12.12.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 317/10


Mededeling van de Commissie betreffende richtsnoeren voor staatssteun ter aanvulling van de communautaire financiering voor de totstandbrenging van snelwegen op zee

(Voor de EER relevante tekst)

(2008/C 317/08)

INLEIDING

1.

In het Witboek „Het Europese vervoersbeleid tot het jaar 2010: tijd om te kiezen” van 2001 (1) wordt het concept „snelwegen op zee” geïntroduceerd voor vervoersdiensten van hoge kwaliteit gebaseerd op de korte vaart. Snelwegen op zee bestaan uit infrastructuur, faciliteiten en diensten die minstens twee lidstaten omspannen. Zij moeten voor een verschuiving zorgen van vrachtvervoer over de weg naar vervoer over zee. De succesvolle tenuitvoerlegging ervan zal bijdragen tot het verwezenlijken van twee belangrijke doelstellingen van het Europese vervoersbeleid, namelijk een vermindering van de congestie op de wegen en een verminderd milieueffect van het vrachtvervoer. In de tussentijdse evaluatie van het Witboek (2) is gewezen op het probleem van de toenemende congestie, dat de Gemeenschap ongeveer 1 % van het bbp kost, en op de dreiging die broeikasgasemissies door het vervoer vormen voor het bereiken van de Kyoto-streefcijfers; het belang van snelwegen op zee wordt daarbij nogmaals benadrukt.

AANVULLENDE STAATSSTEUN VOOR PROJECTEN INZAKE „SNELWEGEN OP ZEE” IN HET KADER VAN HET MARCO POLO II-PROGRAMMA

2.

Overeenkomstig hoofdstuk 10 van de communautaire richtsnoeren betreffende staatssteun voor het zeevervoer (3) is, in bepaalde omstandigheden, steun toegestaan voor het opstarten van nieuwe of verbeterde kortevaartdiensten, met een maximumduur van drie jaar en een maximale intensiteit van 30 % van de operationele kosten en 10 % van de investeringskosten.

3.

Het tweede Marco Polo-programma (hierna „Marco Polo II” genoemd), vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1692/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 2006 tot instelling van het tweede Marco Polo-programma voor de toekenning van communautaire financiële bijstand om de milieuprestaties van het vrachtvervoerssysteem te verbeteren (Marco Polo II) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1382/2003 (4), is een van de twee communautaire financieringsinstrumenten die de snelwegen op zee rechtstreeks en uitdrukkelijk ondersteunt als een van de vijf acties voor het verminderen van het wegverkeer of voor het verschuiven van wegvervoer naar andere vervoerswijzen. Marco Polo II verleent hoofdzakelijk steun aan het onderdeel diensten van de snelwegen op zee. Die steun wordt toegekend via jaarlijkse oproepen tot het indienen van voorstellen die gericht zijn tot het bedrijfsleven. De toegekende financiële steun wordt beperkt door de toelagen die in het kader van het Marco Polo-programma beschikbaar zijn. Financiering voor de snelwegen op zee kan ook worden verstrekt via het regionaal beleid.

4.

Overeenkomstig artikel 5, lid 1, onder b), van Verordening (EG) nr. 1692/2006 komen de „snelwegen op zee”-acties in het kader van het Marco Polo II-programma onder bepaalde omstandigheden in aanmerking voor communautaire financiële steun, met een maximale intensiteit van 35 % van de totale kosten voor de totstandbrenging en exploitatie van de vervoersdiensten en met een maximale duur van 60 maanden, als bepaald in bijlage I, punt 1, onder a) en punt 2, onder a) van kolom B.

5.

Artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1692/2006 luidt als volgt: Financiële bijstand van de Gemeenschap voor de in het programma omschreven acties sluit niet uit dat voor dezelfde actie overheidssteun of openbare middelen worden toegekend op nationaal, regionaal of lokaal niveau, voor zover zulks verenigbaar is met de in het Verdrag vastgestelde regeling inzake steunmaatregelen van de staat en binnen de voor de verschillende soorten acties in bijlage I gestelde cumulatieve grenzen.

6.

Volgens artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1692/2006 mogen de lidstaten de communautaire financiering derhalve aanvullen door financiële middelen toe te kennen aan projecten die volgens de in die verordening bepaalde criteria en procedures worden geselecteerd en binnen de in die verordening bepaalde grenzen. Doel van artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1692/2006 is het mogelijk maken dat ondernemingen die in een project geïnteresseerd zijn, kunnen rekenen op een vooraf bepaalde hoeveelheid openbare financiering, ongeacht de oorsprong ervan. Soms volstaan de bij Verordening (EG) nr. 1692/2006 toegekende communautaire financiële middelen niet om alle geselecteerde projecten de grootst mogelijke steun te bieden. Indien een groot aantal projecten in een bepaald jaar wordt goedgekeurd, kan voor sommige projecten slechts beperkte communautaire financiering worden verstrekt. Hoewel het feit dat veel projecten worden geselecteerd een teken van het succes van Marco Polo II zou zijn, kan dit succes in gevaar komen als de betrokken ondernemingen zich terugtrekken of zich in de toekomst niet meer zullen engageren wegens het gebrek aan de noodzakelijke openbare financiering voor het opstarten van de bevoegde diensten. Bovendien is het vastleggen van een vooraf bepaalde hoeveelheid openbare financiering essentieel voor potentiële inschrijvers.

7.

In dit verband heeft de Commissie vastgesteld dat de stakeholders en de overheden van de lidstaten twijfels hebben over de mogelijkheid voor de lidstaten om aanvullende staatssteun toe te kennen aan Marco Polo II-projecten die verder gaan dan wat in het kader van hoofdstuk 10 van de communautaire richtsnoeren betreffende staatssteun voor het zeevervoer is toegestaan. De subsidiabiliteitsvoorwaarden voor regelingen in het kader van de communautaire richtsnoeren betreffende staatssteun voor het zeevervoer verschillen licht van de voorwaarden in het kader van Marco Polo II. De richtsnoeren voorzien in een maximumintensiteit van 30 % van de operationele kosten (35 % van de totale uitgaven onder Marco Polo II) en een maximale duur van drie jaar (vijf jaar onder Marco Polo II). Die verschillen hebben mogelijk verwarring veroorzaakt bij de potentiële inschrijvers voor „snelwegen op zee”-acties.

8.

Om de bovengenoemde redenen is de Commissie van mening dat de maximale duur en intensiteit van de staatssteun en de communautaire financiering voor projecten die in het kader van de verordening zijn geselecteerd, dezelfde moeten zijn. Op grond van artikel 87, lid 3, onder c), van het Verdrag zal de Commissie, bij gebrek aan communautaire financiering of voor het deel dat niet onder de communautaire financiering valt, staatssteun toestaan voor het opstarten van „snelwegen op zee”-projecten in het kader van Marco Polo II met een maximumintensiteit van 35 % van de operationele kosten en een maximumduur van vijf jaar (5). Hetzelfde geldt voor projecten die zijn geselecteerd in het kader van Marco Polo II, maar waarvoor de financiering wordt toegekend door het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (6) of het Cohesiefonds (7).

9.

Aanloopsteun met betrekking tot de operationele kosten mag de bovenvermelde duur en intensiteit niet overschrijden, ongeacht de financieringsbron. De steun mag niet worden gecumuleerd met compensatie voor openbaredienstverlening. De Commissie herinnert er ook aan dat dezelfde subsidiabele kosten niet in aanmerking kunnen komen voor twee communautaire financiële instrumenten.

10.

De lidstaten dienen de Commissie op de hoogte te brengen van de staatssteun die zij op grond van deze mededeling voornemens zijn te verlenen aan projecten die geselecteerd zijn in het kader van Verordening (EG) nr. 1692/2006.

AANVULLENDE STAATSSTEUN VOOR PROJECTEN INZAKE „SNELWEGEN OP ZEE” IN HET KADER VAN TEN-V

11.

Artikel 12 bis van Beschikking nr. 1692/96/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 1996 betreffende communautaire richtsnoeren voor de ontwikkeling van een trans-Europees vervoersnet (8) voorziet in de ontwikkeling van „snelwegen op zee” om de goederenstroom op logistieke trajecten over zee te concentreren, zodat nieuwe levensvatbare, geregelde en frequente zeeverbindingen ontstaan of de bestaande worden verbeterd, teneinde de congestie te verminderen en/of de bereikbaarheid van insulaire en perifere gebieden en staten te verbeteren. Het trans-Europese netwerk van snelwegen op zee moet betrekking hebben op faciliteiten en infrastructuur in minstens twee havens in twee verschillende lidstaten.

12.

De communautaire richtsnoeren voor de ontwikkeling van het trans-Europese vervoersnetwerk houden verband met communautaire steun voor de ontwikkeling van infrastructuur, inclusief voor snelwegen op zee. In artikel 12 bis, lid 5, tweede streepje, van Beschikking nr. 1692/96/EG wordt niettemin de mogelijkheid geboden om communautaire aanloopsteun toe te kennen aan een project, onverminderd de artikelen 87 en 88 van het Verdrag. Deze steun kan worden verleend voor zover hij noodzakelijk wordt geacht om de financiële haalbaarheid van het project te verzekeren. Het geval kan zich voordoen dat het indienende consortium van havens en exploitanten bij het opstarten verliezen oploopt tijdens de lanceringsperiode van de „snelwegen op zee”-diensten.

13.

De aanloopsteun in het kader van de communautaire richtsnoeren voor de ontwikkeling van het trans-Europese vervoersnetwerk is beperkt tot „terdege gemotiveerde kapitaaluitgaven”, met name investeringssteun. Dit kan de afschrijving van aan de dienst toegekende schepen omvatten (9). In het kader van de communautaire richtsnoeren voor de ontwikkeling van het trans-Europese vervoersnetwerk is de aanloopsteun beperkt tot twee jaar, met een maximumintensiteit van 30 %.

14.

In het kader van TEN-V-projecten kunnen de lidstaten financiële middelen verstrekken voor zover er geen communautaire financiering beschikbaar is. Wat aanloopsteun voor zeevervoersdiensten betreft, wordt in artikel 12 bis, lid 5, tweede streepje, van Beschikking nr. 1692/96/EG verwezen naar de bepalingen inzake staatssteun van het Verdrag. Derhalve mogen de lidstaten aanvullende steun verstrekken voor zover er geen communautaire financiering beschikbaar is, maar zij moeten daarbij de regels inzake staatssteun naleven. Hoofdstuk 10 van de richtsnoeren betreffende staatssteun voor het zeevervoer heeft betrekking op de toepassing van staatssteunregels voor de korte vaart; dit hoofdstuk is derhalve ook van toepassing op aanvullende staatssteun. In de communautaire richtsnoeren betreffende staatssteun voor het zeevervoer is investeringssteun wel toegestaan, met een maximumintensiteit van 10 % gedurende drie jaar. Het „snelwegen op zee”-project is geselecteerd als TEN-V-project, maar ontvangt niet de maximale communautaire steun voor investeringen, namelijk 30 % gedurende twee jaar; daardoor kan het zich voordoen dat de openbare steun niet het maximaal toegelaten bedrag bereikt, indien de nationale staatssteun niet verder reikt dan 10 % gedurende drie jaar, d.w.z. de drempel die is bepaald in de communautaire richtsnoeren betreffende staatssteun voor het zeevervoer. Voorts kan het verschil in de maximale duur (twee jaar in het kader van Beschikking nr. 1692/96/EG en drie jaar volgens de communautaire richtsnoeren betreffende staatssteun voor het zeevervoer) leiden tot onzekerheid en verwarring. Omwille van de duidelijkheid en om de ondernemingen die deelnemen aan een TEN-V-project betreffende snelwegen op zee toe te laten vooraf bepaalde openbare steun te genieten, moeten de maximale intensiteit en duur van aanvullende staatssteun door de lidstaten, dezelfde zijn als de maximale intensiteit en duur van de communautaire financiering.

15.

Om de bovengenoemde redenen zal de Commissie, op grond van artikel 87, lid 3, onder c), van het Verdrag, bij gebrek aan communautaire financiering voor aanloopsteun of voor het deel dat niet met communautaire steun wordt gefinancierd, staatssteun toestaan voor investeringen met een maximumintensiteit van 30 % en een maximale duur van twee jaar, voor projecten die voldoen aan artikel 12 bis van Beschikking nr. 1692/96/EG en geselecteerd zijn overeenkomstig de procedure van Verordening (EG) nr. 680/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2007 tot vaststelling van de algemene regels voor het verlenen van financiële bijstand van de Gemeenschap op het gebied van de trans-Europese netwerken voor vervoer en energie (10). Hetzelfde geldt wanneer de lidstaten beslissen om het project te financieren via het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling of het Cohesiefonds.

16.

Aanloopsteun voor investeringen mag de in dit punt genoemde maximale duur en intensiteit niet overschrijden, ongeacht de financieringsbron. De steun mag niet worden gecumuleerd met compensatie voor openbaredienstverlening. Ook hier herinnert de Commissie eraan dat dezelfde subsidiabele kosten niet in aanmerking kunnen komen voor twee communautaire financiële instrumenten.

17.

De lidstaten dienen de Commissie op de hoogte te brengen van de staatssteun die zij op grond van deze mededeling voornemens zijn te verlenen aan projecten die geselecteerd zijn in het kader van Verordening (EG) nr. 680/2007.

TOEPASSING

18.

De Commissie zal de in deze mededeling vervatte richtsnoeren toepassen met ingang van de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad.


(1)  COM(2001) 370.

(2)  COM(2006) 314 def.: Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement — Europa duurzaam in beweging — Duurzame mobiliteit voor ons continent — Tussentijdse evaluatie van het Witboek Vervoer van 2001 van de Commissie.

(3)  Mededeling C(2004) 43 van de Commissie (PB C 13 van 17.1.2004, blz. 3).

(4)  PB L 328 van 24.11.2006, blz. 1.

(5)  Er moet worden opgemerkt dat de clausule in bijlage I, punt 2, onder b), van de Marco Polo II-verordening (over de beperkingen inzake financiering op basis van de goederen die daadwerkelijk van het wegvervoer zijn overgeheveld) van toepassing is op communautaire financiering, maar niet op de in deze mededeling behandelde aanvullende staatssteun.

(6)  Verordening (EG) nr. 1080/2006 van 5 juli 2006 (PB L 210 van 31.7.2006, blz. 1).

(7)  Verordening (EG) nr. 1084/2006 van 11 juli 2006 (PB L 210 van 31.7.2006, blz. 79).

(8)  PB L 228 van 9.9.1996, blz. 1.

(9)  Vademecum van 28 februari 2005, gevoegd bij de oproep tot het indienen van voorstellen in het kader van TEN-V 2005; paragraaf 4.3 (Aanloopsteun met betrekking tot kapitaaluitgaven).

(10)  PB L 162 van 22.6.2007, blz. 1.