|
18.2.2005 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 43/42 |
Advies van het Comité van de Regio's over de Mededeling van de Commissie aan de Raad — Follow-up van het witboek „Een nieuw elan voor Europa's jeugd”. Voorstel tot gemeenschappelijke doelstellingen voor vrijwilligersactiviteiten door jongeren als antwoord op de resolutie van de Raad van 27 juni 2002 over het kader voor Europese samenwerking in jeugdzaken — Mededeling van de Commissie aan de Raad — Follow-up van het witboek „Een nieuw elan voor Europa's jeugd”. Voorstel tot gemeenschappelijke doelstellingen voor een beter begrip en kennis van jongeren als antwoord op de resolutie van de Raad van 27 juni 2002 over het kader voor Europese samenwerking in jeugdzaken
(2005/C 43/11)
HET COMITÉ VAN DE REGIO'S
GEZIEN de Mededeling van de Commissie aan de Raad - Follow-up van het witboek „Een nieuw elan voor Europa's jeugd”. Voorstel tot gemeenschappelijke doelstellingen voor een beter begrip en kennis van jongeren als antwoord op de resolutie van de Raad van 27 juni 2002 over het kader voor Europese samenwerking in jeugdzaken (COM(2004) 336 def.);
GEZIEN de Mededeling van de Commissie aan de Raad - Follow-up van het witboek „Een nieuw elan voor Europa's jeugd”. Voorstel tot gemeenschappelijke doelstellingen voor vrijwilligersactiviteiten door jongeren als antwoord op de resolutie van de Raad van 27 juni 2002 over het kader voor Europese samenwerking in jeugdzaken (COM(2004) 337 def.);
GEZIEN het besluit van de Europese Commissie van 30 april 2004 om het Comité over dit onderwerp te raadplegen overeenkomstig artikel 265 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap;
GEZIEN het besluit van zijn voorzitter van 5 april 2004 om de commissie „Cultuur en opleiding” een advies over dit onderwerp te laten opstellen;
GEZIEN zijn advies over het werkdocument van de Commissie over „Europees vrijwilligerswerk voor jongeren” (CDR 191/96 fin) (1);
GEZIEN zijn advies over „Europees vrijwilligerswerk voor jongeren - een actieprogramma” (CDR 86/97 fin)2;
GEZIEN de Resolutie van de Raad en van de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten, in het kader van de Raad bijeen van 27 juni 2002 over het kader voor Europese samenwerking in jeugdzaken (2);
GEZIEN zijn advies over het „Witboek van de Europese Commissie: Een nieuw elan voor Europa's jeugd” (CDR 389/2001 fin) (3);
GEZIEN de Mededeling van de Commissie aan de Raad „Follow-up van het Witboek ”Een nieuw elan voor Europa's jeugd„ - Voorstel tot gemeenschappelijke doelstellingen inzake participatie en informatie van jongeren naar aanleiding van de Resolutie van de Raad van 27 juni 2002 betreffende het kader voor Europese samenwerking in jeugdzaken” (COM(2003) 184 def.);
GEZIEN de Resolutie van de Raad van 25 november 2003 betreffende gemeenschappelijke doelstellingen inzake participatie van en informatie aan jongeren (4);
GEZIEN het Verslag van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's „Verslag over de follow-up van de aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad van 10 juli 2001 inzake de mobiliteit binnen de Gemeenschap van studenten, personen in opleiding, jonge vrijwilligers, leerkrachten en opleiders” (COM/2004) 21 def.);
GEZIEN zijn advies over de Mededeling van de Commissie aan de Raad „Follow-up van het Witboek ”Een nieuw elan voor Europa's jeugd„ - Voorstel tot gemeenschappelijke doelstellingen inzake participatie en informatie van jongeren naar aanleiding van de Resolutie van de Raad van 27 juni 2002 betreffende het kader voor Europese samenwerking in jeugdzaken” (CDR 309/2003 fin);
GEZIEN zijn ontwerpadvies (CDR 192/2004 rev. 1) dat de commissie „Cultuur en opleiding” op 9 juli 2004 heeft goedgekeurd (rapporteur: de heer Pella, voorzitter van de provinciale raad van Biella (IT/EVP));
Overwegende:
|
1. |
dat de lokale en regionale overheden altijd belang hebben gehecht aan de aandacht voor het jeugdbeleid, vanuit de overtuiging dat de EU, de lidstaten en de regionale en lokale overheden jonge burgers moeten zien te doordringen van het belang van een actief burgerschap op nationaal niveau. Het is vooral zaak dat jongeren in de gelegenheid worden gesteld een grote bijdrage te leveren aan de totstandkoming van een Europa, dat zowel democratisch en humaan is als in economisch en cultureel opzicht sterk en concurrerend; |
|
2. |
dat zij zeer veel belang hechten aan de bij de conclusies van de Europese Raad van 14 en 15 december 2001 gevoegde Verklaring van Laken, die in hun ogen nog altijd een grote actuele waarde heeft, mede in het licht van de recente uitbreiding van de Europese Unie. Hierin wordt de vraag, „Hoe de burgers, in de eerste plaats de jongeren, nader tot het Europese project en de Europese instellingen te brengen?”, genoemd als een van de fundamentele uitdagingen waarop de Unie een antwoord moet vinden. Deze uitdaging had echter omgekeerd geformuleerd moeten worden, want het Europese project en de Europese instellingen moeten juist nader tot de burgers, met name jongeren, worden gebracht: alleen zo kan de band tussen de jongere generatie en de bestaande politieke structuren worden versterkt; |
|
3. |
dat zij de verwezenlijking van de strategische doelstellingen van de Europese Raden van Lissabon en Barcelona, namelijk om van Europa „de meest concurrerende en dynamische kenniseconomie van de wereld te maken”, van groot belang achten, en dat de mobiliteit van jongeren binnen Europa in dit verband een fundamenteel vereiste is. Overigens dient er voor opgepast te worden dat een Europees jongerenbeleid niet komt te lijden onder een al te mechanistische visie op de jongere generatie. Het beleid zou in de eerste plaats geïnspireerd moeten worden door de gedachte dat jongeren volwaardige Europese burgers zijn die heel goed in staat en bij machte zijn, beslissingen te nemen over hun eigen en Europa's toekomst. Op de lange termijn zal dit doorwerken op het concurrentievermogen en de economische ontwikkeling van Europa; |
heeft tijdens zijn 56e zitting van 29 en 30 september 2004 (vergadering van 30 september) het volgende advies uitgebracht:
1. Opmerkingen van het Comité van de Regio's
|
1.1 |
Het CvdR is het met de Commissie eens dat de open coördinatiemethode moet worden toegepast op de jeugdproblematiek en maatregelen t.b.v. jongeren, gezien de snel veranderende situatie van de jongere generaties in Europa. De Raad stelt zich overigens op hetzelfde standpunt. |
|
1.2 |
Het CvdR is ingenomen met de door de Commissie gebruikte methode, gebaseerd op een uitvoerige raadpleging van belanghebbenden. |
|
1.3 |
Het CvdR is van mening dat het voortdurend moet worden geraadpleegd en op de hoogte worden gebracht van alle ontwikkelingen i.v.m. de vier thematische prioriteiten die de Commissie heeft voorgesteld in haar Witboek „Een nieuw elan voor Europa's jeugd”, zeker omdat de lokale en regionale overheden, vanwege hun specifieke institutionele bevoegdheden, zich altijd hebben ingezet voor stimulering van de actieve deelname van jongeren aan het gemeenschapsleven. |
|
1.4 |
Het CvdR is het met de Commissie eens dat jongeren tegenwoordig helaas maar weinig belangstelling hebben voor de politiek, en wijst erop dat zij vaak wel vertegenwoordigd zijn in andere sectoren van het maatschappelijk leven, zoals in het vrijwilligerswerk, wat ook een vorm van actief burgerschap is. Het is derhalve van mening dat politici allereerst hun houding ten opzichte van jongeren moeten herzien en methoden dienen te ontwikkelen om hun democratische legitimatie bij jongeren te versterken. Dit geldt zeker ook voor het Comité van de Regio's, dat zich actiever zou kunnen betonen wat betreft het aanwerven van jonge leden (zowel mannen als vrouwen); dankzij hun jeugdig elan en politieke initiatieven op lokaal en regionaal niveau zouden jongeren een verrijking kunnen zijn voor het Comité. |
|
1.5 |
Het onderhavige document is, net als eerdere adviezen van het CvdR over het jeugdbeleid, gebaseerd op de overtuiging dat „het Europese jeugdbeleid op alle bestuurlijke en politieke niveaus en in alle landen zichtbaar geïmplementeerd moet worden; jongeren moeten in hun eigen taal worden benaderd via de communicatiekanalen die zíj gebruiken” (CDR 309/2003 fin). Het CvdR is in dit verband ingenomen met de lancering op het Internet van de Europese Jongeren Site, op het volgende adres: http://www.europa.eu.int/youth/index_nl.html |
2. Specifieke aanbevelingen van het Comité van de Regio's met betrekking tot een beter begrip en kennis van jongeren
|
2.1 |
Om de politiek dichter bij de jongeren te brengen is het allereerst noodzakelijk te begrijpen wat de beste aanpak is. De Commissie bevestigt dit met de formulering van de overkoepelende doelstelling in haar Mededeling aan de Raad, namelijk dat het van essentieel belang is dat er een samenhangende, relevante en kwalitatieve kennisruimte op jeugdterrein in Europa tot stand komt en dat er door middel van gedachtewisselingen, dialoog en netwerken geanticipeerd wordt op toekomstige behoeften, om zo te komen tot een beleidsvorming die vooruitgrijpt op de toekomst, doeltreffend is en een blijvende betekenis heeft. |
|
2.2 |
Naast deze overkoepelende doelstelling geeft de Commissie nog enkele subdoelstellingen aan, en het CvdR stemt ermee in dat naast de prioritaire terreinen die zijn genoemd door de lidstaten in hun antwoorden op de vragenlijst, ook wordt gekeken naar andere prioritaire sectoren die relevant zijn voor de jeugdproblematiek; dit is een essentieel kenmerk van een methode die geschikt is om een snel evoluerende sector als de jeugdsector te bestuderen. |
|
2.3 |
Het CvdR onderstreept dat de lokale en regionale overheden een cruciale rol kunnen spelen bij het inventariseren van bestaande kennis op gebieden die relevant zijn voor het jeugdbeleid, en dringt er bij de Raad op aan hier rekening mee te houden in de beleidslijnen die op nationaal niveau worden uitgestippeld. De Commissie wijst op de noodzaak van „verdere studies uitvoeren, statistische gegevens verzamelen en praktijkkennis inwinnen bij NGO's, jongerenorganisaties en jongeren zelf over de afgebakende thema's om zo leemten op te vullen en de kennis over deze thema's voortdurend te actualiseren”, maar zegt hierbij niks over de lokale en regionale overheden. Om volledig en up-to-date te zijn moet deze kennis echter op lokaal niveau worden verzameld; e.e.a. moet wel op nationaal niveau worden gecoördineerd, om de overkoepelende doelstelling van een samenhangende kennisruimte te kunnen verwezenlijken. |
|
2.4 |
Gezien bovengenoemde noodzaak van coördinatie op nationaal niveau, zou het bijzonder doeltreffend zijn de lokale en regionale overheden rechtstreeks te betrekken bij projecten voor de verzameling van gegevens, aangezien zij gemakkelijker contact kunnen leggen met de op hun grondgebied wonende jongeren. Zij zouden daarvoor gebruik moeten kunnen maken van Europese financiële steun. |
|
2.5 |
Het CvdR dringt er bij de Commissie op aan om ook bij de opstelling van de documenten m.b.t. de vier prioriteiten uit het Witboek over jeugd, rekening te houden met de cruciale rol van scholen, die de aangewezen plaats zijn voor het invullen van diverse vragenlijsten m.b.t. de verschillende onderzoeksterreinen door jongeren. Jongeren die vanwege een problematische situatie niet meer naar school gaan kunnen worden bereikt door lokale en regionale instellingen voor sociale bijstand. |
|
2.6 |
Het CvdR is van mening dat de lokale en regionale overheden nuttig gebruik zouden kunnen maken van de actieve medewerking van bestaande jongerenadviesorganen op hun grondgebied. In veel lokale en regionale overheden zijn jongerenadviesorganen opgericht, zoals de Jeugd- en Jongerenraden. Deze raden zijn uitstekende middelen gebleken om, op lokaal niveau, efficiënte en vooral voortdurend actuele kennis over jongeren te vergaren, en hen tegelijkertijd aan te zetten tot een actief burgerschap. |
|
2.7 |
Plaatselijk actieve groepen waarin jongeren vertegenwoordigd zijn en een eigen stem hebben, zoals Jongerenraden, zouden op bepaalde terreinen ook beslissingsbevoegdheid moeten krijgen en over voldoende middelen moeten beschikken. Dan zouden jongeren zelfstandig besluiten kunnen nemen over bepaalde projecten die voor hen van belang zijn en waarbij ze zelf betrokken zijn, en zouden ze deze zelf kunnen uitvoeren. Dankzij Jongerenraden met echte beslissingsbevoegdheid krijgen jongeren een positief beeld van democratie en de nodige ervaring om hierin te participeren. |
|
2.8 |
Het CvdR dringt er bij de Commissie op aan de lokale en regionale overheden van de onlangs toegetreden nieuwe lidstaten van de Europese Unie rechtstreeks bij deze ontwikkeling te betrekken, en de verspreiding van goede praktijken in deze landen te bevorderen, bijvoorbeeld door jumelages op te zetten en culturele uitwisselingen te organiseren tussen Jongerenraden uit heel Europa. |
|
2.9 |
Het CvdR onderstreept dat het zaak is een samenhangende, relevante en kwalitatieve kennisruimte op jeugdterrein in Europa tot stand te brengen die rekening houdt met etnische en taalkundige minderheden. |
|
2.10 |
Het CvdR is ingenomen met het voornemen van de Commissie om een „EU-netwerk voor de kennis van jongeren” op te richten met alle belanghebbenden op dit terrein, om methoden en toekomstige thema's te bespreken en goede praktijken uit te wisselen. |
|
2.11 |
Het CvdR wil dat er zo snel mogelijk duidelijkheid komt over de modaliteiten voor de totstandkoming van dit EU-netwerk voor de kennis van jongeren, waarnaar de Commissie zelf verwijst in haar bespreking van de vierde doelstelling van de Mededeling (betreffende een beter begrip en kennis van jongeren), en vraagt dat de deelname door vertegenwoordigers van het Comité van de Regio's expliciet mogelijk wordt gemaakt. |
|
2.12 |
Het CvdR stelt vast dat de lidstaten in hun antwoorden op de vragenlijsten van de Commissie, niet aandringen op nieuwe structuren voor de „vereenvoudiging en bevordering van gedachtewisselingen, overleg en netwerken om meer bekendheid te geven aan kennis op het terrein van de jeugd en vooruit te lopen op toekomstige behoeften”, maar dat zij liever willen voortbouwen op bestaande netwerken en contacten en deze efficiënter willen gebruiken en aansturen. Het is dus zaak de lokale en regionale informatieloketten voor jongeren zoals „Informagiovani” in Italië uit te bouwen; deze loketten zouden ook een vooraanstaande rol kunnen spelen bij het vergaren van informatie over jongeren. |
|
2.13 |
Het CvdR is het met de Commissie eens dat mobiliteit van groot belang is voor onderwijs en opleiding, met name van jonge onderzoekers en deskundigen die actief zijn in de jeugdsector, en van iedere andere belanghebbende die kennis vergaart in deze sector. Het dringt er bij de Commissie op aan om Europese strategieën uit te stippelen waarmee instellingen of organen waar onderzoekers of deskundigen werkzaam zijn, met name scholen en universiteiten, meer bewust kunnen worden gemaakt van het belang van mobiliteit. Zoals de Commissie zelf opmerkt in haar „Verslag over de follow-up van de aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad van 10 juli 2001 inzake de mobiliteit binnen de Gemeenschap van studenten, personen in opleiding, jonge vrijwilligers, leerkrachten en opleiders” (COM(2004) 21 def.) is, ondanks de reeds uitgevoerde strategieën, „het aantal personen binnen de onderwijs- en opleidingsstelsels dat deelneemt aan de mobiliteit nog zeer gering”. |
|
2.14 |
Leerkrachten op school zouden er goed op moeten worden voorbereid om in hun lessen en in de leerlingenraden de nodige aandacht te besteden aan kwesties op het gebied van participatie en gemeenschapszin. Groepen waarin leerlingen zelf participeren en inspraak hebben, zouden ook een eigen beslissingsbevoegdheid moeten hebben als het aankomt op het plannen en praktisch inrichten van schoolgebouwen en bijv. hobbyruimtes. |
3. Specifieke aanbevelingen van het Comité van de Regio's met betrekking tot vrijwilligersactiviteiten door jongeren
|
3.1 |
Het CvdR is ingenomen met de uitstekende analyse van de Commissie van een thema dat altijd al de belangstelling van de lokale en regionale overheden heeft genoten, vanwege het enorme belang van vrijwilligersactiviteiten op lokaal niveau; vrijwilligersverenigingen vormen het kloppend hart van iedere gemeenschap. |
|
3.2 |
Het CvdR stelt met tevredenheid vast dat veel jongeren actief zijn in het vrijwilligerswerk, en wijst erop dat dit gegeven in tegenspraak is met de opvatting dat jongeren geen belangstelling zouden hebben voor een actief burgerschap. Het zou beter zijn te spreken van een „depolitisering” van jongeren; zoals de Commissie zelf ook zegt zijn vrijwilligersactiviteiten immers een vorm van sociale participatie, een educatieve ervaring en een factor van inzetbaarheid en integratie. |
|
3.3 |
Het CvdR wijst erop dat jongeren de politiek de rug hebben toegekeerd, omdat deze in hun ogen te ver afstaat van alledaagse problemen; het herinnert aan de opmerking in zijn recente advies over de Mededeling van de Commissie aan de Raad inzake participatie en informatie van jongeren, namelijk dat de regionale en lokale overheden een cruciale rol spelen in het Europese jeugdbeleid, omdat zij het meeste in contact komen met jongeren. |
|
3.4 |
Het CvdR is ingenomen met de rol die de Commissie toekent aan de lokale en regionale overheden bij de uitvoering van de actielijn om bestaande vrijwilligersactiviteiten van jongeren te stimuleren, en onderstreept dat de lokale en regionale overheden een speciale band kunnen aanknopen met de op hun grondgebied wonende jongeren. |
|
3.5 |
Het CvdR juicht het toe dat de Commissie erkent dat de mogelijkheden voor jongeren om vrijwilligersactiviteiten te doen van land tot land aanzienlijk verschillen, en dat er geen sprake is van een uniforme situatie in de lidstaten. |
|
3.6 |
Het CvdR hoopt dat alle lidstaten inzien dat het jongeren gemakkelijker moet worden gemaakt vrijwilligersactiviteiten te verrichten en dat de bestaande belemmeringen moeten worden weggenomen. Het is met name van belang dat iedere lidstaat de specifieke status van vrijwilligers wettelijk erkent; in sommige lidstaten worden zij gelijkgesteld met werknemers, wat vaak zeer nadelig is. |
|
3.7 |
Het CvdR waardeert het dat de Commissie ook in onderhavige Mededeling nogmaals benadrukt dat de mobiliteit van vrijwilligers moet worden bevorderd, zoals zij ook al uitgebreid heeft gemotiveerd in haar „Verslag over de follow-up van de aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad van 10 juli 2001 inzake de mobiliteit binnen de Gemeenschap van studenten, personen in opleiding, jonge vrijwilligers, leerkrachten en opleiders”. (5) |
|
3.8 |
Het CvdR onderstreept dat om vrijwilligersactiviteiten van jongeren te ontwikkelen, de transparantie van de bestaande mogelijkheden te vergroten, de werkingssfeer te verruimen en de kwaliteit te verbeteren, een essentiële rol is weggelegd voor de lokale en regionale overheden, die bijvoorbeeld „vrijwilligerscentra” kunnen oprichten, ter ondersteuning van bestaande vrijwilligersverenigingen. In dit verband kan met name worden gedacht aan „vrijwilligersloketten”, die jongeren kunnen helpen de meest geschikte vorm van vrijwilligerswerk te vinden die aansluit op hun verwachtingen. |
|
3.9 |
Het CvdR verzoekt de Raad een specifieke beleidslijn uit te stippelen om de lidstaten die nog niet beschikken over een nationaal, regionaal en lokaal „vrijwilligersregister”, aan te moedigen een dergelijk register op te richten. Dit is namelijk een zeer nuttig instrument gebleken om te allen tijde een up-to-date overzicht te hebben van alle vrijwilligersverenigingen die actief zijn op het grondgebied. Indien dit register steeds wordt bijgewerkt met actuele informatie, kunnen belangstellende jongeren altijd adequate inlichtingen verkrijgen inzake vrijwilligersactiviteiten. |
|
3.10 |
Het CvdR wijst erop dat jongeren helaas vaak bij toeval in contact komen met de vrijwilligerssector, wanneer zij niet al afkomstig zijn uit een milieu waar veel aan vrijwilligerswerk wordt gedaan, en dat het beleid dus zou moeten zijn gericht op scholen, door al in de laagste klassen informatie over vrijwilligerswerk te geven, bijvoorbeeld door ontmoetingen te organiseren met mensen die actief zijn in de vrijwilligerssector, uiteraard aangepast aan een jong publiek. Dit zou een uitstekend voorbeeld van een moderne maatschappijleer zijn, waarmee jongeren worden voorbereid op een actief burgerschap. De Commissie zou de rol van scholen en de taak van onderwijzers in dit verband moeten erkennen. |
|
3.11 |
Het CvdR is het met de Commissie eens dat het bij doelstelling 3 („vrijwilligersactiviteiten promoten om het solidariteitsgevoel en de maatschappelijke betrokkenheid van jongeren te stimuleren”) vooral ook de bedoeling is om kansarmere jongeren intensiever bij vrijwilligersactiviteiten te betrekken. Het benadrukt met name dat vrijwilligerswerk een manier kan zijn om jongeren op te nemen in de samenleving. |
|
3.12 |
Aangezien vrijwilligerswerk meestal onbetaald is (m.u.v. een occasionele onkostenvergoeding), het een aanzienlijke investering van tijd en energie en vaak ook een mobiliteitsinspanning vergt, en aangezien moet worden voorkómen dat betaalde werkzaamheden worden vervangen door vrijwilligerswerk, is het volgens het CvdR van het grootste belang dat de juridische en sociale bescherming van vrijwilligers gewaarborgd is. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt in de eerste plaats bij het nationale, regionale en lokale bestuursniveau, maar op grond van de artt. 137 en 140 van het EG-verdrag zou de Commissie tevens een Europees handvest voor vrijwilligers kunnen voorstellen, als samenwerkings- en coördinatieinstrument. |
|
3.13 |
De Commissie benadrukt terecht dat het zaak is vrijwilligersactiviteiten van jongeren te erkennen, om hun persoonlijke vaardigheden en hun maatschappelijke betrokkenheid te belonen. Het hoopt dat er snel informatie wordt verspreid over goede praktijken op alle niveaus, zodat vrijwilligersactiviteiten van jongeren op meer erkenning kunnen rekenen van alle belanghebbenden (de overheid, het bedrijfsleven, de sociale partners, de civiele samenleving en de jongeren zelf), zoals de Commissie terecht opmerkt bij doelstelling 4. |
|
3.14 |
Het CvdR is het met de Commissie eens dat een betere erkenning van vrijwilligersactiviteiten van jongeren moet worden gewaarborgd in het kader van lopende processen en met bestaande middelen op andere beleidsgebieden, zoals de ontwikkeling van de „Europass” in het onderwijs. Ook kunnen de bestaande maatregelen ter stimulering van de mobiliteit van studenten worden gebruikt om vrijwilligersactiviteiten van jongeren in een andere lidstaat dan die waar zij wonen, te vergemakkelijken. |
|
3.15 |
Het CvdR dringt er bij de Commissie op aan voorstellen uit te werken voor de uitbreiding van de Europese vrijwilligersdienst (EVD) tot een breed scala van activiteiten, en er tegelijkertijd voor te zorgen dat de lidstaten vergelijkbare projecten opzetten op nationaal niveau, ter aanvulling en verrijking van de communautaire initiatieven. |
|
3.16 |
Het CvdR is ingenomen met het voorstel in art. III-223, lid 5, van het ontwerpverdrag tot vaststelling van een Grondwet voor Europa, nl. om een Europees vrijwilligerskorps voor humanitaire hulp op te richten, waarvan het statuut en de voorschriften voor de werking bij Europese wet worden vastgesteld. Het is van mening dat een dergelijk vrijwilligerskorps een kader kan zijn voor gemeenschappelijke bijdragen van Europese jongeren aan de solidariteitsacties van de Europese Unie. |
|
3.17 |
Zoals het CvdR in eerdere adviezen over de bevordering van vrijwilligersactiviteiten heeft benadrukt, hamert het ook in dit advies op het belang van een evenwaardige deelname van mannen en vrouwen vanaf jonge leeftijd, en van groepen jongeren die door sociale of etnische oorzaken, vanwege een lichamelijke of verstandelijke handicap of om andere redenen bijzondere moeilijkheden ondervinden bij de uitoefening van een actief burgerschap. |
4. Algemene aanbevelingen van het Comité van de Regio's
|
4.1 |
Het CvdR is erg ingenomen met de twee Mededelingen van de Commissie die het onderwerp vormen van dit advies. |
|
4.2 |
Het dringt er bij de Commissie op aan het CvdR regelmatig op de hoogte te brengen van de stand van de actieprogramma's van de lidstaten, door zo veel en zo snel mogelijk informatie over goede praktijken te verspreiden. Juist vanwege de snel veranderende situatie in de jeugdsector moet er rekening mee worden gehouden dat ook de te nemen maatregelen zeer snel evolueren. |
|
4.3 |
Analoog aan hetgeen al is gedaan op andere beleidsgebieden die onder de vier prioriteiten van het Witboek vallen, dringt het CvdR er bij de lidstaten op aan om de lokale en regionale overheden te raadplegen alvorens over te gaan tot opstelling van de nationale verslagen over de uitvoering van de prioriteiten „beter begrip en kennis van jongeren” en „vrijwilligersactiviteiten door jongeren”, die voor eind 2005 worden gevraagd. |
|
4.4 |
Het CvdR is zich ervan bewust dat het politieke bedrijf in de praktijk gekenmerkt wordt door een tekort aan flexibiliteit, en dringt er bij de Commissie op aan zich te buigen over de wenselijkheid en haalbaarheid van initiatieven om politici ervan te doordringen dat zij dichter bij de wereld van jongeren moeten komen te staan, hoe complex en veelzijdig deze wereld ook is, en om hen ertoe aan te zetten hiertoe de nodige stappen te ondernemen. Dat zal hen in staat stellen, jongeren beter te leren kennen en gebruik te maken van hun bijdrage, die onmisbaar is om actief bij te dragen tot de totstandkoming van een sterk, concurrerend en solidair Europa van de burgers. Het CvdR is van mening dat het tot de bewustmaking kan bijdragen door een programma te lanceren voor de jumelage van jonge gekozen vertegenwoordigers van de in het Comité vertegenwoordigde lokale en regionale overheden. |
|
4.5 |
Net als in zijn advies over de „participatie en informatie van jongeren”, benadrukt het CvdR dat het volledig achter artikel III-182 van het door de Conventie voorbereide ontwerpverdrag voor een Europese grondwet staat: hierin wordt namelijk voorgesteld om de huidige verdragsbepalingen inzake het jeugdbeleid aan te vullen met de bepaling dat het optreden van de Unie erop gericht moet zijn de participatie van jongeren aan het democratisch bestel van Europa aan te moedigen. |
Brussel, 30 september 2004
De voorzitter
van het Comité van de Regio's
Peter STRAUB
(1) PB C 42 van 10.2.1997, blz. 1
(2) PB C 244 van 11.8.1997, blz. 47
(4) PB C 287 van 22.11.2002, blz. 6