5.2.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 31/15


Verzoek van de Cour administrative (Groothertogdom Luxembourg) van 7 december 2004 om een prejudiciële beslissing in het geding tussen Graham J. Wilson en Conseil de l'ordre des Avocats du Barreau de Luxembourg

(Zaak C-506/04)

(2005/C 31/30)

Procestaal: Frans

De Cour administrative (Groothertogdom Luxembourg) heeft bij beschikking van 7 december 2004, ingekomen ter griffie van het Hof van Justitie op 9 december 2004, in het geding tussen Graham J. Wilson en Conseil de l'ordre des Avocats du Barreau de Luxembourg, het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen verzocht om een prejudiciële beslissing over de navolgende vragen:

1)

Moet artikel 9 van richtlijn 98/5/EG (1) van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 1998 ter vergemakkelijking van de permanente uitoefening van het beroep van advocaat in een andere lidstaat dan die waar de beroepskwalificatie is verworven, worden uitgelegd in die zin dat een beroepsprocedure als die voorzien in de wet van 10 augustus 1991, zoals gewijzigd bij de wet van 13 november 2002, is uitgesloten?

2)

Zijn meer bepaald de Conseil Disciplinaire et Administratif en de Conseil Disciplinaire et Administratif d'Appel te beschouwen als instanties waarbij „volgens het nationale recht beroep bij de rechter” kan worden ingesteld, zoals bepaald in artikel 9 van richtlijn 98/5/EG, en moet artikel 9 worden uitgelegd in die zin dat het zich verzet tegen een beroepsgang waarin een zaak verplicht bij één of meer dergelijke instanties aanhangig moet worden gemaakt alvorens de mogelijkheid bestaat om zich met betrekking tot een rechtsvraag te kunnen wenden tot een „rechter” in de zin van artikel 9?

en onder voorbehoud van de latere beslissing inzake de bevoegdheid van de bestuursrechter en de ontvankelijkheid van het beroep, onverminderd alle middelen van partijen met betrekking tot de vorm en de grond van de zaak, over de volgende vragen:

3)

Kunnen de bevoegde autoriteiten van een lidstaat het recht van een advocaat van een lidstaat op permanente uitoefening van het advocatenberoep onder zijn oorspronkelijke beroepstitel op de werkterreinen bepaald in artikel 5 van richtlijn 98/5/EG, afhankelijk stellen van een vereiste om de talen van die lidstaat te beheersen?

4)

Kunnen de bevoegde autoriteiten dit recht op beroepsuitoefening in het bijzonder afhankelijk stellen van de voorwaarde dat de advocaat een mondeling taalexamen in alle (of verschillende) van de drie voornaamste talen van de lidstaat van ontvangst moet afleggen teneinde de bevoegde autoriteiten in staat te stellen om te verifiëren of de advocaat de drie talen beheerst; zo ja, wat zijn de eventueel vereiste procedurele waarborgen?


(1)  Richtlijn 98/5/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 1998 ter vergemakkelijking van de permanente uitoefening van het beroep van advocaat in een andere lidstaat dan die waar de beroepskwalificatie is verworven. PB L 77 van 14.3.1998, blz. 36.