7.7.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 155/10


Hogere voorziening, ingesteld op 16 april 2007 door de Helleense Republiek tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Eerste kamer) van 17 januari 2007 in zaak T-231/04, Helleense Republiek/Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak C-203/07 P)

(2007/C 155/19)

Procestaal: Grieks

Partijen

Rekwirante: Helleense Republiek (vertegenwoordigers: P. Mylonopoulos en St. Trekli)

Andere partij in de procedure: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

de onderhavige hogere voorziening ontvankelijk te verklaren;

het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen te vernietigen op de punten waarop het wordt bestreden;

de hogere voorziening toe te wijzen;

de Commissie te verwijzen in rekwirantes kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

De Helleense Republiek betoogt dat het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen de artikelen 12, 13 en 15 van het aanvankelijke memorandum van overeenstemming, artikel 13 van het aanvullende memorandum van overeenstemming, alsook de beginselen van goede trouw en van bescherming van het gewettigd vertrouwen onjuist heeft uitgelegd, voor zover het heeft verklaard dat de verplichtingen van de lidstaten betreffende de projecten Abuja I en II door de gedragingen van de desbetreffende lidstaat werden bepaald en niet dat het om louter contractuele verplichtingen ging die in beide voormelde memoranda waren vastgelegd, terwijl het Gerecht bovendien op basis van een juiste uitlegging van de bewoordingen van voormelde bepalingen had moeten vaststellen dat geen financiële verplichtingen voor de Helleense Republiek waren ontstaan, aangezien zij het aanvullende memorandum enkel had ondertekend en niet had geratificeerd, en zij dit memorandum bijgevolg niet had goedgekeurd en voor haar niet alle bijzondere voorwaarden waren vervuld die voor het ontstaan van financiële verplichtingen waren gesteld.

De Helleense Republiek voert aan dat het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen artikel 15 van het aanvankelijke memorandum onjuist heeft uitgelegd door te oordelen dat vóór de ondertekening van het aanvullende memorandum door de partners op 24 februari 1997 een stilzwijgende overeenkomst om het project te verwezenlijken is gesloten en op die manier voormeld artikel 15, lid 1, in wezen is ingetrokken of gewijzigd.