16.4.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 93/29


Beroep, op 18 januari 2005 ingesteld door Wieland Werke AG, Buntmetall Amstetten GmbH en Austria Buntmetall AG tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak T-11/05)

(2005/C 93/59)

Procestaal: Duits

Bij het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen is op 18 januari 2005 beroep ingesteld tegen de Commissie van de Europese Gemeenschappen door Wieland Werke AG, Ulm (Duitsland), Buntmetall Amstetten GmbH, Amstetten (Oostenrijk) en Austria Buntmetall AG, Enzesfeld (Oostenrijk), vertegenwoordigd door R. Bechtold en U. Soltész, advocaten.

Verzoeksters concluderen dat het het Gerecht behage:

de beschikking van de Commissie van 3 september 2004, waarvan kennis is gegeven op 20 oktober 2004 (zaak COMP/E-1/38.069 – Koperen sanitaire buizen), nietig te verklaren;

subsidiair, de in de beschikking opgelegde geldboeten te verminderen;

de Commissie in de kosten te verwijzen.

Middelen en voornaamste argumenten

Bij de bestreden beschikking is verzoeksters een geldboete opgelegd omdat zij inbreuk op artikel 81, lid 1, EG hebben gepleegd door een reeks overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen in de vorm van prijsafspraken en verdeling van de markt van koperen sanitaire buizen.

Verzoeksters komen op tegen deze beschikking en betogen dat het beginsel ne bis in idem eraan in de weg staat dat in de onderhavige procedure opnieuw geldboeten worden opgelegd, aangezien de Commissie dezelfde feiten in het kader van procedure met betrekking tot de industriebuizen reeds grotendeels heeft beoordeeld en daaraan sancties heeft verbonden. Verzoeksters voeren aan dat de Commissie bij de vaststelling van de geldboete op zijn minst rekening had moeten houden met de reeds opgelegde geldboeten alsmede dat de opsplitsing van de algemene koperbuizenprocedure in een procedure voor industriële buizen en een andere voor sanitaire buizen ongeoorloofd is.

Voorts stellen verzoeksters dat de geldboete buitensporig is en dat dwingende procedurele beginselen, zoals de motiveringsplicht krachtens artikel 253 EG, het evenredigheidsbeginsel en het gelijkheidsbeginsel, bij de vaststelling daarvan zijn miskend. Verzoeksters voeren daartoe onder meer volgende argumenten aan:

de vaststelling van de zwaarte van de feiten berust op een onjuiste en ontoereikende beoordeling van de aard van de inbreuk, de gevolgen daarvan op de markt en de territoriale draagwijdte van de afspraken;

de Commissie had bij de gedifferentieerde beoordeling van de betrokken ondernemingen niet alleen hun marktaandelen, maar ook de absolute omvang van de ondernemingen in aanmerking moeten nemen;

de Commissie heeft in de beschikking niet gemotiveerd op basis van welke beginselen zij de concrete geldboeten heeft vastgesteld en heeft in haar punten van bezwaar niet duidelijk toegelicht dat zij is uitgegaan van een bijzonder zware inbreuk tegen de mededingingsregels;

bij de verhoging van de geldboete op basis van de duur van de afspraken heeft de Commissie haar richtsnoeren voor de berekening van geldboeten (1) onjuist toegepast, waarmee zij heeft miskend dat grote delen van de feiten reeds verjaard waren;

de Commissie heeft geen rekening gehouden met belangrijke verzachtende omstandigheden zoals de moeilijke marktsituatie en de geringe rendement in de sector van de koperen buizen alsmede de onmiddellijke beëindiging van de afspraken na de huiszoekingen.

Door andere betrokken ondernemingen van het kartel lagere geldboeten op te leggen wegens hun medewerking buiten de clementieregeling, heeft de Commissie voorts het gelijkheidsbeginsel geschonden.

Ten slotte betogen verzoeksters dat artikel 23, lid 2, van verordening (EG) nr. 1/2003 (2) en zelfs de vaststelling van het basisbedrag van de geldboete, waardoor de Commissie een praktisch onbeperkte beoordelingsvrijheid wordt verleend, tegen het vereiste van nauwkeurigheid indruist en daarmee hogere regels van gemeenschapsrecht schendt.


(1)  Richtsnoeren voor de berekening van geldboeten die uit hoofde van artikel 15, lid 2, van verordening nr. 17, respectievelijk artikel 65, lid 5, van het EGKS-Verdrag worden opgelegd, PB C 9 van 14 januari 1998, blz. 3.

(2)  Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (PB 2003 L 1, blz. 1).