29.7.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 178/38


Beroep ingesteld op 5 juni 2006 — Italiaanse Republiek/Commissie

(Zaak T-154/06)

(2006/C 178/69)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekster: Italiaanse Republiek (vertegenwoordiger: Paolo Gentili, Avvocato dello Stato)

Verweerster: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies van verzoekster

nietigverklaring van de bestreden beschikking;

verwijzing van verweerster in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Met het onderhavige beroep wordt opgekomen tegen beschikking C(2006)1171 van de Commissie van 23 maart 2006 houdende verlaging van de bijstand uit het Europees Sociaal Fonds (ESF) die was toegekend bij beschikking C(95) 2194 van 28 september 1995, laatstelijk gewijzigd bij beschikking C(2000) 2862 van 26 januari 2001, voor een operationeel programma in Regione Sicilia in het kader van het communautaire bestek voor structurele bijstandsverlening — doelstelling nr. 1 in Italië voor de periode 1994-1999. Bij deze beschikking heeft verweerster besloten om de bijdrage in de financiering van voormeld programma met ongeveer 115 miljoen EUR te verminderen, omdat de nationale overheid over bepaalde aspecten van de definitieve betalingsaanvraag onvoldoende details zou hebben verstrekt.

Tot staving van haar conclusies stelt verzoekster:

schending van artikel 24 van verordening (EEG) nr. 4253/88 van de Raad van 19 december 1988 tot vaststelling van toepassingsbepalingen van verordening (EEG) nr. 2052/88 met betrekking tot de coördinatie van de bijstandsverlening uit de onderscheiden structuurfondsen enerzijds en van die bijstandsverlening met die van de Europese Investeringsbank en de andere bestaande financieringsinstrumenten anderzijds, (1) omdat de Commissie alvorens de bijstand te verminderen niet eerst een „passend onderzoek van het geval” heeft verricht, zoals deze bepaling voorschrijft. De Commissie zou zich in werkelijkheid hebben beperkt tot het overnemen van de vaststellingen van een intern controleorgaan van het Siciliaanse regionale bestuur, dat twijfels had geuit over de regelmatigheid van het beheer van bepaalde projecten;

schending van deze bepaling van de voormelde verordening, omdat verweerster de bestreden beschikking louter hierop zou hebben gebaseerd dat de nationale overheid op haar verzoeken om opmerkingen niet is ingegaan, zonder te onderzoeken of er daadwerkelijk sprake was van onregelmatigheden;

schending van de artikelen 23 en 24 van de reeds aangehaalde verordening nr. 4253/88, alsmede van artikel 8 van verordening (EG) nr. 2064/97 van de Commissie van 15 oktober 1997 tot vaststelling van de voorwaarden ter uitvoering van verordening (EEG) nr. 4253/88 van de Raad wat de financiële controle door de lidstaten op door de structuurfondsen medegefinancierde verrichtingen betreft. (2) In dit verband voert verzoekster aan dat de Commissie zich in wezen heeft aangesloten bij de bevindingen van het nationale interne controleorgaan in de verklaring in de zin van artikel 8 van verordening nr. 2064/97, terwijl deze verklaring volgens verzoekster louter samenvattend en indicatief is. De Commissie had echter zelf een autonoom onderzoek moeten instellen;

schending van substantiële vormvereisten, omdat verweerster de nationale overheid onvoldoende tijd zou hebben gegeven om de documentatie naar behoren te onderzoeken, en omdat de bestreden beschikking slechts op enkele van de door de nationale overheid tijdens de procedure gestelde handelingen zou berusten, en daarbij aan de meest relevante voorbijgaat.


(1)  PB L 374 van 31.12.1988, blz. 1.

(2)  PB L 290 van 23.10.1997, blz. 1.