29.10.2005 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 271/17 |
Verzoek van Hovrätten för Övre Norrland van 22 augustus 2005 om een prejudiciële beslissing in de strafzaak tegen Per Fredrik Lennart Granberg, te Tavelsjö
(Zaak C-330/05)
(2005/C 271/31)
Procestaal: Zweeds
Hovrätten för Övre Norrland heeft bij beschikking van 22 augustus 2005, ingekomen ter griffie van het Hof van Justitie op 6 september 2005, in de strafzaak tegen Per Fredrik Lennart Granberg, te Tavelsjö, het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen verzocht om een prejudiciële beslissing over de navolgende vragen:
1) |
Biedt artikel 9, lid 3, van richtlijn 92/12/EEG (hierna: „richtlijn”) de lidstaten de mogelijkheid om huisbrandolie geheel buiten het toepassingsbereik van artikel 8 van de richtlijn te laten vallen, in die zin dat een lidstaat een particulier die zelf voor eigen behoefte huisbrandolie heeft verkregen in een andere lidstaat, alwaar de olie tot verbruik is uitgeslagen, en die deze zelf naar de lidstaat van bestemming heeft vervoerd, kan verplichten in laatstgenoemde lidstaat accijns te betalen, ongeacht de wijze waarop de huisbrandolie is vervoerd? |
2) |
Indien de eerste vraag bevestigend dient te worden beantwoord, is dan artikel 9, lid 3, van de richtlijn verenigbaar met de in het EG-Verdrag opgenomen grondbeginselen inzake het vrije verkeer van goederen en met het evenredigheidsbeginsel, in aanmerking genomen dat het aan artikel 9, lid 3, ten grondslag liggende doel lijkt te zijn particulieren ertoe te bewegen af te zien van het vervoer van minerale oliën door een afwijking van de hoofdregel dat, indien goederen door particulieren worden verkregen voor eigen behoefte en door henzelf worden vervoerd, accijns verschuldigd is in de lidstaat van verkrijging? Is een dergelijk doel verenigbaar met de door de Raad vermelde rechtsgrondslag van de richtlijn, of is artikel 9, lid 3, van de richtlijn ongeldig? |
3) |
Indien de eerste vraag ontkennend dient te worden beantwoord, dient dan het vervoer door een particulier van 3 000 liter huisbrandolie in drie zogeheten IBC-containers — die op zich goedgekeurd kunnen zijn voor bedrijfsmatig vervoer van gevaarlijke stoffen, waaronder vloeistoffen — in de laadruimte van een bestelwagen te worden aangemerkt als atypisch vervoer in de zin van artikel 9, lid 3, van de richtlijn? |
4) |
Is het in overeenstemming met artikel 7, lid 4, van de richtlijn indien een lidstaat in zijn nationale wetgeving bepalingen opneemt volgens welke aan een particulier die zelf voor eigen behoefte huisbrandolie heeft verkregen die in een andere lidstaat tot verbruik is uitgeslagen, en deze zelf op atypische wijze, als bedoeld in artikel 9, lid 3, van de richtlijn, naar de lidstaat van bestemming heeft vervoerd, de verplichting wordt opgelegd, zekerheid te stellen voor de betaling van accijns, alsmede tijdens het vervoer een vereenvoudigd geleidedocument bij zich te hebben en een bewijsstuk van de zekerheidstelling voor de betaling van de accijns? |