25.3.2006 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 74/8 |
Beroep, op 27 januari 2006 ingesteld door Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Koninkrijk België
(Zaak C-42/06)
(2006/C 74/15)
Procestaal: Frans
Bij het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen is op 27 januari 2006 beroep ingesteld tegen Koninkrijk België door Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door B. Stromsky als gemachtigde, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg.
De Commissie van de Europese Gemeenschappen concludeert dat het het Hof behage:
— |
vast te stellen dat het Koninkrijk België, door in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest een regeling in te voeren voor de erkenning van natuurlijke of rechtspersonen die zakken vervaardigen en/of verdelen die bestemd zijn voor de ophaling van huisvuil, waarvan de modaliteiten niet stroken met het evenredigheidsbeginsel, de krachtens de artikelen 28 EG en 30 EG op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen; |
— |
het Koninkrijk België te verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Er bestaat geen communautaire harmonisatie inzake de erkenning van natuurlijke of rechtspersonen die zakken vervaardigen en/of verdelen die bestemd zijn voor de ophaling van huisvuil.
Een nationale wettelijke regeling voor de erkenning van natuurlijke of rechtspersonen die zakken vervaardigen en/of verdelen die bestemd zijn voor de ophaling van huisvuil moet dan ook worden beoordeeld aan de hand van de artikelen 28 EG tot en met 30 EG.
Volgens de rechtspraak van het Hof van Justitie kan een procedure van voorafgaande erkenning zoals die van artikel 10 bis van de verordening van de Raad van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest van 15 juli 1993 betreffende de verwijdering van afval door middel van ophalingen het vrij verkeer van goederen belemmeren.
Om te kunnen worden gerechtvaardigd in het licht van de fundamentele vrijheid van het vrij verkeer van goederen moet een dergelijke procedure van voorafgaande erkenning een door het gemeenschapsrecht erkend doel van algemeen belang nastreven en het evenredigheidsbeginsel eerbiedigen, dat wil zeggen dat het passend moet zijn om het nagestreefde doel te bereiken en niet verder mag gaan dan nodig is om dat doel te bereiken.
De Commissie kan aanvaarden dat een erkenningsprocedure het doel van algemeen belang bestaande in de bescherming van de gezondheid van werknemers en van het milieu nastreeft.
In casu meent de Commissie evenwel dat de modaliteiten van de erkenningsprocedure van artikel 10 bis van de verordening indruisen tegen het evenredigheidsbeginsel, daar deze procedure niet gemakkelijk toegankelijk is.