8.4.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 86/8


ARREST VAN HET HOF

(Derde kamer)

van 9 februari 2006

in zaak C-415/04 (verzoek van de Hoge Raad der Nederlanden om een prejudiciële beslissing): Staatssecretaris van Financiën tegen Stichting Kinderopvang Enschede (1)

(Zesde BTW-richtlijn - Vrijstellingen - Diensten die samenhangen met maatschappelijk werk en sociale zekerheid en met bescherming van en onderwijs aan kinderen of jongeren)

(2006/C 86/14)

Procestaal: Nederlands

In zaak C-415/04, betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden bij arrest van 24 september 2004, ingekomen bij het Hof op dezelfde dag, in de procedure Staatssecretaris van Financiën tegen Stichting Kinderopvang Enschede, heeft het Hof (Derde kamer), samengesteld als volgt: A. Rosas, kamerpresident, J. Malenovský, A. La Pergola, A. Borg Barthet (rapporteur) en A. Ó Caoimh, rechters; advocaat-generaal: F. G. Jacobs; griffier: R. Grass, op 9 februari 2006 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

Artikel 13, A, lid 1, sub g en h, van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag, juncto lid 2, sub b, van ditzelfde artikel, moet aldus worden uitgelegd dat diensten die door een publiekrechtelijk lichaam of een door de betrokken lidstaat als instelling van sociale aard erkende organisatie worden verricht in de hoedanigheid van bemiddelaar tussen personen die diensten ter zake van kinderopvang zoeken en personen die deze diensten aanbieden, slechts op de voet van die bepalingen kunnen worden vrijgesteld indien:

de dienst ter zake van kinderopvang zelf aan de in deze bepalingen gestelde voorwaarden voor vrijstelling voldoet;

deze dienst van zodanige aard of kwaliteit is dat de vraagouders niet van een gelijkwaardige dienst verzekerd zouden kunnen zijn zonder een bemiddelende dienst als die welke in het hoofdgeding aan de orde is;

die bemiddelende diensten niet in hoofdzaak ertoe strekken, de dienstverrichter extra opbrengsten te verschaffen door de uitvoering van handelingen die verricht worden in rechtstreekse mededinging met die van commerciële ondernemingen die aan belasting over de toegevoegde waarde zijn onderworpen.


(1)  PB C 284 van 20.11.2004.