10.12.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 315/5


ARREST VAN HET HOF

(Derde kamer)

van 20 oktober 2005

in zaak C-511/03 (verzoek van de Hoge Raad der Nederlanden om een prejudiciële beslissing): Staat der Nederlanden (Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij) tegen Ten Kate Holding Musselkanaal BV (1)

(Veterinairrechtelijke voorschriften - Bescherming tegen boviene spongiforme encefalopathie (gekkekoeienziekte) - Vervoedering van eiwit van niet-herkauwers aan herkauwers - Aansprakelijkheid van lidstaat voor schade die particulieren hebben geleden als gevolg van schendingen van gemeenschapsrecht die aan hem kunnen worden toegerekend - Toepasselijk recht - Verplichting tot instelling van beroep wegens nalaten tegen Commissie)

(2005/C 315/08)

Procestaal: Nederlands

In zaak C-511/03, betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden bij beslissing van 5 december 2003, ingekomen bij het Hof op 8 december 2003, in de procedure: Staat der Nederlanden (Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij) tegen Ten Kate Holding Musselkanaal BV, Ten Kate Europrodukten BV, Ten Kate Produktie Maatschappij BV, heeft het Hof (Derde kamer), samengesteld als volgt: A. Rosas (rapporteur), kamerpresident, J.-P. Puissochet, S. von Bahr, U. Lõhmus en A. Ó Caoimh, rechters; advocaat-generaal: C. Stix-Hackl; griffier: M. Ferreira, hoofdadministrateur, op 20 oktober 2005 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

1)

Het gemeenschapsrecht verplicht een lidstaat op geen enkele wijze een beroep tot nietigverklaring overeenkomstig artikel 230 EG of wegens nalaten overeenkomstig artikel 232 EG in te stellen ten behoeve van één van zijn burgers. Het verzet zich er in beginsel echter niet tegen dat het nationale recht een dergelijke verplichting bevat of voorziet in de aansprakelijkheid van de lidstaat op grond dat hij niet aldus heeft gehandeld.

2)

Artikel 1, lid 2, van beschikking 94/381/EG van de Commissie van 27 juni 1994 betreffende bepaalde beschermende maatregelen ten aanzien van boviene spongiforme encefalopathie en het vervoederen van van zoogdieren afkomstig eiwit, gelezen in samenhang met het bepaalde in artikel 17 van richtlijn 90/425/EEG van de Raad van 26 juni 1990 inzake veterinaire en zoötechnische controles in het intracommunautaire handelsverkeer in bepaalde levende dieren en producten in het vooruitzicht van de totstandbrenging van de interne markt, en artikel 17 van richtlijn 89/662/EEG van de Raad van 11 december 1989 inzake veterinaire controles in het intracommunautaire handelsverkeer in het vooruitzicht van de totstandbrenging van de interne markt, moet aldus worden uitgelegd dat wanneer op grond van de gegevens waarover de Commissie van de Europese Gemeenschappen beschikt, niet kan worden vastgesteld dat de controles die worden uitgevoerd in het kader van een systeem waarmee eiwit van herkauwers kan worden onderscheiden van dat van niet-herkauwers, dat haar door een lidstaat met het oog op een machtiging ter beoordeling is voorgelegd, voldoende garanties bieden ten aanzien van de bescherming van de volksgezondheid, en wanneer het verzoek van die lidstaat aan het Permanent Veterinair Comité is voorgelegd, maar dit geen standpunt heeft ingenomen, met name omdat er nieuwe informatie bestaat die de perceptie van het gevaar voor de volksgezondheid wijzigt, de Commissie niet verplicht is bij de Raad van de Europese Unie een voorstel in te dienen betreffende te nemen maatregelen.


(1)  PB C 59 van 6.3.2004.