2.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 294/32


Hogere voorziening ingesteld op 27 september 2006 door Chafiq Ayadi tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Tweede kamer) van 12 juli 2006 in zaak T-253/02, Chafiq Ayadi/Raad van de Europese Unie

(Zaak C-403/06 P)

(2006/C 294/56)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirant: Chafiq Ayadi (vertegenwoordigers: H. Miller, Solicitor, en S. Cox, Barrister)

Andere partijen in de procedure: Raad van de Europese Unie, Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

Rekwirant verzoekt dat het het Hof behage:

het arrest van het Gerecht van eerste aanleg in zijn geheel te vernietigen;

vast te stellen dat de artikelen 2 en 4 alsmede bijlage 1 van verordening (EG) nr. 881/2002 (1) ongeldig zijn voor zover rekwirant daardoor rechtstreeks en individueel wordt geraakt;

de Raad te verwijzen in de kosten van rekwirant in deze hogere voorziening en in de procedure voor het Gerecht van eerste aanleg

Middelen en voornaamste argumenten

Rekwirant voert aan dat het Gerecht van eerste aanleg blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting:

a)

door niet van oordeel te zijn dat artikel 308 EG juncto de artikelen 60 EG en 301 EG de Raad niet de bevoegdheid verlenen om de bestreden voorschriften vast te stellen;

b)

door niet van oordeel te zijn dat het verlenen van de bestreden bevoegdheden inbreuk maakt op het fundamentele subsidiariteitsbeginsel en/of artikel 5, lid 2, EG;

c)

door niet van oordeel te zijn dat bij de vaststelling van de bestreden voorschriften een wezenlijk procedureel vereiste is geschonden, te weten het vereiste dat de Raad afdoende motiveert waarom de noodzakelijk geachte maatregelen niet door de individuele lidstaten kunnen worden vastgesteld;

d)

door van oordeel te zijn dat de besluiten van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties waaraan de leden van de Verenigde Naties gevolg moeten geven, bindend zijn voor de lidstaten en/of de Gemeenschap;

e)

door van oordeel te zijn dat de gemeenschapsrechter een gemeenschapsmaatregel waarbij een besluit van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties wordt uitgevoerd, slechts nietig kan verklaren op basis van de maatstaf van ius cogens en door niet van oordeel te zijn dat hij een dergelijke maatregel nietig kan verklaren ter bescherming van mensenrechten die in de rechtsorde van de Verenigde Naties zijn erkend;

f)

door niet van oordeel te zijn dat de bestreden onderdelen van verordening nr. 881/2002 inbreuk maken op de mensenrechten van rekwirant.


(1)  Verordening (EG) nr. 881/2002 van de Raad van 27 mei 2002 tot vaststelling van bepaalde specifieke beperkende maatregelen tegen sommige personen en entiteiten die banden hebben met Usama bin Laden, het Al-Qaïda-netwerk en de Taliban, en tot intrekking van verordening nr. 467/2001

(PB L 139, blz. 9)