9.6.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 129/16


Beroep ingesteld op 4 april 2007 — UPS Europe en UPS Deutschland/Commissie

(Zaak T-100/07)

(2007/C 129/29)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: UPS Europe NV/SA (Brussel, België) en UPS Deutschland Inc. & Co. OHG (Neuss, Duitsland) (vertegenwoordigers: T. Ottervanger en E. Henny, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

Gelet op hun betoog, concluderen verzoeksters dat het het Gerecht behage:

overeenkomstig artikel 232 EG vast te stellen dat de Commissie nalatig is geweest door geen beschikking te geven op de klacht die verzoeksters op 22 april 2004 bij de Commissie hebben ingediend;

de Commissie te verwijzen in de kosten van de procedure voor verzoeksters;

alle andere maatregelen te nemen die het Gerecht noodzakelijk acht.

Middelen en voornaamste argumenten

Door middel van hun verzoekschrift stellen verzoeksters een beroep krachtens artikel 232 EG in, waarin zij stellen dat de Commissie heeft nagelaten een definitieve beschikking te geven op de door hen op 22 april 2004 ingediende klacht, gevolgd door een op 27 november 2006 ingediende uitnodiging tot handelen met betrekking tot beweerd misbruik van een machtspositie in de zin van artikel 82 EG door Deutsche Post.

Verzoeksters stellen dat zij overeenkomstig het vereiste van artikel 7, lid 2, van verordening nr. 1/2003 (1) van de Raad een rechtmatig belang hebben bij de indiening van een dergelijke klacht en dat zij rechtstreeks en individueel worden geraakt door de nalatigheid van de Commissie. Verzoeksters stellen dat zij als afnemer en als concurrent nadelige gevolgen ondervinden van de te hoge prijzen van Deutsche Post op de lager in de productieketen gesitueerde markt.

Voorts stellen verzoeksters dat de Commissie ingevolge de Mededeling van de Commissie betreffende de behandeling van klachten door de Commissie op grond van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (2) verplicht is om na ontvangst van een klacht dat inbreuk is gemaakt op artikel 82 EG, hetzij een procedure in te leiden tegen de persoon waartegen de klacht is gericht, hetzij een definitieve beschikking tot afwijzing van de klacht te geven, nadat zij de klager de mogelijkheid heeft geboden om opmerkingen te maken. Verzoeksters stellen dat de Commissie echter in strijd met het gemeenschapsrecht geen definitieve beschikking heeft gegeven, ofschoon zij binnen de gestelde termijn hun opmerkingen over de voorlopige afwijzing van de klacht hebben ingediend.

Tot slot betogen verzoeksters dat, gelet op de omstandigheden van het geval, de verstreken periode van ongeveer drie jaar, gedurende welke periode zij bij de Commissie herhaaldelijk erop hebben aangedrongen maatregelen te nemen, voldoende lang is om haar in staat te stellen een definitieve beschikking te geven. In het bijzonder is de periode van 18 maanden die is verstreken sinds verzoeksters hun laatste opmerkingen hebben ingediend, volgens verzoeksters meer dan redelijk om de Commissie in staat te stellen om de derde fase van het onderzoek af te sluiten.


(1)  Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (PB 2003, L 1, blz. 1).

(2)  PB 2004, C 101, blz. 65.