28.4.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 95/28


Hogere voorziening ingesteld op 27 februari 2007 door Fédération nationale des syndicats d'exploitants agricoles (FNSEA), Fédération nationale bovine (FNB), Fédération nationale des producteurs de lait (FNPL) en Jeunes Agriculteurs (JA) tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Eerste kamer) van 13 december 2006 in de gevoegde zaken T-217/03 en T-245/03, FNCBV e.a./Commissie

(Zaak C-110/07 P)

(2007/C 95/51)

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwiranten: Fédération nationale des syndicats d'exploitants agricoles (FNSEA), Fédération nationale bovine (FNB), Fédération nationale des producteurs de lait (FNPL) en Jeunes Agriculteurs (JA) (vertegenwoordigers: V. Ledoux en B. Néouze, avocats)

Andere partijen in de procedure: Fédération nationale de la coopération bétail et viande (FNCBV), Commissie van de Europese Gemeenschappen, Franse Republiek

Conclusies

het arrest van het Gerecht van 13 december 2006 te vernietigen;

vast te stellen dat geen geldboete aan rekwiranten hoeft te worden opgelegd;

subsidiair, het bedrag van de geldboeten te verlagen;

de Europese Commissie te verwijzen in de kosten die in de procedure in kort geding en in de hoofdzaak voor het Gerecht en in de procedure voor het Hof zijn opgekomen.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van hun hogere voorziening voeren rekwiranten vier middelen aan. Met hun eerste middel stellen zij dat het Gerecht de ter beoordeling voorgelegde bewijzen heeft verdraaid doordat het geen rekening heeft gehouden met twee essentiële stukken die aantonen dat de overeenkomst van 24 oktober 2001 niet tot na 30 november van datzelfde jaar is verlengd. Met hun tweede middel betogen zij dat het Gerecht in strijd met het gemeenschapsrecht en de vaste rechtspraak van het Hof heeft geoordeeld dat de Commissie de rechten van de verdediging niet heeft geschonden door in de mededeling van de punten van bezwaar niet aan te geven dat zij bij de berekening van het bedrag van de geldboeten zou uitgaan van de gecumuleerde omzet van de leden van rekwiranten. Met hun derde middel stellen zij dat het Gerecht artikel 15, lid 2, van verordening nr. 17/62 heeft geschonden doordat het zijn conclusie dat de aan rekwiranten opgelegde geldboeten het in dit artikel vastgestelde plafond van 10 % van de omzet niet overschrijden, heeft gebaseerd op de gecumuleerde omzet van de leden van deze federaties, zonder dat de in de rechtspraak gestelde specifieke en objectieve voorwaarden daartoe zijn vervuld. Met hun vierde middel stellen rekwiranten dat het Gerecht het ne bis in idem-beginsel en het evenredigheidsbeginsel heeft geschonden door aan elk van de federaties een afzonderlijke geldboete op te leggen die mede rekening houdt met de gezamenlijke omzet van hun gemeenschappelijke leden. Volgens hen kon in casu slechts aan één enkele federatie een sanctie worden opgelegd op basis van de gezamenlijke financiële capaciteit van de gemeenschappelijke leden van rekwiranten.