20.11.2004 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 284/12 |
Hogere voorziening, op 29 september 2004 ingesteld door Georgios Gouvras tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen (Derde kamer) van 15 juli 2004 in de gevoegde zaken T-180/02 en T-113/03, G. Gouvras tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen
(Zaak C-420/04 P)
(2004/C 284/24)
Bij het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen is op 29 september 2004 hogere voorziening ingesteld door Georgios Gouvras, vertegenwoordigd door A. Coolen, J. N. Louis, E. Marchal en S. Orlandi, avocats, tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen (Derde kamer) van 15 juli 2004 in de gevoegde zaken T-180/02 en T-113/03, G. Gouvras tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen.
Rekwirant concludeert dat het het Hof behage:
— |
Te verklaren dat
|
— |
Bij wege van nieuwe uitspraak
|
— |
Subsidiair,
|
Middelen en voornaamste argumenten
Het Gerecht van eerste aanleg heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door op het standpunt te staan dat de Commissie rekwirant de noodzakelijke informatie had verstrekt hem in staat te stellen zijn belangen te doen gelden voordat hij zijn detachering in het belang van de dienst zou aanvaarden. Zij heeft hem immers niet in kennis gesteld van het besluit om Athene als zijn standplaats aan te merken en van de financiële consequenties die daaruit voortvloeien, zoals de intrekking van zijn recht op de ontheemdingstoelage en van zijn recht op de jaarlijkse reiskostenvergoeding, alsmede toepassing op zijn bezoldiging van de aanpassingscoëfficiënt die voor Griekenland geldt.
Het Gerecht heeft tevens blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat in casu aan de voorwaarden van artikel 85 van het Statuut was voldaan. De terugvordering van de onverschuldigd betaalde bedragen krachtens artikel 85 van het Statuut veronderstelt immers een onregelmatigheid van de betaling waarvan de bevoordeelde kennis droeg of een zo voor de hand liggende onregelmatigheid dat hij daarvan kennis had moeten dragen. Bij het ontbreken van uitdrukkelijke bepalingen in het Statuut inzake de vaststelling van de standplaats, kan er in casu geen sprake zijn van onregelmatigheid en in ieder geval kan er gelet op de aarzelingen van de Commissie zelf met betrekking tot de rechten van rekwirant niet van uit worden gegaan dat hij daarvan kennis droeg.
Ten slotte heeft het Gerecht blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat de Commissie, niettegenstaande de uitzonderlijke situatie van rekwirant, wiens standplaats meer dan negen maanden nadat hij was gedetacheerd is gewijzigd, zijn overeenkomstig artikel 38, sub d, van het Statuut ingediende verzoek om onder de voorwaarden van artikel 17 van bijlage VII bij het Statuut de bedragen over te maken die noodzakelijk zijn ter dekking van zijn kosten in zijn gebruikelijke standplaats Luxemburg, rechtmatig kon afwijzen.