28.5.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 132/17


Verzoek van het Hof van Cassatie (België) van 17 maart 2005 om een prejudiciële beslissing in het geding tussen Levi Strauss & Co. en Casucci SpA

(Zaak C-145/05)

(2005/C 132/31)

Procestaal: Frans

Het Hof van Cassatie (België) heeft bij beschikking van 17 maart 2005, ingekomen ter griffie van het Hof van Justitie op 31 maart 2005, in het geding tussen Levi Strauss & Co. en Casucci SpA, het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen verzocht om een prejudiciële beslissing over de navolgende vragen:

1.

Moet de rechter voor de vaststelling van de beschermingsomvang van een merk dat regelmatig is verkregen op grond van het onderscheidend vermogen ervan, bedoeld in artikel 5, lid 1, van de Eerste richtlijn (89/104/EEG) van de Raad van 21 december 1988 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten (1), rekening houden met de opvattingen van het in aanmerking komende publiek op het tijdstip waarop het als inbreukmakend gelaakt gebruik van het merk of het overeenstemmend teken een aanvang nam?

2.

Zo neen, mag de rechter dan rekening houden met de opvattingen van het in aanmerking komende publiek op eender welk tijdstip na het tijdstip waarop het gelaakte gebruik een aanvang nam? Mag hij met name rekening houden met de opvattingen van het in aanmerking komende publiek op het tijdstip waarop hij uitspraak doet?

3.

Wanneer de rechter, met toepassing van het in vraag 1 bedoelde criterium, vaststelt dat er sprake is van merkinbreuk, wettigt zulks dan in de regel dat hij een verbod van verder gebruik van het inbreukmakend teken uitvaardigt?

4.

Kan dit anders zijn indien, nadat een aanvang is gemaakt met het inbreukmakend gebruik, het merk van de aanvrager zijn onderscheidend vermogen geheel of ten dele heeft verloren, doch uitsluitend in die gevallen waarin dit verlies geheel of ten dele valt toe te rekenen aan toedoen of nalaten van de houder van dat merk?


(1)  PB L 40 van 11.2.1989, blz. 1.