9.7.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/29


Beroep, op 20 april 2005 ingesteld door Jean-Louis Giraudy tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak T-169/05)

(2005/C 171/48)

Procestaal: Frans

Bij het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen is op 20 april 2005 beroep ingesteld tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen door Jean-Louis Giraudy, wonende te Parijs, vertegenwoordigd door D. Voillemot, advocaat.

Verzoeker concludeert dat het het Gerecht behage:

nietig te verklaren het besluit van de Commissie van 21 februari 2005, voorzover daarin de fouten van DG Press niet worden erkend en zijn klacht wordt afgewezen;

vast te stellen dat deze fouten tot vaststaande en meetbare schade hebben geleid, en dat er een oorzakelijk verband tussen deze fouten en de schade bestaat;

bijgevolg, te verklaren dat verzoeker terecht financiële vergoeding voor de geleden schade vordert en de vergoeding voor de door hem geleden morele schade op 500 000 EUR vast te stellen;

de Commissie te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ten tijde van de gestelde feiten was verzoeker hoofd van de vertegenwoordiging van de Commissie in Frankrijk. Nadat hem onregelmatigheden met middelen van de Europese Unie waren verweten, heeft het OLAF op 18 november 2002 in de kantoren van de vertegenwoordiging een onderzoek ingesteld. De dag daarna is verzoeker naar Brussel overgeplaatst, waarbij hem ieder contact, zowel binnen als buiten de Commissie, werd verboden.

Verzoeker voert tevens aan dat een persbericht van de Commissie van 21 november 2002, waaraan ruime verspreiding is gegeven, hem in de media in een ongunstig daglicht heeft gesteld. Volgens verzoeker is het OLAF in zijn verslag van 6 mei 2003 tot de conclusie gekomen dat de tegen hem geuite veronderstellingen ongegrond waren.

Met het onderhavige beroep wenst verzoeker vergoeding voor de ingevolge deze feiten geleden schade te verkrijgen. Tot staving van zijn beroep betoogt hij dat zijn overplaatsing onrechtmatig, ongerechtvaardigd en in strijd met het vermoeden van onschuld is. Hij voert tevens aan dat de woordvoerder van de Commissie de vertrouwelijkheid van het onderzoek niet heeft nageleefd en met zijn uitlatingen tegenover de pers zijn reputatie heeft geschonden. Ten slotte betoogt hij dat de directeur-generaal van DG Press tegen hem bepaalde aantijgingen heeft geformuleerd, waarvan hij wel moest weten dat zij op los zand waren gebouwd.