28.10.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 261/9


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de High Court of Justice, (England & Wales), Queen's Bench Division (Administrative Court) op 14 juli 2006 — The Queen on the application of the International Association of Independent Tanker Owners (Intertanko), The International Association of Dry Cargo Shipowners (Intercargo), The International Salvage Union/Secretary of State for Transport

(Zaak C-308/06)

(2006/C 261/17)

Procestaal: Engels

Verwijzende rechter

High Court of Justice, Queen's Bench Division, Administrative Court

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: The Queen on the application of the International Association of Independent Tanker Owners (Intertanko), The International Association of Dry Cargo Shipowners (Intercargo), The International Salvage Union

Verwerende partij: Secretary of State for Transport

Prejudiciële vragen

1.

Is artikel 5, lid 2, van richtlijn 2005/35/EEG (1), wat de door de internationale scheepvaart gebruikte zeestraten, de exclusieve economische of daaraan gelijkwaardige zone van een lidstaat en de volle zee betreft, ongeldig voor zover het de uitzonderingen van bijlage I, voorschrift 11, sub b, en bijlage II, voorschrift 6, sub b, bij het MARPOL-verdrag 73/78 beperkt tot de eigenaars, kapiteins en bemanning?

2.

Wat de territoriale zee van een lidstaat betreft:

a)

is artikel 4 van de richtlijn ongeldig voor zover het verlangt dat de lidstaten ernstige nalatigheid als criterium voor de aansprakelijkheid voor lozing van verontreinigende stoffen behandelen, en/of

b)

is artikel 5, lid 1, van de richtlijn ongeldig voor zover het de toepassing van de uitzonderingen van bijlage I, voorschrift 11, sub b, en bijlage II, voorschrift 6, sub b, bij het MARPOL-verdrag 73/78 uitsluit?

3.

Schendt artikel 4 van de richtlijn, krachtens hetwelk de lidstaten nationale wetgeving moeten vaststellen die mede ernstige nalatigheid als aansprakelijkheidscriterium kwalificeert en lozingen in de territoriale zee strafbaar stelt, het door het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee erkende recht van onschuldige doorvaart, en, zo ja, is artikel 4 ongeldig in dit opzicht?

4.

Schendt het gebruik van de uitdrukking „ernstige nalatigheid” in artikel 4 van de richtlijn het rechtszekerheidsbeginsel, en, zo ja, is artikel 4 ongeldig in dat opzicht?


(1)  Richtlijn 2005/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 inzake verontreiniging vanaf schepen en invoering van sancties voor inbreuken, PB L 255, blz. 11.