11.3.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 60/1


ARREST VAN HET HOF

(Tweede kamer)

van 10 januari 2006

in zaak C-230/03 (verzoek van het Bundesverwaltungsgericht om een prejudiciële beslissing): Mehmet Sedef tegen Freie und Hansestadt Hamburg (1)

(Associatie EEG-Turkije - Vrij verkeer van werknemers - Artikel 6 van besluit nr. 1/80 van Associatieraad - Recht op verlenging van verblijfsvergunning - Voorwaarden - Turks onderdaan die gedurende vijftien jaar in zeevaart van lidstaat heeft gewerkt - Zelfde werkgever gedurende meer dan jaar zonder onderbreking, maar geen drie jaar lang - Tijdvakken van arbeid 17-maal onderbroken als gevolg van kenmerken van beroep)

(2006/C 60/02)

Procestaal: Duits

In zaak C-230/03, betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door het Bundesverwaltungsgericht (Duitsland) bij beslissing van 18 maart 2003, ingekomen bij het Hof op 26 mei 2003, in de procedure Mehmet Sedef tegen Freie und Hansestadt Hamburg, in aanwezigheid van: Vertreter des Bundesinteresses beim Bundesverwaltungsgericht, heeft het Hof (Tweede kamer), samengesteld als volgt: C. W. A. Timmermans, kamerpresident, C. Gulmann, R. Schintgen (rapporteur), G. Arestis en J. Klučka, rechters; advocaat-generaal: D. Ruiz-Jarabo Colomer; griffier: K. Sztranc, administrateur, op 10 januari 2006 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

Artikel 6 van besluit nr. 1/80 van 19 september 1980 betreffende de ontwikkeling van de associatie, vastgesteld door de Associatieraad die is ingesteld bij de Associatieovereenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en Turkije, dient aldus te worden uitgelegd dat:

de verkrijging van de rechten die in artikel 6, lid 1, derde streepje, van besluit nr. 1/80 aan een Turkse werknemer worden verleend, in beginsel vooronderstelt dat de betrokkene vooraf de in het tweede streepje van dit lid genoemde voorwaarden heeft vervuld;

een Turkse werknemer die nog niet overeenkomstig dit derde streepje het recht van vrije toegang tot iedere arbeid in loondienst te zijner keuze heeft, in de lidstaat van ontvangst ononderbroken legale arbeid dient te verrichten, tenzij hij zich ter rechtvaardiging van zijn tijdelijke afwezigheid van de arbeidsmarkt kan beroepen op een legitieme grond, zoals die welke in lid 2 van dit artikel worden genoemd;

deze laatste bepaling onderbrekingen van de tijdvakken van legale arbeid zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde zijn, dekt, en de bevoegde nationale autoriteiten in casu het recht van verblijf van de betrokken Turkse werknemer in de lidstaat van ontvangst niet kunnen betwisten.


(1)  PB C 200 van 23.8.2003.