6.8.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 193/36


Beroep, op 25 mei 2005 ingesteld door Gudrun Schulze tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak T-207/05)

(2005/C 193/60)

Procestaal: Frans

Bij het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen is op 25 mei 2005 beroep ingesteld tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen door Gudrun Schulze, wonende te Brussel, vertegenwoordigd door S. Rodrigues en A. Jaume, advocaten.

Verzoekster concludeert dat het het Gerecht behage:

1)

nietig te verklaren het besluit van het TABG tot afwijzing van haar klacht, samen met het aanstellingsbesluit van het TABG van 11 oktober 2004, voorzover zij daarbij in de rang is ingedeeld met toepassing van artikel 12, lid 3, van bijlage XIII bij het Statuut en in de salaristrap met toepassing van het huidige artikel 32 van het Statuut;

2)

het TABG te wijzen op de gevolgen van de nietigverklaring van de bestreden besluiten, met name indeling van verzoekster in de rang A*10, salaristrap 4, met terugwerkende kracht tot 16 juni 2004, de datum van inwerkingtreding van het aanstellingsbesluit van 11 oktober 2004;

3)

subsidiair, de Commissie te veroordelen tot vergoeding van de schade die verzoekster heeft geleden doordat zij niet vanaf 16 juni 2004, de datum van inwerkingtreding van het aanstellingsbesluit van 11 oktober 2004, in de rang A*10, salaristrap 4, is ingedeeld;

4)

verweerster te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekster is tussen maart 2000 en december 2003 bij de Commissie werkzaam geweest als tijdelijk functionaris. Zij was eerst ingedeeld in de rang A 4 en daarna, vanaf januari 2001, in de rang A 6. Van 1 januari tot 30 april 2004 was verzoekster hulpfunctionaris ingedeeld in de groep AI 04.

Nadat zij was geslaagd voor algemeen vergelijkend onderzoek COM/A/3/02 georganiseerd voor de vorming van een reserve voor de aanwerving van administrateurs in de rang A 7/A 6 voor het werkgebied „Onderzoek”, werd verzoekster bij het bestreden besluit van 11 oktober 2004 aangesteld als ambtenaar. Zij werd aangesteld op de post die zij tevoren als tijdelijk functionaris of als hulpfunctionaris had bekleed. Met toepassing van artikel 12 van bijlage XIII bij het Statuut werd zij bij haar aanwerving ingedeeld in de nieuwe rang A*6, die lager is dan de oude rangen A 7/A 6, welke overeenkomen met de rangen A*8/A*10 in het nieuwe systeem.

Ter ondersteuning van haar beroep stelt verzoekster allereerst dat artikel 12 van bijlage XIII bij het Statuut op haar niet van toepassing is. Dit artikel is volgens haar alleen van toepassing op ambtenaren die op een lijst van geschikte kandidaten zijn geplaatst. De op een aanwervingsreservelijst geplaatste geschikte kandidaten kunnen niet als ambtenaren worden aangemerkt.

Subsidiair stelt verzoekster dat dit artikel onwettig is wegens ongelijke behandeling van de geschikte kandidaten van voor 1 mei 2005 bekendgemaakte vergelijkende onderzoeken, en wegens schending van artikel 5, lid 5, van het Statuut. Zij voert ook aan dat haar aanstelling in de rang A*6 een indirecte discriminatie op grond van leeftijd ten opzichte van de in die rang aangestelde administrateurs oplevert omdat geen rekening is gehouden met haar lange loopbaan. Bovendien stelt verzoekster schending van het beginsel van gelijke behandeling van ambtenaren die dezelfde functies uitoefenen, doordat zij dezelfde ervaring heeft en dezelfde functies uitoefent als anderen ambtenaren die nochtans in een hogere rang zijn ingedeeld en een hogere bezoldiging ontvangen.

Verzoekster stelt ook schending van artikel 31 van het Statuut, schending van het gewettigd vertrouwen, van het rechtszekerheidsbeginsel en van het beginsel van behoorlijk bestuur, en niet-nakoming van de zorgplicht. Verder is zij van mening dat het bestreden besluit ook inbreuk maakt op haar gewettigd vertrouwen op het verkrijgen van extra salarisanciënniteit overeenkomstig artikel 32 van het Statuut zoals van toepassing vóór 1 mei 2004.

Ten slotte vordert verzoekster vergoeding van de materiële en immateriële schade die zij door haar aanstelling in een lagere rang heeft geleden.