19.2.2005 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/24 |
Beroep, op 8 november 2004 ingesteld door Éditions Odile Jacob SAS tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen
(Zaak T-452/04)
(2005/C 45/55)
Procestaal: Frans
Bij het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen is op 8 november 2004 beroep ingesteld tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen door de vennootschap Éditions Odile Jacob SAS, gevestigd te Parijs, vertegenwoordigd door W. van Weert en O. Fréget, advocaten.
Verzoekster concludeert dat het het Gerecht behage:
— |
de bestreden beschikking nietig te verklaren omdat daarbij de niet-nakoming van de in de beschikking van 7 januari 2004 aan Lagardère opgelegde voorwaarden en lasten is aanvaard; |
— |
verweerster te verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Verzoekster komt op tegen de beschikking van de Commissie van 30 juli 2004 betreffende de goedkeuing van Wendel Investissement als overnemer van de door Lagardère afgestoten activa overeenkomstig de beschikking van de Commissie van 7 januari 2004 waarbij een concentratie verenigbaar wordt verklaard met de gemeenschappelijke markt en de werking van de EER-Overeenkomst (1) (hierna: de „beschikking inzake de verenigbaarverklaring”). De concentratie was goedgekeurd onder de voorwaarde dat Lagardère een aantal activa, met name Editis, afstoot. Verzoekster heeft zonder succes een aanbod tot overname van Editis gedaan.
Ter ondersteuning van haar beroep stelt zij allereerst dat de omstreden beschikking is gegeven op basis van een rapport van een lasthebber die niet overeenkomstig punt 15 van bijlage II bij de beschikking inzake de verenigbaarverklaring was aangewezen. Volgens verzoekster was de betrokken lasthebber niet onafhankelijk, met name niet van Editis, in strijd met de verplichting die krachtens de beschikking inzake de verenigbaarverklaring op Lagardère rustte.
Verder stelt verzoekster dat de Commissie heeft niet voldaan aan haar verplichting om toe te zien op het afstoten van Editis, doordat zij zich niet heeft verzet tegen een discriminerende en de mededinging beperkende procedure voor de selectie van de overnemers. De Commissie had moeten eisen dat tussen de potentiële overnemers een transparante, objectieve en niet-discriminerende mededinging werd georganiseerd. Bovendien had de Commissie niet mogen instemmen met de overeenkomst van vertrouwelijkheid tussen Lagardère en de potentiële overnemers, waaronder verzoekster, waardoor deze laatsten niet in rechte konden optreden. De Commissie had ook moeten ingrijpen nadat verzoekster haar aandacht had gevestigd op de schendingen van de mededingingsregels van het EG-Verdrag. Ten slotte heeft de Commissie verzoekster de minimale bescherming geweigerd waarop deze als belanghebbende derde recht heeft.
Ten derde stelt verzoekster dat de Commissie de inachtneming van de in de beschikking inzake de verenigbaarverklaring gestelde voorwaarden met betrekking tot de overnemer kennelijk verkeerd heeft beoordeeld.
Ten slotte stelt verzoekster niet-nakoming van de motiveringsplicht.
(1) Zaak COMP/M.2978 — Lagardère/Natexis/VUP (PB 1994, L 125, blz. 54).