12.8.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 190/12


Hogere voorziening ingesteld op 17 juni 2006 door Degussa AG tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Derde kamer) van 5 april 2006 in zaak T-279/02, Degussa AG/Commissie van de Europese Gemeenschappen, ondersteund door Raad van de Europese Unie

(Zaak C-266/06 P)

(2006/C 190/21)

Procestaal: Duits

Partijen

Rekwirante: Degussa AG (vertegenwoordigers: R. Bechtold, M. Karl, C. Steinle, Rechtsanwälte)

Andere partijen in de procedure: Commissie van de Europese Gemeenschappen, Raad van de Europese Unie

Conclusies van rekwirante

1)

het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Derde kamer) van 5 april 2006 (in zaak T-279/02) (1) te vernietigen voorzover het voor rekwirante bezwarend is;

2)

nietig te verklaren de beschikking van de Commissie van 2 juli 2002 (zaak C.37.519 — Methionine), voorzover zij betrekking heeft op rekwirante;

subsidiair, de in artikel 3 van die beschikking aan rekwirante opgelegde geldboete in te trekken of te verminderen;

3)

meer subsidiair, de zaak terug te verwijzen naar het Gerecht voor afdoening in overeenstemming met de rechtsopvatting van het Hof;

4)

in ieder geval, de Commissie te verwijzen in de kosten van de procedures voor het Gerecht en het Hof.

Middelen en voornaamste argumenten

Tot staving van haar hogere voorziening voert rekwirante vier middelen aan:

In de eerste plaats heeft het Gerecht de vereisten die ingevolge het zekerheidsbeginsel (nulla poena sine lege certa) gelden voor bepalingen die voorzien in sancties onjuist beoordeeld, zodat het ten onrechte heeft vastgesteld dat artikel 15, lid 2, van verordening nr. 17 niet onwettig is.

In de tweede plaats heeft het Gerecht bij de beoordeling van de duur van de inbreuk de feiten onjuist voorgesteld en inbreuk gemaakt op het beginsel van het vermoeden van onschuld (in dubio pro reo) en op het fundamentele recht op een eerlijk proces.

In de derde plaats heeft het Gerecht inbreuk gemaakt op het evenredigheidsbeginsel, zoals dit tot uitdrukking komt in het beginsel dat de straf in verhouding moet staan tot de schuld, waar het het uitgangsbedrag van de geldboete op 30 miljoen EUR heeft vastgesteld, hoewel de invloed van de inbreuk op de methionineprijs zeer gering was. Voorts heeft het Gerecht door tegenstrijdige motivering zijn motiveringsplicht geschonden.

In de vierde plaats heeft het Gerecht de verhoging van het uitgangsbedrag van de geldboete, om daarvan een voldoende afschrikkende werking te doen uitgaan, niet beperkt in het licht van het verschil in omvang tussen rekwirante en Aventis, zodat inbreuk is gemaakt op het beginsel van gelijke behandeling.


(1)  PB C 131, blz. 37.