29.7.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 178/15


Beschikking van het Hof (Vierde kamer) van 6 april 2006 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Hof van Cassatie — België) — Reyniers & Sogama BVBA/Belgisch Interventie- en Restitutiebureau, Belgische Staat

(Zaak C-407/05) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Artikel 104, lid 3, eerste alinea, van het Reglement voor de procesvoering - Invordering van invoerrechten - Bewijs van regelmatigheid van douanevervoer of van plaats waar overtreding of onregelmatigheid is begaan - Gevolg van ontbreken van kennisgeving aan aangever van termijn om dat bewijs te leveren)

(2006/C 178/24)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Hof van Cassatie

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekster: Reyniers & Sogama BVBA

Verweerders: Belgisch Interventie- en Restitutiebureau, Belgische Staat

Voorwerp

Verzoek om prejudiciële beslissing — Hof van Cassatie — Uitlegging van artikel 11 bis van verordening (EEG) nr. 1062/87 van de Commissie van 27 maart 1987 houdende uitvoeringsbepalingen en vereenvoudigingsmaatregelen betreffende de regeling voor communautair douanevervoer (PB L 107, blz. 1), ingevoegd bij artikel 1 van verordening (EEG) nr. 1429/90 van de Commissie van 29 mei 1990 tot wijziging van verordening (EEG) nr. 1062/87 (PB L 137, blz. 1), artikel 34 van verordening (EEG) nr. 2726/90 van de Raad van 17 september 1990 betreffende communautair douanevervoer (PB L 262, blz. 1), en artikel 49 van verordening (EEG) nr. 1214/92 van de Commissie van 21 april 1992 houdende uitvoeringsbepalingen en vereenvoudigingsmaatregelen betreffende de regeling voor communautair douanevervoer (PB L 132, blz. 1) — Invordering van invoerrechten — Officiële kennisgeving door kantoor van vertrek aan aangever van verzoek om regelmatigheid van verrichting of plaats van inbreuk aan te tonen — Ontbreken van vermelding van termijn — Gevolgen voor rechtmatigheid van officiële kennisgeving en voor invordering van douaneschuld

Dictum

Artikel 36, lid 3, van verordening (EEG) nr. 222/77 van de Raad van 13 december 1976 betreffende communautair douanevervoer, zoals gewijzigd bij verordening (EEG) nr. 474/90 van de Raad van 22 februari 1990 met het oog op de afschaffing van het inleveren van een kennisgeving van doorgang bij het overschrijden van een binnengrens van de Gemeenschap, juncto artikel 11 bis van verordening (EEG) nr. 1062/87 van de Commissie van 27 maart 1987 houdende uitvoeringsbepalingen en vereenvoudigingsmaatregelen betreffende de regeling voor communautair douanevervoer, zoals gewijzigd bij verordening (EEG) nr. 1429/90 van de Commissie van 29 mei 1990, en artikel 34 van verordening (EEG) nr. 2726/90 van de Raad van 17 september 1990 betreffende communautair douanevervoer, juncto artikel 49 van verordening (EEG) nr. 1214/92 van de Commissie van 21 april 1992 houdende uitvoeringsbepalingen en vereenvoudigingsmaatregelen betreffende de regeling voor communautair douanevervoer, moeten aldus worden uitgelegd dat het kantoor van vertrek de aangever verplicht moet wijzen op de termijn van drie maanden waarbinnen aan dit kantoor, ten genoegen van de bevoegde autoriteiten, de regelmatigheid van het douanevervoer kan worden bewezen of de plaats waar de overtreding of onregelmatigheid daadwerkelijk werd begaan, zodat de bevoegde autoriteit slechts tot inning kan overgaan nadat hij de aangever er expliciet op gewezen heeft dat hij over drie maanden beschikt om het gevraagde bewijs te leveren en wanneer dat bewijs niet binnen deze termijn geleverd is.


(1)  PB C 22 van 28.1.2006.