS en de EU echte wettelijke zekerheid biedt over de toekomst van de handelsregeling voor bananen en de nationale regeringen van de EU- en de ACS-landen dit onderwerp nauw in het oog houden;

8.

de EU- en ACS-autoriteiten hun inspanningen verhogen om erop toe te zien dat alle bananenproducerende landen alle aspecten van de agenda voor waardig werk van de IAO daadwerkelijk toepassen;

9.

de Commissie het bewustzijn over ethisch handelen verhoogt om Europese detailhandelaars ervan af te doen zien bananen in te voeren van producenten met een inadequaat beleid inzake belastingfraude, corruptie, arbeidsnormen en mensenrechtenschendingen;

10.

het Europees Parlement serieus nadenkt over de uitwerking van de kwesties die in deze verklaring naar voren worden gebracht alvorens in te stemmen met de bananenovereenkomst.

Conclusies inzake het regionale strategiedocument (RSD) en het regionale indicatieve programma (RIP) krachtens het 10e EOF — Caribisch gebied

De context in de regio

De regio ziet zich gesteld voor diverse duurzame ontwikkelingsuitdagingen: kleine bevolkingen; beperkt en duur transport; extreme kwetsbaarheid voor klimaatveranderingen en natuurrampen; op één gewas gebaseerde economieën met beperkte opties voor diversificatie.

De West-Indische Federatie (1958-1963) maakte formeel gezien een begin met het integratieproces in de regio. CARIFTA startte het integratieproces in 1967 opnieuw op en vanaf 1973 gaf de CARICOM een extra impuls aan dit proces via diverse initiatieven zoals samenwerking en harmonisatie van buitenlands beleid en het Girvan-verslag over één visie voor één economie (a Single Vision for a Single Economy). In 1992 werd CARIFORUM opgericht. Deze organisatie telt de landen van de Caricom (11) evenals de Dominicaanse Republiek en Cuba als leden en is partij bij de Overeenkomst van Cotonou.

De rol van CARIFORUM is tweeledig: het coördineren van de toewijzing van fondsen en het beheren van de tenuitvoerlegging van het RSD/RIP evenals de tenuitvoerlegging van andere regionale programma's die gefinancierd worden door EU-lidstaten en andere donoren.

Momenteel zijn de regionale integratie-inspanningen geconcentreerd rond de CSME, met 2015 als streefdatum, en rond fase II, die opgezet is om de Single Economy tot stand te brengen.

Ondanks deze initiatieven ontbeert het integratieproces in de regio momenteel een bepaalde drijvende kracht. Een uitleg hiervoor is dat dit vanwege een gebrek aan steun van het volk is terwijl anderen menen dat de stagnatie toe te rekenen is aan een politieke gerichtheid op nationale kwesties, politieke kortetermijngerichtheid door het hoge verloop van gekozen vertegenwoordigers of een politieke overtuiging dat integratie in de wereldmarkt meer substantiële economische voordelen kan opleveren. De gangbare mening is echter dat het proces belemmerd wordt door een gebrek aan middelen en dat het RSD/RIP hierop een afdoende antwoord moeten bieden.

RSD/RIP voor het Caribisch gebied

Om zowel regionale integratie als integratie van de regio binnen de wereldeconomie te stimuleren moet het RSD/RIP ingaan op de bovengenoemde uitdagingen. Bovendien moet het RSD/RIP de regio steunen bij de tenuitvoerlegging van de EPO tussen Cariforum en de EU.

EUR 165 miljoen is volgens het RSD/RIP beschikbaar voor het Caribisch gebied:

Concentratiegebied: Regionale economische integratie/samenwerking en EPO-capaciteitsopbouw (hieraan is 85-90 % of EUR 143 miljoen toegewezen)

De belangrijkste terreinen waarop actie moet worden ondernomen zijn gebaseerd op de diverse bestaande integratie- en samenwerkingsprocessen in het kader van CARIFORUM: de economische unie OECS; de CSME; vergroting van regionale markten; EPO-tenuitvoerlegging (waaraan EUR 72,6 miljoen is toegewezen) en de ontwikkeling van human resources binnen de regionale instellingen.

Niet-concentratiegebied: kwetsbaarheden en sociale zaken (hieraan is 10-15 % of EUR 22 miljoen toegewezen)

Het niet-concentratiegebied richt zich met name op aandacht voor criminaliteit en veiligheid, het verbeteren van de positie van niet-overheidsactoren en het ontwikkelen van capaciteiten.

Analyse van het RSD/RIP

Onafhankelijk panel van deskundigen: het is van essentieel belang dat het maatschappelijk middenveld, academici en de private sector volledig betrokken worden bij het proces van tussentijdse herziening van het RIP/RSD.

De PPV ondersteunt derhalve het opzetten van een onafhankelijk panel van deskundigen dat het mandaat krijgt de knelpunten voor het versnellen van de groei en het verbeteren van de bestaansmiddelen in de regio te identificeren. Na identificatie van de noodzakelijke financiële input en de input aan human resources, zou het panel ook financiële en institutionele aanbevelingen kunnen doen over hoe men het beste groei kan stimuleren en bestaansmiddelen kan verbeteren.

Regionale economische integratie/samenwerking: Parallel aan de initiatieven voor het opbouwen van capaciteiten en de institutionele initiatieven die ondersteund worden krachtens het concentratiegebied, is de PPV van mening dat een gedeelte van de EUR 143 miljoen moet worden toegewezen aan projecten binnen de gebieden onderwijs, het scheppen van banen, energie en lucht- en zeevervoer.

Er is een reëel potentieel om regionale integratie te bevorderen en ontwikkeling te stimuleren via gerichte en concrete besteding van middelen.

Economische ontwikkeling: In het RSD/RIP wordt een groot aantal belemmeringen voor economische ontwikkeling genoemd: twee daarvan zijn de hoge normen voor naleving van de SPS-maatregelen van de EG en de beperkte opties voor economische diversificatie.

De PPV benadrukt de noodzaak dat een redelijk gedeelte van de EUR 30 miljoen aan ACS-financiering voor SPS-naleving aan het Cariforum moet worden toegewezen. Deze financiering moet zich met name richten op de visserijsector evenals op opkomende sectoren zoals de aquacultuur, agrarische verwerking en diensten (bijv. kuuroorden en ecotoerisme).

Onderzoek en innovatie kunnen de economische diversificatie aanjagen en met name kmo's en de sector van agrarische ondernemingen zouden kunnen profiteren van een sterkere gerichtheid op onderzoek en innovatie.

Tenuitvoerlegging van de EPO: In aanvulling op hetgeen is toegewezen in het kader van het RSD/RIP, zijn veel van de landspecifieke NIP's gericht op EPO-gerelateerde activiteiten zoals het verbeteren van de concurrentiepositie, hervormingen van het openbaar bestuur en infrastructuur. EUR 454 miljoen van de nationale programmamiddelen (75 % van de beschikbare EUR 600 miljoen) wordt toegewezen aan handelsgerelateerde steun.

De EPO vereist belangrijke organisatorische en structuurveranderingen. De uitdagingen, zoals het versterken van de juridische dienst, zijn aanzienlijk en de regio moet afdoende worden ondersteund bij het voldoen aan deze uitdagingen.

De PPV benadrukt het belang van het voldoen door de EC en de EU-lidstaten aan hun HvH-toezegging van EUR 1 miljard elk (waarbij 50 % beschikbaar is voor ACS-landen) in 2010. Zoals al eerder genoemd, blijft naleving van de SPS-maatregelen een prioriteit.

De tussentijdse herziening van het RSD/RIP (evenals de LSD's/NIP's) is een goede gelegenheid om de financiering te herzien indien EU-lidstaten hun HvH-toezegging niet nakomen.

Voedselzekerheid: De regio reageerde traag op de wereldwijde voedselcrisis. Deze vertraagde reactie onderstreept de behoefte aan regionale consensus over hoe men de landbouwproductie het beste kan bevorderen. Hoewel sommige landen in hun ontwikkelingsplanning al prioriteit geven aan voedselzekerheid, zou een allesomvattende regionale ontwikkelstrategie effectiever kunnen zijn om afdoende agrarische productie zeker te stellen. Teneinde voedselzekerheid op de middellange tot lange termijn zeker te stellen, moet de regio ontwikkelingshulp bemachtigen om de landbouwsector te stimuleren.

De PPV bevestigt dat de EC EUR 1 miljard voor een periode van 3 jaar heeft toegezegd voor de 23 landen die het zwaarst getroffen worden door de voedselcrisis en is ingenomen met het feit dat er in 2009 EUR 15,8 miljoen in Haïti is besteed.

Human resources en brain drain: Het is voor de regio moeilijk brede lokaal opgebouwde deskundigheid te ontwikkelen en dit gebrek vormt een belemmering voor menselijke ontwikkeling, welzijn, economische diversificatie en groei.

Ook wordt de regio zwaar getroffen door een brain drain, het wegtrekken van hoger opgeleiden (12). Vrij verkeer van arbeidskrachten en het samenbrengen van human resources binnen de regio verminderen het probleem in zekere mate en derhalve is de PPV ingenomen met het bedrag van bijna EUR 10 miljoen dat is toegewezen voor de ontwikkeling van human resources en de opbouw van capaciteiten op regionaal niveau.

Echter, om het probleem bij de basis aan te pakken moet de regio in staat zijn prikkels aan te bieden aan emigranten om naar hun land van herkomst terug te keren en de vaardigheden die ze hebben opgedaan ten gunste van de regio te delen.

Er moet een serieuze politieke dialoog worden gestimuleerd en met name een analyse van de inspanningen van Guyana en andere landen om de migratie tijdens de jaren 90 van de twintigste eeuw om te keren kan leerzaam zijn. In dit kader zou de EC fondsen moeten oormerken om de regionale samenwerking inzake migratiezaken te vergroten en capaciteiten op te bouwen om het wegtrekken van hoger opgeleiden tegen te gaan.

Klimaatverandering: Klimaatverandering heeft een onevenredig grote invloed op kleine eilandstaten zoals de landen in het Caribisch gebied.

Hoewel het RSD/RIP niet voorziet in maatregelen gericht op klimaatverandering, heeft de Europese Commissie in 2009 EUR 71 miljoen toegewezen om klimaatveranderinggerelateerde migratie aan te pakken en EUR 97 miljoen voor aanpassing. Verder is de Commissie voornemens om EUR 3 miljoen te bestemmen voor Cuba en EUR 8 miljoen via het GCCA om het CCCCC te ondersteunen bij de tenuitvoerlegging van de regionale strategie.

Het zou nuttig zijn als de PPV meer informatie had, in de zin van zowel financiering voor als afstemming met EU- en regionale initiatieven en programma's zoals het GCCA, de EU-strategie voor de beperking van het risico op rampen in ontwikkelingslanden, het thematisch programma voor het milieu en duurzaam beheer van de natuurlijke grondstoffen van het instrument voor ontwikkelingssamenwerking, het Caribbean Community Regional Programme Framework (regionaal programmakader van de Caribische gemeenschap) voor 2005-2015 (van CDEMA), het Comprehensive Disaster Management Framework and Strategy (alomvattende hulpkader en -strategie bij rampen) (ook van CDEMA) en de CCCCC.

Gender: Genderkwesties moeten hoger op de politieke agenda komen, met name gezien de recente financiële crisis die de beschikbaarheid van „fatsoenlijk werk” voor vrouwen bemoeilijkt heeft.

Donorcoördinatie: Coherentie van donorstrategieën en tenuitvoerleggingsmodi is ongetwijfeld een prioriteit, zowel om nationale regeringen en regionale instellingen minder te belasten als om de doeltreffendheid van internationale hulp te verhogen. Volgens meldingen van diverse donoren, diplomaten en academici, worden de beginselen van de verklaringen van Parijs en Accra over de doeltreffendheid van hulp nog lang niet adequaat ten uitvoer gelegd.

Als een van de belangrijkste donoren dient de EU niet alleen verdere inspanningen te leveren om de eigen donorvereisten te stroomlijnen, maar dient de EU ook met andere donoren samen te werken om de coördinatie te verbeteren en verspilling tegen te gaan. De PPV ondersteunt de gezamenlijke uitvoering van regionale projecten (bijv. CARTAC, PANCAP, CRNM en tal van OECS-projecten) en is ingenomen met de leidende rol van de EC in de afstemming tussen donoren voor PANCAP. De PPV roept de EC ertoe op financiële steun te verlenen aan CDEMA waarbij veel donoren betrokken zijn die zich bezighouden met noodhulp maar dat — volgens het RSD/RIP — momenteel niet voldoende capaciteit heeft om de donoren op doeltreffende wijze te coördineren.

Tenuitvoerlegging van hulp: De PPV steunt het instellen van een regionaal ontwikkelingsfonds — binnen het Caricom-ontwikkelingsfonds — voor het beheren van EOF en andere financiering.

De PPV wil graag nadere informatie ontvangen over de resultaten van het onderzoek van het secretariaat van Cariforum en over de gesprekken tussen de Europese Commissie, regionale autoriteiten en de EIB over de mogelijkheid een Caribisch infrastructuurfonds op te zetten dat op het Afrikaanse model gebaseerd is.

Controle: In aanvulling op het parlementaire toezicht op het RIP/RSD adviseert de PPV een onafhankelijk onderzoek te laten uitvoeren. De doelstellingen van dit onderzoek zouden in eerste instantie moeten zijn het beoordelen of het aandeel van Cariforum van het 10e EOF daadwerkelijk besteed is. Ten tweede zou het onderzoek er verslag van moeten doen of de voordelen van het 10e EOF overal in de regio in gelijke mate ervaren zijn of zich in bepaalde geografische gebieden of sectoren concentreerden.

Aanbevelingen

Zoals al eerder is opgemerkt is regionale economische integratie en samenwerking een gedeelte van het concentratiegebied.

De PPV ondersteunt deze doelstelling volledig en benadrukt daarbij dat het doel een duurzame en op ontwikkeling gerichte economische groei zou moeten zijn die de onderhandelingspositie van de regio op het wereldtoneel kan versterken en kan verenigen.

Tegelijkertijd is het opbouwen van capaciteiten in het kader van de EPO een belangrijk element van het concentratiegebied en derhalve moet het RSD/RIP voorzien in de technische en financiële steun om de relevante kaders tot stand te brengen.

Het tegengaan van de effecten van migratie en brain drain, het zeker stellen van voedselzekerheid en het bestrijden van klimaatverandering zijn belangrijke uitdagingen die een regionale reactie vereisen.

Betere afstemming tussen donoren is dringend nodig in de regio. De PPV vraagt de EC de hierboven gegeven aanbevelingen in overweging te nemen.

Waar het Europees Parlement parlementair toezicht kan bieden aan EU-zijde, dient helaas te worden geconstateerd dat dit vanwege het ontbreken van een regionaal parlement aan Cariforum-zijde lastiger is.

LIJST VAN AFKORTINGEN

HvH

Hulp voor Handel

CARICOM

Caribbean Community (Caribische gemeenschap)

CARIFTA

Caribbean Free Trade Association (Caribische vrijhandelsorganisatie)

CARIFORUM

Caribbean Forum of ACP States (Caribisch forum van ACS-staten)

CARTAC

Caribbean Regional Technical Assistance Centre (Caribisch regionaal centrum voor technische steun)

CCCCC

Caribbean Community Climate Change Centre (centrum voor klimaatverandering van de Caribische gemeenschap)

CDEMA

Caribbean Disaster Emergency Management Agency (Caribisch agentschap voor noodhulp bij rampen)

CRNM

Caribbean Regional Negotiating Machinery (Caribisch regionaal onderhandelingsteam)

CSME

CARICOM Single Market and Economy (Caribische gemeenschappelijke markt en economie)

LSP

landenstrategiedocument

DCI

financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking

EOF

Europees ontwikkelingsfonds

EIB

Europese Investeringsbank

EPO

economische partnerschapsovereenkomst

GCCA

Global Climate Change Alliance (wereldwijd bondgenootschap tegen klimaatverandering)

PPV

Paritaire Parlementaire Vergadering

NIP

nationaal indicatief programma

OESO

Organisatie voor economische samenwerking en ontwikkeling

OECS

Organisation of Eastern Caribbean States (Organisatie van oostelijke Caribische staten)

PANCAP

Pan-Caribbean Partnership against HIV/AIDS (Pan-Caribisch partnerschap tegen hiv/aids)

RPTF

regionale voorbereidende taskforce

kmo's

Kleine en middelgrote ondernemingen

SPS

sanitaire en fytosanitaire maatregelen

Conclusies inzake het regionale strategiedocument (RSD) en het regionale indicatieve programma (RIP) krachtens het 10e EOF — Oostelijk en Zuidelijk Afrika en de Indische Oceaan

Het regionale strategiedocument (RSD) voor Oostelijk en Zuidelijk Afrika en de Indische Oceaan betreft 21 staten en vier regionale organisaties (RO's) — COMESA, EAC, IGAD en COI. Deze geografische regio omvat ook een Europees ultraperifeer gebied, La Réunion, en een overzeese territoriale gemeenschap van Frankrijk, Mayotte.

Doelen en doelstellingen van het RSD

Het doel van het RSD zoals gedefinieerd door de Europese Unie en de diverse partner-RO's is bijdragen aan verdieping van het door deze organisaties nagestreefde regionale integratieproces. De nadruk wordt gelegd op het openstellen van markt en het creëren van een gemeenschappelijke markt.

De strategie heeft tevens als uiteindelijke doelstelling het bijdragen aan het uitwissen van armoede en het helpen de millenniumontwikkelingsdoelstellingen (MOD's) te realiseren. Zoals het geval is bij regionale integratie wordt deze doelstelling gerealiseerd via economische groei en de ontwikkeling van handel.

De regionale integratieprocessen die worden nagestreefd in de regio Oostelijk en Zuidelijk Afrika en de Indische Oceaan

In de regio in kwestie zijn vier hoofd-RO's actief. Deze vier regionale organisaties streven, gelijktijdig, verschillende, maar elkaar aanvullende doelstellingen na.

De regionale organisatie waaronder het grootste aantal landen in de regio valt is COMESA. Deze organisatie heeft als doelstelling een vrijhandelszone en een douane- en monetaire unie tot stand te brengen onder de leden en zo een volledig geïntegreerde, internationaal concurrerende gemeenschap te worden met een hoge levensstandaard voor de lidstaten en andere landen die bereid zijn zich aan te sluiten bij een Afrikaanse Economische Gemeenschap (AEC).

De Oost-Afrikaanse Gemeenschap (EAC) lijkt vergelijkbare doelstellingen na te streven als COMESA, en lijkt de laatstgenoemde zelfs al te hebben ingehaald: er is in 2005 een douane-unie opgericht, terwijl een gemeenschappelijke markt gepland is voor 2010 en een monetaire unie voor 2010.

De andere twee hoofd-RO's in de regio hebben een beperkter bereik. Zij beslaan kleinere regio's met gedeelde grenzen, of in het geval van de COI, regio's die aan dezelfde oceaan grenzen.

De COI heeft een aantal doelstellingen: solidariteit tussen landen en het verdedigen van de belangen van eilanden in internationale fora en regionale integratieorganisaties; behoud en ontwikkeling van het milieu en van natuurlijke grondstoffen; de regionale dimensie van menselijke ontwikkeling.

De doelstellingen van IGAD concentreren zich rond: landbouw, het milieu, sociale en economische samenwerking, vrede en veiligheid en gelijkheid tussen mannen en vrouwen.

Hulp die door het RSD wordt geboden voor het verdiepen van het regionale integratieproces en het realiseren van de MOD's

Een bedrag van EUR 645 miljoen is toegewezen aan het RSD met betrekking tot het proces van economische integratie in de regio. Voor doeltreffende tenuitvoerlegging van deze strategie werken de vier regionale economische gemeenschappen (REC's) samen in een interregionale coördinatiecommissie.

Het is derhalve aan de interregionale coördinatiecommissie (die uit vertegenwoordigers van COMESA, de IAC, de COI en de IGAD bestaat, evenals vertegenwoordigers van de EU en het secretariaat van de ACS-landen) de coördinatietaak op zich te nemen teneinde meer effectieve regionale integratie te realiseren via handel en investeringen die voor de betrokken landen daadwerkelijk een synoniem zijn voor ontwikkeling. Samenwerking en coördinatie binnen deze commissie heeft een aantal bemoedigende resultaten opgeleverd tijdens de tenuitvoerlegging van het 10e EOF. Van deze commissie zal het succes afhangen van de ambitie om via economische groei en de regionale openstelling van markten sociale ontwikkeling en het verhogen van de levensstandaarden te bewerkstelligen. De commissie zal ook de taak op zich moeten nemen zeker te stellen dat de verschillende RO's overleven zonder allemaal bij het proces betrokken te zijn.

RSD's tegenover economische partnerschapsovereenkomsten (EPO's)

De EPO's zijn bedoeld om het proces van regionale integratie te ondersteunen en niet andersom. Dit maakt het des te belangrijker te herhalen dat men niet van buitenaf kan opleggen hoe regionale integratieprocessen zouden moeten plaatsvinden en dat de EU zich tevreden moet stellen met het ondersteunen van het of de door de ACS-landen gekozen proces of processen.

SADEC, COMESA en de IAC hebben tijdens de top in Kampala in 2008 besloten een agenda op te stellen voor werkzaamheden die gericht zijn op het nauwer samenbrengen van deze drie RO's teneinde hun wetgeving te harmoniseren en een grote interne markt te creëren. Het proces bestaat uit de inleidende ondertekening van een vrijhandelsovereenkomst die moet leiden tot een douane-unie en, uiteindelijk, tot het opzetten van de AEC.

Parallel aan dit grote project waarover de drie RO's overeenstemming hebben bereikt, zijn er twee regionale strategieën en drie EPO's. Het is derhalve moeilijk exact te definiëren hoe de EU, via het 10e EOF en de EPO's, voornemens is steun te geven aan de regionale integratieprocessen zonder de verschillende RO's met elkaar te laten concurreren bij het vaststellen van verschillende gemeenschappelijke markten (dit programma profiteert tot een niveau van 85 % van middelen uit het EOF) en zonder, in de eindanalyse, vooral te streven naar het tot stand brengen van de EPO's.

De drie EPO's waarover momenteel onderhandeld wordt in de twee regio's die gedefinieerd worden door het 10e EOF lijken door de driepartijenraad die gevormd wordt door COMESA, SADEC en de EAC als de hoekstenen van de opbouw van de AEC te worden beschouwd. De EU moet er derhalve op toezien dat de twee regionale strategieën die al operationeel zijn en de drie EPO's waarover onderhandeld wordt niet tot gevolg hebben dat dit proces in aanmerkelijke of blijvende mate ontregeld wordt.

De raad die bestaat uit de drie partijen COMESA-EAC-SADC heeft tijdens de top in Kampala in oktober 2008 besloten een vrijhandelszone op te zetten, die gevolgd zal worden door een douane-unie. De EPO's waarover momenteel onderhandeld wordt in de configuraties waaruit de drie partijen bestaan, moeten het al gestarte integratieproces versterken.

De doelstelling van de strategie om vrede en regionale stabiliteit te ondersteunen

Politieke integratie, goed bestuur en menselijke veiligheid zijn kernfactoren voor het succes van economische integratieprocessen. Het een kan niet worden gerealiseerd zonder het ander. Doelstelling II van deze strategie heeft als doel deze dimensie te ondersteunen door de vier RO's in de regio te helpen hun niveau van transparantie, democratisering, veiligheid, stabiliteit en duurzame ontwikkeling te verbeteren. Vanuit dat oogpunt concentreert de voorbereidende fase van het programma zich op een bevredigende identificatie van strategische interregionale samenwerkingsmechanismen die vrede, democratisering en duurzame ontwikkeling in de regio bevorderen. Deze voorbereidende fase zal goed doordachte projecten opleveren.

Het programma lijkt volgens de juiste lijnen te starten. Het zou echter kunnen blijken dat de fondsen die eraan zijn toegewezen niet passen bij de ambities en behoeften op dit gebied.

Deelname van La Réunion en Mayotte aan deze strategie

Ten eerste is het betreurenswaardig dat de naam van het eiland Mayotte, dat in alle opzichten deel uitmaakt van de Indische Oceaan, nergens voorkomt in de strategie.

De bijlage die gewijd is aan het betrekken van La Réunion in het 10e EOF en het proces van regionale integratie wijst in de juiste richting. De standpunten die worden aangegeven door de Europese Commissie worden echter niet weerspiegeld door wat de Commissie daadwerkelijk doet voor La Réunion in de parallelonderhandeling over de EPO's. De ultraperifere gebieden moeten op alle niveaus door de Commissie worden gezien als potentiële motoren van de ontwikkeling van de geografische regio waartoe zij behoren en niet alleen in de bijlagen bij het 10e EOF.

Het is betreurenswaardig dat ook een belangrijk project voor de ontwikkeling van NICT's (nieuwe informatie- en communicatietechnologieën), en met name snel internet, niet specifiek gefinancierd wordt door de COI. Digitale discontinuïteit komt nog altijd voor langs deze rand van de oceaan, waar men natuurlijk in hoge mate afhankelijk is van intercontinentale onderzeese verbindingen en waar marktkrachten ten nadele van gebruikers werken wat betreft de kwaliteit van de aangeboden diensten en de hoge kosten ervan in vergelijking met continentale gebieden. Het 10e EOF had het opzetten van NICT-distributieplatforms op regionaal niveau, met name voor de COI, moeten stimuleren.

Het is ook wenselijk dat de Commissie zou nadenken over het opstellen van één instrument voor financiële samenwerking specifiek voor de ultraperifere gebieden en het in werking stellen van eenvoudige beheerprocedures teneinde daadwerkelijk maatregelen te nemen om erop toe te zien dat de ultraperifere gebieden hun erkende rol kunnen spelen als potentiële motoren van wederzijdse regionale ontwikkeling.

Hetzelfde geldt voor projecten voor het creëren van verbeterde zeevaart-, luchtvaart- en spoorwegverbindingen, die zeer belangrijk blijven in de zin van, onder andere, het ontwikkelen van handel.

Aanbevelingen

In het licht van deze strategie worden integratie in de wereldhandel en economische dynamiek gezien als de belangrijkste factoren waaraan het deze regio ontbreekt wat betreft het voltooien van de menselijke en sociale ontwikkeling van de regio. Het model dat wordt aangehaald en dat gezien wordt als het model dat het proces van regionale integratie zal verdiepen is het EU-model: het opzetten van een gemeenschappelijke markt en een douane- en monetaire unie. Het is wellicht betreurenswaardig dat steun voor het realiseren van een gemeenschappelijk landbouwbeleid voor deze regio niet tot onderdeel is gemaakt van een geldig integratieproces. En toch maakt het gemeenschappelijk landbouwbeleid, evenals de gemeenschappelijke markt, deel uit van het model van het succes van de EU en heeft dit beleid bijgedragen tot een nog hechter verbond tussen volken en staten. Het zou ook een meer dan relevant model voor deze regio kunnen blijken te zijn, waardoor de regio, volledig ten voordele van de bewoners, in staat zou zijn te voldoen aan het gemeenschappelijke recht op zelfvoorziening op het gebied van voedsel (hetgeen het oorspronkelijke doel was van het gemeenschappelijke landbouwbeleid binnen de EU). Ook moet in de context van het 11e EOF worden zeker gesteld dat er mechanismen worden gevonden die het mogelijk maken de nationale parlementen van de lidstaten van de RO's van de regio hierbij te betrekken.

Conclusies inzake het regionale strategiedocument (RSD) en het regionale indicatieve programma (RIP) krachtens het 10e EOF — SADC

De context in de regio

De Ontwikkelingsgemeenschap van Zuidelijk Afrika (SADC) is een internationaal economisch en politiek orgaan dat streeft naar het creëren van condities voor ontwikkeling en economische en sociale groei in Zuidelijk Afrika. Hoewel economische integratie de agenda van de SADC aanvoert, staat politieke samenwerking ook op deze agenda.

SADC is in 1980 als de Ontwikkelingscoördinatieconferentie voor Zuidelijk Afrika (SADCC) opgezet met als doelstelling de ontwikkelingshulp te coördineren en de economische afhankelijkheid van het toenmalige apartheidsregime in Zuid-Afrika te verminderen. Twaalf jaar later werd deze organisatie omgevormd tot de SADC. De SADC bestaat momenteel uit 15 leden: Angola, Botswana, de Democratische Republiek Congo, Lesotho, Madagaskar, Malawi, Mauritius, Mozambique, Namibië, Seychellen, Zuid-Afrika, Swaziland, de Verenigde Republiek Tanzania, Zambia en Zimbabwe.

Helaas overlapt het lidmaatschap van de SADC met andere regionale organisaties zoals de douane-unie van Zuidelijk Afrika (SACU), de gemeenschappelijke markt voor Oostelijk en Zuidelijk Afrika (COMESA), de Oost-Afrikaanse Gemeenschap (EAC), en andere organisaties. Dit meervoudige nationale lidmaatschap van regionale economische gemeenschappen blijft een uitdaging voor regionale integratie in Zuidelijk Afrika. Bovendien onderhandelt de SADC-regio momenteel binnen drie verschillende configuraties voor een economische partnerschapsovereenkomst (EPO) (SADC, ESA — Oostelijk en Zuidelijk Afrika — en EAC) met de EU. De groep die namens de SADC over een EPO onderhandelt omvat slechts de helft van de huidige SADC-leden.

In het algemeen wordt de SADC gekenmerkt door enorme economische regionale onevenwichtigheden, kleine economieën met weinig diversificatie, uitgesproken ongelijkheden en armoede. Het is een van de armste regio's ter wereld — bijna 45 % van de totale bevolking in de SADC leeft van USD 1 per dag. De SADC telt het hoogste aantal hiv-geïnfecteerden ter wereld (1/3 van het totale aantal mensen in de wereld met hiv/aids bevindt zich in de SADC) met catastrofale economische en sociale implicaties in de regio, die van negatieve invloed zijn op de groei van het bni, het aanbod van arbeidskrachten, inkomensongelijkheid, menselijke ontwikkeling en het realiseren van de millenniumontwikkelingsdoelstellingen (MOD’s) in het algemeen. Wat betreft het aantal leerlingen dat primair onderwijs afrondt, behoren de SADC-landen tot de landen in de wereld die op dit gebied het laagste scoren. De regio wordt ook geconfronteerd met uitdagingen op het gebied van voedsel- en waterzekerheid evenals democratie, vrede en veiligheid, die vaak tot een massale verplaatsing van mensen binnen de SADC leiden. Er blijven ook grote uitdagingen bestaan met betrekking tot aangelegenheden in verband met het verbeteren van de mensen- en wettelijke rechten, deelname aan besluitvorming en de economische positie van vrouwen. Het maatschappelijk middenveld in de regio wordt gekenmerkt als vrij zwak, gefragmenteerd en met een retroactieve benadering van de betrekkingen met de overheden en regionale organisaties.

Het in het RSD/RIP voor de SADC voorgestelde antwoord

In het regionale indicatieve programma wordt EUR 116 miljoen toegewezen aan de SADC-regio. Dit bedrag is als volgt uitgesplitst:

Concentratiesector 1 — Regionale economische integratie (hieraan is 80 % of EUR 92,8 miljoen toegewezen) — is bedoeld als brede ondersteuning voor het verdiepen van de economische integratie van de SADC en handelsliberalisering en voor het aanpakken van beperkingen aan de aanbodzijde op het gebied van regionale infrastructuur en voedselzekerheid.

Concentratiesector 2 — Regionale politieke samenwerking (hieraan is 15 % of EUR 17,4 miljoen toegewezen) — ter ondersteuning van het opbouwen van capaciteiten in de context van regionaal bestuur en de tenuitvoerlegging van bepaalde aspecten van de gezamenlijke Afrika-EU-strategie bij het voorkomen van conflicten en op het gebied van vrede en veiligheid.

De twee niet-concentratiesectoren — technische samenwerkingsfaciliteit en steun aan niet-overheidsactoren bij de tenuitvoerlegging van activiteiten in het RSD — ontvangen 5 % van de middelen, oftewel EUR 5,8 miljoen.

Analyse van het RSP/RIP voor de SADC

Het lijdt geen twijfel dat regionale integratie van cruciaal belang is voor de economische en algehele ontwikkeling van de SADC-landen en om hen in staat te stellen op gelijke voet met andere internationale spelers in de wereldeconomie te participeren. Aangezien het RSD/RIP de intraregionale ontwikkeling van de SADC krachtig ondersteunt, is het EC-programma volgens het 10e EOF duidelijk relevant voor de daadwerkelijke situatie in de regio. Bovendien zijn de maatregelen waarin het RIP voorziet goed gekoppeld aan de specifieke doelen die worden beschreven in de SADC-agenda, met name in het regionale indicatieve strategische ontwikkelplan (RISDP), evenals in de gezamenlijke Afrika-EU-strategie. Het bedrag van EUR 92,8 miljoen zou echter afdoende zijn geweest indien het RIP had voorzien in extra middelen voor inkomstenderving op de korte termijn en verbetering van regionale economische infrastructuren. Bovendien, aangezien de SADC-landen sterk afhankelijk zijn van de uitvoer van een paar primaire handelsgoederen en dus diep zijn geraakt door de financiële, economische en sociale crises, dient er ook in middelen voorzien te worden om de SADC-staten te ondersteunen bij het hervormen en herstructureren van hun economieën en bij het uitvoeren van maatregelen later in de keten die waarde toevoegen voor primaire handelsgoederen.

Het probleem van het grote aantal elkaar deels overlappende organisaties in Zuidelijk Afrika en de verdeling van de SADC-lidstaten in drie EPO-groepen — hetgeen de inter- en intraregionale samenwerking aanzienlijk bemoeilijkt — is helaas nog niet afdoende aangepakt door de SADC noch door de EC. In het RSD staat dat de SADC en de overige regionale organisaties die betrokken zijn bij economische integratieactiviteiten, met name COMESA, nauw met elkaar moeten samenwerken en de tenuitvoerlegging van hun respectievelijke regionale strategie met elkaar moeten afstemmen. Hoe deze samenwerking in de praktijk exact zal plaatsvinden blijft vrij onduidelijk.

Naast het feit dat meer regionale integratie en politieke samenwerking indirect zou kunnen bijdragen aan het verlichten van armoede, is er bovendien een veel directere en duidelijkere koppeling van de in het RSD voorziene maatregelen met het terugdringen van armoede en het realiseren van de MOD's in de SADC-regio nodig. Een aantal gemeenschappelijke factoren die de armoede in de regio verergeren zijn het veelvuldig voorkomen van hiv/aids, genderongelijkheid, de gebrekkige toegang tot zulke middelen als voedsel en water en een tekort aan menselijk kapitaal en vaardigheden.

Wat betreft hiv/aids worden de vooruitzichten dat de MOD's worden gerealiseerd voor miljoenen mensen in de SADC dagelijks kleiner, tenzij de pandemie holistisch wordt benaderd op zowel nationaal als regionaal niveau. Helaas voorziet het RSD alleen in het integreren van hiv-aangelegenheden in het kader van het programma voor het opbouwen van capaciteiten onder Concentratiesector 1. Het RSD voor de SADC zou derhalve meer de nadruk moeten leggen op regionale hiv/aids-projecten, bijvoorbeeld door te voorzien in middelen voor het ten uitvoer leggen van de hiv/aids-programma's en -strategieën van de SADC, waaronder begrepen het bedrijfsplan voor aids van de SADC.

Een verdere grote uitdaging voor de SADC-staten is zeker stellen dat kinderen die onderwijs gaan volgen ook daadwerkelijk het primair onderwijs afmaken. De hiv-epidemie verslechtert de situatie op scholen verder nu de onderwijssector op alarmerend hoge snelheid personeel blijft verliezen. Naar verluidt is het aantal onderwijzers als gevolg van aids in Zambia met 46,2 % en in Mozambique met 32,5 % afgenomen. Bovendien geeft het SADC-RISDP duidelijk aan dat de SADC-lidstaten ook onvoldoende presteren wat betreft het aanbieden van secundair en tertiair onderwijs en derhalve richt het RISDP zich op de coördinatie, harmonisering en ontwikkeling van onderwijs en training.

Bovendien is het prijzenswaardig dat het RSD maatregelen voor samenwerking op het gebied van duurzame voedselzekerheid ondersteunt, gericht op het realiseren van duurzame toegang tot veilig en afdoende voedsel in de regio. Naast voedselzekerheid zijn waterzekerheid en de toegang tot water echter uiterst belangrijk voor de economische en sociale ontwikkeling van de regio. Aangezien vers water een zeer schaarse grondstof is in Zuidelijk Afrika zou de vraag naar water tot concurrentie en geschillen kunnen leiden. Meer dan de helft van de totale bevolking in de SADC-landen heeft geen of onvoldoende toegang tot veilig water en sanitaire voorzieningen. De tenuitvoerlegging van het regionaal strategisch plan voor de ontwikkeling en het beheer van watervoorraden en het herziene protocol inzake de bevordering van gedeelde waterloopsystemen van het SADC en de ontwikkeling van waterinfrastructuur zou derhalve de drinkwatervoorziening evenals de voedselzekerheid (aangezien de watervoorziening voldoende zal worden voor de agrarische behoeften) rechtstreeks verbeteren. De PPV moedigt een sterkere bevordering van milieutechnische duurzaamheid in het RSD aan, met name met betrekking tot het bestrijden van ontbossing en bodemaantasting.

Migratiebeleid en de situatie van vluchtelingen en binnenlandse ontheemden vormen een verdere uitdaging voor de regio die beter weerspiegeld zou moeten worden in het RSD.

Wat betreft de tenuitvoerlegging van de financiering die is voorzien in het RIP, is deze prima geschikt voor het realiseren van de doelstellingen van regionale integratie en politieke samenwerking aangezien de fondsen rechtstreeks aan de regionale organisatie verstrekt worden en gebruikgemaakt wordt van de financieringsmechanismen van de SADC. Echter, zoals in het RSD wordt aangegeven, zullen sommige maatregelen met het oog op het subsidiariteitsbeginsel wellicht op nationaal niveau ten uitvoer worden gelegd, ondanks dat ze een regionale integratiedoelstelling dienen. Bovendien moet beter worden ingegaan op problemen met het ten uitvoer leggen van de activiteiten die gefinancierd worden.

De donormatrix voor de SADC-regio lijkt ook zeer evenwichtig te zijn. En aangezien er een goed verband is tussen de EC-maatregelen en de regionale ontwikkelingskaders en instellingen van de SADC, biedt dit bovendien goede vooruitzichten voor afstemming met andere donoren.

Voordat het RSD/RIP werd opgesteld, hebben er besprekingen plaatsgevonden tussen de Europese Commissie en het secretariaat van de SADC, vertegenwoordigers van de nationale autoriteiten van de SADC-lidstaten en regionale niet-overheidsactoren teneinde het RSD af te stemmen op de LSD's van de landen uit de regio. Er zijn echter geen aanwijzingen dat nationale en regionale parlementaire organen hebben deelgenomen aan deze besprekingen.

Aanbevelingen

1.

De steungebieden die in het RSD/RIP worden onderscheiden zijn een goede afspiegeling van de ontwikkeling in de SADC-regio met betrekking tot economische regionale integratie en politieke samenwerking. De maatregelen waarin voorzien wordt zullen ook de tenuitvoerlegging van de toekomstige EPO tussen de SADC en de EU mogelijk maken. Landen in de regio die tot een andere EPO-configuratie behoren kunnen er echter op vertrouwen dat zij op gelijke wijze zullen profiteren van het RSD.

2.

Er moeten betere en directere koppelingen tot stand worden gebracht tussen de in het RSD vervatte maatregelen en het terugdringen van armoede. Hiv/aids, waterzekerheid en de ontwikkeling van human resources, met name onderwijs — een aantal van de belangrijkste oorzaken van armoede in de SADC-landen — moeten zowel op nationaal als regionaal niveau worden aangepakt. Daarom moet het RSD/RIP van de SADC beter ingaan op deze zaken.

3.

De totale financiering voor het programma moet verhoogd worden om voldoende financiering te kunnen zekerstellen voor de maatregelen in de hierboven beschreven gebieden.

4.

De nationale parlementen van de SADC-landen, het parlementair forum van de SADC en de Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU moeten beter betrokken worden bij het opstellen van het programma, de tenuitvoerlegging, bewaking en beoordeling van het regionale strategiedocument voor de SADC.

Conclusies inzake het regionale strategiedocument (RSD) en het indicatieve regionale programma (IRP) krachtens het 10e EOF — Centraal-Afrika

1.   De regionale context

a)   Regionale integratie

Regionale integratie in Centraal-Afrika wordt gekenmerkt door een nog altijd onduidelijke definitie van de regio en de aanwezigheid van twee regionale organisaties met deels identieke doelstellingen en een gevarieerde samenstelling. De Economische en Monetaire Gemeenschap van Centraal-Afrika (CEMAC) (13) bestaat sinds 1999, terwijl de Economische Gemeenschap van Centraal-Afrikaanse Staten (ECCAS/CEEAC) (14) al sinds 1983 bestaat. De eerstgenoemde gemeenschap richt zich vooral op een monetaire eenheid en de lidstaten hebben een gezamenlijke munt, de CFA-franc. CEMAC richt zich derhalve met name op het opbouwen van een gemeenschappelijke markt terwijl CEEAC meer resultaten heeft gerealiseerd op het gebied van politieke integratie, waaronder vrede en stabiliteit. De institutionele zwakte van de regionale organisaties blijft echter een probleem, evenals de tenuitvoerlegging van hun besluiten door de lidstaten.

De Democratische Republiek Congo maakt ook deel uit van de Economische Gemeenschap van de landen van de Grote Meren (CEPGL).

Wat betreft het onderhandelen over economische partnerschapsovereenkomsten en het indicatieve regionale programma, bestaat de regio uit de CEMAC-landen plus de Democratische Republiek Congo en Sao Tomé e Príncipe.

b)   Overige uitdagingen op regionaal niveau

De regio wordt gekenmerkt door de huidige of recente instabiliteit van een aantal landen (Tsjaad, Centraal-Afrikaanse Republiek, DR Congo). Twee landen (Tsjaad en CAR) zijn enclaves, er zijn weinig onderlinge verbindingen tussen de Centraal-Afrikaanse staten en de regio heeft te kampen met ernstige armoede onder de bevolking. Toch heeft Centraal-Afrika veel waardevols. Alle landen hebben een grote natuurlijke rijkdom, waaronder een groot bos- en landbouwpotentieel. Teneinde de „overvloedsparadox” — d.w.z. het feit dat natuurlijke rijkdom niet gelijk staat aan ontwikkeling — te overbruggen, moeten de Centraal-Afrikaanse Staten erop toezien dat de rijkdom beter gebruikt en verdeeld wordt. Ook democratie en goed bestuur zijn belangrijke uitdagingen voor deze staten.

2.   Het in het RSD/IRP voorgestelde antwoord

Het indicatieve regionale programma voorziet in EUR 165 miljoen, waarvan EUR 15 miljoen bestemd is voor de CEPGL, in de volgende concentratiesectoren:

Concentratiesector 1 — Economische en commerciële integratie en begeleiding van de EPO (EUR 97 miljoen, oftewel 65 %) — moet het mogelijk maken de inspanningen van de regionale organisaties te ondersteunen wat betreft het opzetten van een gemeenschappelijke markt, het onderling met elkaar verbinden van de wegen-, telecommunicatie- en elektriciteitsnetwerken etc. en het opzetten van een regionaal landbouw- en voedselzekerheidsbeleid.

Concentratiesector 2 — Het beheer van hernieuwbare natuurlijke grondstoffen (EUR 30 miljoen, oftewel 20 %) — zou moeten bijdragen aan het verbeteren van goed bestuur van de bosbouwsector en beschermde gebieden met visserijpotentieel.

Concentratiesector 3 — Politieke integratie (EUR 15 miljoen, oftewel 10 %) — is bestemd voor het helpen versterken van de capaciteit van de regio wat betreft conflictpreventie, -beheer en -oplossing, onder andere door het maatschappelijk middenveld te versterken.

Niet-concentratiesectoren — Een faciliteit voor institutionele steun en technische samenwerking (EUR 8 miljoen, oftewel 5 %) — onder andere voor het versterken van de afstemming tussen CEMAC en CEEAC.

3.   Analyse van het RSP/IRP voor Centraal Afrika

Het RSD/IRP voor 2008-2013 werd erg laat bekend gemaakt, hetgeen onder andere een probleem met zich meebrengt voor de begrijpelijkheid van de Europese strategie in de regio. Volgens de Commissie waren de vertragingen het gevolg van problemen die ontstaan zijn in de context van de gelijktijdige overleggen met de twee betrokken regionale organisaties. Zij konden pas vanaf februari 2009 hun inspanningen concentreren op het beslissen over hun respectievelijke rollen en de verdeling van middelen. Toch zijn er drie projecten in voorbereiding op het gebied van vrede en veiligheid, natuurlijke grondstoffen en regionale integratie. Andere projecten lopen nog door in het kader van het 9e EOF. Vanwege deze vertraging bij het opstellen van het RSD/IRP is de tussentijdse herziening ook een jaar uitgesteld. De Assemblee benadrukt dat er meer gedaan moet worden aan het bevorderen van coördinatie van de twee regionale organisaties en aan het intensiveren van het gezamenlijke regionale integratieproject, hetgeen ook zou bijdragen aan het voorkomen van vertragingen bij de programmering, die afbreuk doen aan de betere voorspelbaarheid en doeltreffendheid van steun, en onder andere aanleiding geven tot problemen bij het uitbetalen van EOF-gelden in Centraal-Afrika.

Ook lijkt een groot aantal programma's binnen de eerste concentratiesector meer gericht te zijn op het verbeteren van normen (op het gebied van handel, gezondheid, diensten, investeringen etc.) dan op het uitvoeren van specifieke projecten. En hoewel harmonisatie en modernisering van normen inderdaad essentiële taken zijn, zal de realisatie van echte regionale synergie meer via fabricage en handel plaatsvinden dan via normering.

De onderhandelingen over een regionale EPO in Centraal-Afrika staan momenteel stil. Maar de hoofdmoot van de in het RSD vastgestelde strategie betreft begeleidende maatregelen bij de EPO's. Wat de Commissie betreft is de relatie tussen de EPO en de IRP tijdens het opstellen van het RSD besproken vanuit de aanname dat er een overeenkomst zou komen en dat het IRP flexibel zou blijven. Toch blijft het van essentieel belang dat er eerder in het proces mechanismen worden bedacht om te voorzien in doeltreffende begeleiding van de regio indien deze ervoor kiest een EPO aan te gaan. De specifieke prioriteitsaspecten waarmee rekening moet worden gehouden zouden onder andere geïdentificeerd moeten worden. Tegelijkertijd mag de regio niet financieel, waaronder begrepen in de zin van de fondsen die door het EOF krachtens Hulp voor Handel zijn toegezegd, noch wat betreft de tenuitvoerlegging van de programma's die moeten blijven aansluiten op de feitelijke gegevenheden van de regio, gestraft worden als gevolg van het stagneren van de onderhandelingen of vanwege de eventuele keuze niet verder te gaan met het onderhandelingsproces voor de EPO.

De millenniumontwikkelingsdoelstellingen (MOD’s) worden vrijwel nooit genoemd in het RSD, hetgeen onaanvaardbaar is gezien het feit dat het EOF het belangrijkste EU-instrument voor steun aan de ACS-landen is, en dat het realiseren van de MOD's de belangrijkste prioriteit hiervan moet zijn. Het eerste terrein waarop actie moet worden ondernomen is het commerciële terrein, maar er wordt niets gezegd over de uitwerking ervan op werkgelegenheid en armoede. En toch is het essentieel — en dit is de openlijk verklaarde doelstelling van de EPO's — dat handel ten dienste van ontwikkeling wordt gesteld. Er moeten maatregelen gepland worden die concreter zijn en die een directe uitwerking hebben op het realiseren van de MOD's, onder andere op het gebied van gezondheid en onderwijs, in overeenstemming met het instrument voor ontwikkelingssamenwerking en de politieke verbintenis 20 % van de middelen te besteden aan gezondheid en basisonderwijs. Zelfs op commerciële terreinen is de uitwerking op de bevolking, onder andere wat betreft werkgelegenheid, van cruciaal belang zodat de bevolking zich verantwoordelijk gaat voelen voor het lopende regionale integratieproces en de daadwerkelijke voordelen ziet van het beleid dat door de EU en de Centraal-Afrikaanse regio gezamenlijk ten uitvoer wordt gelegd. Volgens de Commissie is het belangrijkste doel van de regionale strategie het terugdringen van armoede (MOD 1). De Commissie benadrukt dat er meer specifieke programma's, waaronder programma's die de werkgelegenheid moeten bevorderen, zullen worden opgesteld, ondanks dat dit onderwerp niet direct genoemd wordt in het PIR. Het is echter te betreuren dat dit nog niet het geval is, met name aangezien de indicatieve nationale programma's het niet mogelijk maken de huidige tekortkomingen van het PIR met betrekking tot het realiseren van de MOD's te compenseren.

Een belangrijk onderwerp moet meer benadrukt worden in het document — landbouw, in combinatie met voedselzekerheid (aangezien MOD 1 het bestrijden van armoede en honger is). Dit is een thema met een directe koppeling tussen handel (in de dimensie van het verbeteren en diversifiëren van de landbouwproductie, toegevoegde waarde scheppen, en het voortkomen uit exportmonoculturen), ontwikkeling (het verbeteren van de zelfvoorzieningsgraad op het gebied van voedsel en volksgezondheid, banen scheppen), en milieubescherming (ontwikkeling van nieuwe gewasproductietechnieken die zuiniger omgaan met water, betere bodembescherming bieden etc.). Landbouw is ook een van de belangrijkste doelstellingen die benadrukt worden door het gezamenlijk oriëntatiedocument (Joint Orientation Document - JOD), een essentieel document aangezien het daadwerkelijk bestaat uit een pakket strategische richtlijnen die door de EU en de Centraal-Afrikaanse regio gezamenlijk zijn opgesteld. Landbouw verdient derhalve meer directe steun op regionaal niveau, maar wordt slechts vluchtig genoemd in de eerste concentratiesector (steun voor het ontwikkelen van regionaal beleid, zonder verdere specificatie). Verder erkent de Commissie de noodzaak deze steunconcentratiesector te versterken, zowel door harmonisatie van het beleid als diversificatie en verwerking van producten.

Aanbevelingen

Het versterken van regionale integratie is zeker een gerechtvaardigde prioriteit, met name voor de landen in deze regio die enclaves zijn. Er moet echter zorgvuldige waakzaamheid worden betracht om te voorkomen dat de onderhandelingen over de economische partnerschapsovereenkomsten tegen de doelstellingen van regionale integratie indruisen.

Hoewel niet onvermeld mag blijven dat het beheer van natuurlijke grondstoffen, met de nadruk op duurzaam grondstoffenbeheer, een van de concentratiesectoren is, moet benadrukt worden dat de koppeling met armoebestrijding in het geheel beschouwd zeer indirect is. Het realiseren van de millenniumontwikkelingsdoelstellingen zou centraal moeten staan in het regionale strategiedocument, en vanuit dit opzicht had er meer ruimte gewijd moeten worden aan landbouw.

Bovendien is de regio bijzonder zwaar getroffen door de wereldwijde economische crisis, gezien het feit dat deze regio grondstoffen uitvoert waarnaar de vraag op de wereldmarkten gedaald is. Dit is des te meer bewijs, mocht dat nodig zijn, van de noodzaak capaciteit te ontwikkelen voor het verwerken van grondstoffen en het diversifiëren van deze economieën, die vaak van één bron van rijkdom afhankelijk zijn. Gezien de vertraging bij het vaststellen van het RSD lijkt er met dit fundamentele element echter geen rekening te zijn gehouden. In het RSD moet derhalve een duidelijke strategie van begeleidende maatregelen voor handel voor de landen in de regio worden ontwikkeld teneinde het scheppen van banen en ontwikkeling te bevorderen.

Conclusies over het regionale strategiedocument (RSD) en het Regionaal Indicatief Programma (RIP) krachtens het 10e EOF — West-Afrika

1.   De regionale context

Dit document dat werd ondertekend door de Europese Commissie (10e EOF) enerzijds, en de Economische Gemeenschap van West-Afrikaanse Staten (ECOWAS) en de West-Afrikaanse Economische en Monetaire Unie (WAEMU) anderzijds is opgesteld op basis van een regionaal document.

De regio West-Afrika wordt gekenmerkt door een groot aantal verschillen: de economische en politieke ontwikkeling in de 15 landen (plus Mauritanië) waaruit deze regio bestaat, is zeer verschillend. De meerderheid bestaat uit „minst ontwikkelde landen”, met de uitzondering van Kaapverdië, Ivoorkust, Ghana en Nigeria (het laatstgenoemde land is een belangrijke olieproducent). Wat betreft politieke stabiliteit en democratie zijn er ook opvallende verschillen tussen Ghana en Mali, om nog maar niet te spreken van het verschil tussen Guinee en Guinee-Bissau. De situatie in Ivoorkust is aan de beterende hand, maar is nog niet volledig gestabiliseerd. Liberia en Sierra Leone bevinden zich nog altijd in een post-conflictfase. In het algemeen kunnen 9 van de 15 ECOWAS-landen worden beschouwd als landen die in een fragiele situatie verkeren.

West-Afrika is echter een van de best „geïntegreerde” regio's van de ACS, met regionale instellingen die een belangrijk politiek aspect hebben. De ECOWAS houdt zich niet alleen bezig met economische integratie, maar speelt ook een belangrijke rol wat betreft het bevorderen van goed bestuur, het voorkomen en oplossen van conflicten, en vredeshandhaving. Het is duidelijk dat de structuren zwak blijven en de integratie nog niet zo grondig is als men zou wensen. Maar binnen West-Afrika vindt de meeste handel plaats, in vergelijking met andere regionale integraties binnen de ACS. Bovendien hebben de landen in het gebied van de Afrikaanse Financiële Gemeenschap (AFC) een douane- en monetaire unie opgericht, de WAEMU.

Het belangrijkste obstakel voor de ontwikkeling van de regio is te wijten aan de structuur van de economie in de regio. De meerderheid van de landen voert niet-hervormde grondstoffen uit, met name landbouwproducten. Ontwikkelingshulp zou derhalve het ontstaan van industriële structuren moeten stimuleren en deze landen met name moeten helpen de sanitaire en fytosanitaire maatregelen van de exportmarkten (vooral de EU) te respecteren.

2.   Het in het RSD/RIP voorgestelde antwoord

Het regionale indicatieve programma (RIP) van het RSD voorziet in een begroting van EUR 597 miljoen, in de volgende concentratiesectoren:

Concentratiesector I: Verdieping van regionale integratie, verbetering van de concurrentiepositie en EPO

70 % van de begroting (EUR 418 miljoen)

Concentratiesector II: Consolidatie van goed bestuur en van regionale stabiliteit

20 % van de begroting (EUR 119 miljoen)

Overige programma's

10 % van de begroting (EUR 60 miljoen)

Onder de „aanvullende” sectoren zou de EC moeten streven naar betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld, dat onvoldoende vertegenwoordigd wordt op regionaal niveau.

Het RSD en het bijbehorende RIP moeten halverwege, dus in 2010, worden herzien.

Analyse van het RSP/IRP voor West-Afrika

Voedselzekerheid is een van de prioriteiten van de strategie. Dit onderwerp is van het allerhoogste belang in een regio die agrarische grondstoffen produceert en uitvoert, maar verwerkte producten invoert. Bovendien is de landbouwproductie de afgelopen 30 jaar niet zo sterk ontwikkeld als de demografische groei, waardoor voedselzekerheid voor lokale mensen een nog gevoeligere kwestie wordt. Steun vanuit het RIP voor het regionale landbouwbeleid (met name van WAEMU), voor een regionale strategie voor voedselproductie en het bestrijden van honger lijkt niet erg duidelijk te zijn. Voor de Europese Commissie is voedselzekerheid een van de vijf assen van het RIP, maar samenwerking met de regionale organisaties moet nog worden uitgewerkt in een definitieve „road map”. Tevens zou de EC een van de programma's van het landbouwbeleid van ECOWAS moeten steunen.

Het RSD wijst terecht op de zwaktes van de infrastructuren in de regio, met name op het gebied van vervoer, en wijst erop dat dit een echte belemmering is voor regionale handel en, als gevolg daarvan, voor ontwikkeling. Wederom biedt het RIP geen duidelijk antwoord, zelfs niet indien de Commissie erop toeziet dat het ontwikkelprogramma voor de economische partnerschapsovereenkomst (EPADP) een nuttig kader zal bieden voor het gericht besteden van de steun van de verschillende donoren, met name voor infrastructuur.

De eerste concentratiesector heeft betrekking op de economische partnerschapsovereenkomst die nog niet ondertekend is. Ook blijven er onduidelijkheden bestaan met betrekking tot de financiering van het regionale fonds EAP en over het gebruik van middelen in verband met het ontwikkelgedeelte van de EPO tot de ondertekening ervan.

In het document ontbreken de precieze details met betrekking tot mogelijke maatregelen inzake migratie of het visserijbeleid van de EU en de doeltreffendheid van de visserijovereenkomsten.

Aanbevelingen

De PPV wil weten welke documenten of basisstatistieken door de Commissie gebruikt zijn om de gesprekken met de regio aan te gaan.

De PPV wil de belangrijke rol van de landbouw benadrukken en wijst op de noodzaak de regionale agrarische vakbonden meer bij het geheel te betrekken. Ook benadrukt de PVV de noodzaak van het vaststellen van plannen op regionaal niveau om droogte of woestijnsprinkhanen te bestrijden teneinde de voedselzekerheid op regionaal niveau te versterken.

Een van de doelen van het RSD/RIP zou het creëren van subregionale markten moeten zijn, aangezien de landen van de regio niet exporteren naar buurlanden, hetgeen onderbenutte commerciële mogelijkheden vertegenwoordigt. Derhalve is het absoluut noodzakelijk de landen open te stellen en de markten te integreren. Ook het probleem van lokale omvorming van producten moet worden aangepakt aangezien de regio op dit moment grondstoffen uitvoert en fabrieksgoederen invoert. Dit aspect ontbreekt in het RIP. Bovendien wordt er in het RIP te weinig aandacht besteed aan de ontwikkeling van regionale infrastructuren.

Zelfs als het uiteindelijke doel van samenwerking het verlichten van armoede is, lijkt de koppeling tussen het RIP en de millenniumontwikkelingsdoelstellingen te dun. Een duidelijkere verbinding tussen de nationale strategieën en de regionale strategie zou zeker tot verbetering kunnen leiden.

De PPV verlangt dat de PAPED gefinancierd moet worden door aanvullende fondsen en niet door het EOF. Tenslotte verlangt de PPV ook dat het parlement van de ECOWAS betrokken moet worden bij het bewaken van de regionale strategie.

Conclusies over het regionale strategiedocument (RSD) en het regionale indicatieve programma (RIP) krachtens het 10e EOF — Stille Oceaan

Regionale integratie in het Stille-Oceaangebied

Het Stille-Oceaangebied omvat 15 kleine eilandstaten die verspreid zijn over een oceaanoppervlak dat even groot is als Afrika. Deze regio heeft unieke kenmerken die nergens anders ter wereld te vinden zijn: een kleine bevolking (9,55 miljoen, hetzelfde als België), een landoppervlak van slechts 560 000 km2, verspreid over 29 miljoen km2, een extreem grote mate van spreiding. In feite beslaat Papoea-Nieuw-Guinea 80 % van het landoppervlak en hebben veel kleinere eilandstaten een oppervlak dat vergelijkbaar is met dat van kleine steden in Europa. Het concept van regionale integratie kent derhalve veel uitdagingen.

In zijn algemeenheid zijn de ACS-landen in de Stille Oceaan divers wat betreft hun economische ontwikkeling en hun natuurlijke grondstoffen, maar delen ze veel menselijke en culturele kenmerken, waaronder sport, met name rugby. Veel van deze landen delen ook dezelfde hulpbronnen in de oceaan, zoals visserij en het potentieel van toerisme, maar ze worden ook blootgesteld aan een stijgend zeepeil dat een nadelige invloed heeft op kustgebieden. Vanwege de gebrekkige vervoersinfrastructuur en de lange afstanden is de regionale handel nog onderontwikkeld. In economisch en sociaal opzicht zijn de meeste landen in de Stille Oceaan sterk afhankelijk van hun grote buurlanden Australië en Nieuw Zeeland.

In deze context vindt regionale samenwerking plaats, met het overkoepelende Forum van eilanden van de Stille Oceaan (PIF) waarin de 15 staten plus Australië en Nieuw Zeeland eenmaal per jaar bijeen komen. Het secretariaat van het PIF, dat ook het voorzitterschap bekleedt van de Raad van Regionale Organisaties in de Stille Oceaan (tien andere regionale, intergouvernementele organisaties), legt het RIP ten uitvoer namens de ACS-landen in de Stille Oceaan. Het PIF was ook de drijvende kracht achter het opstellen van het Pacific Plan (2006-2015) waarin regionale samenwerking en integratie gedefinieerd worden als:

Dialogen of processen tussen overheden opzetten;

Het op regionaal niveau samenbrengen van nationale diensten (zoals douane, gezondheidszorg, onderwijs en sport);

De marktbarrières verlagen.

Het Pacific Plan bevat initiatieven voor het bevorderen van ontwikkeling in de regio. Deze zijn geconcentreerd rond de vier pijlers van economische groei, duurzame ontwikkeling, bestuur en veiligheid. In het geheel bezien zijn er vorderingen geboekt op het gebied van lucht- en zeevaartdiensten, veiligheid en de telecommunicatie-infrastructuur, maar hebben verschillen tussen ACS-economieën in de Stille Oceaan het moeilijk gemaakt handelsovereenkomsten ten uitvoer te leggen en een gezonde economische infrastructuur tot stand te brengen. Er blijven nog veel uitdagingen bestaan.

De EU heeft in 2006 de eerste „EU-strategie voor de Stille Oceaan” vastgesteld die bedoeld is als aanvulling op het Pacific Plan en gericht is op het verbeteren van de politieke dialoog, het accent verleggen naar regionale samenwerking en het verbeteren van de doeltreffendheid van hulp. Deze strategie ligt ten grondslag aan de voorwaarden van het onderhavige RSD/RIP.

Overzicht van het RSP/RIP voor de Stille Oceaan

Het eerste RSD/RIP voor de Stille Oceaan voor 2002-2007 voorzag in EUR 29 miljoen (verhoogd tot EUR 39 miljoen tijdens de tussentijdse herziening van het RSD) dat als volgt was uitgesplitst:

Regionale integratie en handel: EUR 9 miljoen

De ontwikkeling van human resources: EUR 8 miljoen

Visserij: EUR 5 miljoen

Niet-concentratiesector (bestaande projecten/ technische ondersteuning): EUR 7 miljoen

Het huidige RSD/RIP voor het 10e EOF is veel ambitieuzer en omvat een bedrag van EUR 95 miljoen dat is toegewezen voor 2008-2013, en als volgt kan worden uitgesplitst:

Concentratiesector 1 (Regionale economische integratie): EUR 45 miljoen

Concentratiesector 2 (Duurzaam beheer van natuurlijke grondstoffen en het milieu): EUR 40 miljoen

Niet-concentratiesector (niet-overheidsactoren/ technische samenwerking etc.): EUR 10 miljoen

De eerste twee pijlers van het Pacific Plan krijgen dus 90 % van de financiering. De andere twee pijlers, bestuur en veiligheid, krijgen steun uit een gestructureerde dialoog tussen de EU en de ACS-landen in de Stille Oceaan en mechanismen zoals het stabiliteitsinstrument.

Analyse van het RSP/RIP voor de Stille Oceaan

De concentratiegebieden van het RSD/RIP zijn duidelijke prioriteiten die door de regio zelf zijn vastgesteld en die de belangrijkste behoeften van de regio weerspiegelen voor duurzame verdere ontwikkeling. Beide concentratiegebieden continueren het momentum dat door het eerste RIP gerealiseerd is in de cruciale sectoren van economische integratie en ondersteuning voor de visserijsector, hoewel de ontwikkeling van human resources niet langer een specifiek concentratiegebied is.

Concentratiegebied 1 is verdeeld over vier hoofdterreinen waarop actie moet worden ondernomen:

Economische integratie en handel (de EPO en andere regionale handelsovereenkomsten)

Ondersteuning voor de private sector (privatesectormechanismen, belangrijke sectoren zoals toerisme en visserij, het bevorderen van ondernemerschap)

Mechanismen voor economische groei (fair trade, concurrentie, consumentenbescherming, douane en internationale normen)

Human Resources (geïntegreerde onderwijsprogramma's en toegang tot technische en beroepsopleidingen).

Veel van deze sectoren richten zich op de tenuitvoerlegging van de EPO, ondanks het feit dat tot dusverre alleen Fiji en Papoea-Nieuw-Guinea deze hebben ondertekend.

Concentratiegebied 2 kent de volgende terreinen waarop actie moet worden ondernomen:

Klimaatverandering en het terugdringen van het risico van rampen

Duurzaam beheer van mariene hulpbronnen (waaronder visserij)

Duurzaam beheer van landvoorraden

Ecosystemen en biodiversiteit

Afval en vervuiling

Milieubewaking en informatiebeheer.

Deze terreinen zijn een constructieve uitbreiding van het toepassingsgebied van het RIP en weerspiegelen de behoeften van de ACS-staten in de Stille Oceaan evenals prioriteiten voor duurzame ontwikkeling volledig.

Tenslotte voorziet het niet-concentratiegebied in technische ondersteuning voor het Forum van eilanden van de Stille Oceaan als regionaal ordonnateur (EUR 3 miljoen) en EUR 4 miljoen voor activiteiten van niet-overheidsactoren. Het ontwikkelingsniveau van de sector van niet-overheidsactoren in de Stille Oceaan verschilt enorm en er is duidelijk behoefte aan assistentie bij het opbouwen van capaciteiten op dit gebied.

Aanbevelingen

In het geheel bezien is de PPV ingenomen met het RSD/RIP volgens het 10e EOF als positieve bijdrage aan de economische en sociale ontwikkeling van de ACS-staten in de Stille Oceaan. De PPV trekt de volgende conclusies ter overweging tijdens de tussentijdse herziening.

1.

Het feit dat de EPO voor de Stille Oceaan tot dusverre alleen ondertekend is door Papoea-Nieuw-Guinea en Fiji doet vragen rijzen bij de focus in het concentratiegebied 1 van het RIP op tenuitvoerlegging van de EPO, aangezien veel van de staten in de regio nog niet geïnteresseerd zijn. Er moet een duidelijke analyse zijn van de uitwerking van deze vertraging in de zin van hoe middelen die zijn voorzien in concentratiegebied 1 worden besteed.

2.

Hoewel het RIP voorziet in positieve maatregelen om onderwijs en opleiding in de regio te bevorderen, is een van de belangrijkste punten van zorg de migratie van geschoolde arbeidskrachten naar de VS, Australië en Nieuw Zeeland. Hoewel het geld dat zij naar hun land van bestemming overmaken belangrijk is, heeft hun opleiding vaak veel geld gekost voor de lokale economieën. Concentratiegebied 1 van het RIP moet niet alleen meer gericht worden op het voorzien in deze vaardigheden, maar ook op het vaststellen van maatregelen om zeker te stellen dat de ACS-staten in de Stille Oceaan zelf profiteren van het feit dat ze hun eigen goed geschoolde arbeidskrachten hebben. Hetzelfde argument gaat op voor mannelijke en vrouwelijke sporters van eilanden in de Stille Oceaan die geworven worden door verenigingen in Australië en Nieuw Zeeland en vervolgens de nationaliteit van die landen krijgen zodat ze in het nationale team kunnen gaan spelen, hetgeen een negatieve uitwerking heeft op de nationale rugbyteams van de staten in de Stille Oceaan zoals Fiji, Samoa en Tonga.

3.

De PPV is ingenomen met de gedetailleerde gerichtheid op het ontwikkelen van de visserijsector, maar dringt erop aan dat er meer nadruk moet worden gelegd op het probleem van illegale visserij dat zeer schadelijke effecten heeft op het visbestand en het inkomen van lokale vissers. Illegale visserij vindt plaats vanaf schepen uit landen van buiten de regio die zich weinig gelegen laten liggen aan internationale voorschriften inzake exclusieve gebieden of bestanden. Aquacultuur zou gestimuleerd moeten worden in lokale gemeenschappen in de Stille Oceaan teneinde de voedselzekerheid en de uitvoer van visserijproducten zeker te stellen.

4.

De PPV is bezorgd over het gebrek aan parlementaire raadpleging bij de voorbereidingen voor het RSD/RIP en hoopt dit proces te stimuleren door de uitgebreide toezichttaak van de PPV op CSD's en RSD's. Er is niet alleen behoefte aan meer raadpleging van nationale ACS-parlementen bij het opstellen en ten uitvoer leggen van het RIP, maar ook voor het opbouwen van capaciteiten van parlementariërs en hun medewerkers op dit terrein.

5.

Hoewel de PPV ingenomen is met de nadruk op niet-overheidsactoren in het niet-concentratiegebied, maakt de PPV zich zorgen over welke ontvangers zullen profiteren van financiering en zij hoopt dat de juiste zorg zal worden besteed aan het verifiëren van de geloofsbrieven en de reputatie van betrokkenen. Ook roept de PPV NGO's ertoe op meer betrokken te raken bij de raadplegingsprocedure voor het RSD/RIP.

6.

De nadruk op klimaatverandering en de uitwerking ervan op kleine eilandstaten is welkom, evenals de financiering die moet bijdragen aan bescherming tegen dit toenemende probleem. Het is echter belangrijk dat de fondsen niet anders bestemd worden ter ondersteuning van de groeiende lobby die de algehele verantwoordelijkheid voor klimaatverandering op geïndustrialiseerde landen en de activiteiten van die landen wil schuiven. Er is een duidelijk verschil tussen het bestrijden van klimaatverandering en het gebruiken van dit fenomeen voor politieke doeleinden.

7.

Aan vervoersinfrastructuur moet een zeer hoge prioriteit worden gegeven in alle regionale ontwikkelingsactiviteiten voor de Stille Oceaan, gezien het feit dat de afstanden tussen de lidstaten en de slechte infrastructuur een belemmering vormen voor alle vooruitgang op het gebied van regionale handel of de ontwikkeling van toerisme en andere sectoren die meer voordelen zouden opleveren voor de lokale bevolking.


(1)  Op 1 april 2010 te Tenerife (Spanje) vastgesteld door de Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU.

(2)  PB C 271 van 25.10.2008, blz. 20.

(3)  PB C 221 van 14.9.2009, blz. 19.

(4)  PB C 68 van 18.3.2010, blz. 36.

(5)  Op 1 april 2010 te Tenerife (Spanje) vastgesteld door de Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU.

(6)  COM(2009)0160.

(7)  PB C 68 van 18.3.2010, blz. 24.

(8)  COM(2007)0072.

(9)  Op 1 april 2010 in Tenerife (Spanje) vastgesteld door de Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU.

(10)  Op 1 april 2010 in Tenerife (Spanje) vastgesteld door de Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU.

(11)  Antigua en Barbuda, Bahama's, Barbados, Belize, Dominica, Grenada, Guyana, Haïti, Jamaica, Saint Lucia, Saint Vincent en de Grenadines, Saint Christopher en Nevis, Suriname en Trinidad en Tobago

(12)  Volgens schattingen heeft 60 % van de bevolking in het Caribisch gebied met een hogere opleiding de regio verlaten en lopen deze emigratiecijfers in Jamaica, Grenada, Guyana, Haïti, Saint Vincent en de Grenadines op tot 80 %.

(13)  Bestaat uit Kameroen, Congo, Gabon, Equatoriaal-Guinea, de Centraal-Afrikaanse Republiek en Tsjaad.

(14)  Bestaat uit Angola, Burundi, Kameroen, de Centraal-Afrikaanse Republiek, Congo, Gabon, Equatoriaal-Guinea, Tsjaad, de Democratische Republiek Congo en Sao Tomé en Príncipe.