23.10.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 262/55


Beroep, op 20 augustus 2004 ingesteld door Italiaanse Republiek tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak T-345/04)

(2004/C 262/102)

Procestaal: Italiaans

Bij het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen is op 20 augustus 2004 beroep ingesteld tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen door Italiaanse Republiek, vertegenwoordigd door A. Cingolo, avvocato dello Stato.

Verzoekster concludeert dat het het Gerecht behage:

nietig te verklaren mededeling D(2004) 4074 van 17 juni 2004 betreffende DOCUP Ob 2 – Regione Lombardia 2000-2006 (nr. CCI 2000 IT 16 2 DO 014) – Certificering van de tussentijdse kostendeclaratie en verzoek om betaling, ontvangen op 17 juni 2004, waarbij de Europese Commissie, directoraat-generaal Regionaal beleid – Regionale interventies in Frankrijk, Griekenland, Italië, het volgende besluit bekend heeft gemaakt: „De diensten van de Commissie verzoeken derhalve om de tussentijdse kostendeclaratie en het betrokken verzoek om betaling voor elke maatregel die in een steunregeling voorziet, aan te vullen met de volgende informatie:

het totaalbedrag van de betaalde voorschotten;

het bedrag van de betaalde voorschotten dat op basis van eerdere specificaties in aanmerking komt voor een bijdrage van de structuurfondsen.

Indien deze informatie niet wordt verstrekt kunnen de diensten van de Commissie geen gevolg geven aan de betalingen gevraagd voor de maatregelen betreffende steunregelingen uit hoofde van DocUP Lombardia 2000-2006 Obiettivo 2.” alsmede nietig te verklaren alle daarmee verband houdende en eerdere handelingen;

nietig te verklaren mededeling nr. JE/OA D(2004) 5446 van 14 juli 2004 betreffende DOCUP OB 2 – Regione Friuli-Venezia Giulia 2000-2006 (nr. CCI 2000 IT 16 2 DO 013) – Certificering van de tussentijdse kostendeclaratie en verzoek om betaling, ontvangen op 15 juli 2004, waarbij de Europese Commissie, Directoraat-generaal Regionaal beleid – Regionale interventies in Frankrijk, Griekenland, Italië, het volgende besluit bekend heeft gemaakt: „De diensten van de Commissie verzoeken derhalve om de tussentijdse kostendeclaratie en het betrokken verzoek om betaling voor elke maatregel die in een steunregeling voorziet aan te vullen met de volgende informatie:

het totaalbedrag van de betaalde voorschotten;

het bedrag van de betaalde voorschotten dat op basis van eerdere specificaties in aanmerking komt voor een bijdrage van de structuurfondsen.

Indien deze informatie niet wordt verstrekt kunnen de diensten van de Commissie geen gevolg geven aan de betalingen gevraagd voor de maatregelen betreffende steunregelingen uit hoofde van DocUP Friuli-Venezia Giulia 2000-2006 Obiettivo 2.” alsmede nietig te verklaren alle daarmee verband houdende en eerdere handelingen.

De Commissie van de Europese Gemeenschappen te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Het onderhavige beroep is gericht tegen de mededelingen van de Europese Commissie van 17 juni 2004, nr. D(2004) 4074 (DOCUP Regione Lombardia), en 14 juli 2004, nr. JE/OA D(2004) 5446 (DOCUP Friuli Venezia Giulia), die beide de procedure voor de betaling van voorschotten in het kader van steunregelingen afhankelijk willen stellen van voorwaarden die in de geldende regeling niet zijn voorzien, en wel teneinde de kosten die in aanmerking komen voor vergoeding door de betrokken structuurfondsen ten onrechte te beperken.

Tot staving van haar beroep voert de Italiaanse Republiek aan:

schending van wezenlijke vormvoorschriften wegens het ontbreken van rechtsgrondslag, het volledig ontbreken van motivering en procedurele gebreken bij de totstandkoming van de handeling. In de betrokken handelingen wordt geen enkele melding gemaakt van de regel op grond waarvan zij tot stand zijn gekomen.

Naast niet-nakoming van de motiveringsplicht stelt verzoekster dat de bestreden mededelingen niet tot stand zijn gekomen in overeenstemming met het reglement van orde van de Commissie.

schending van artikel 32 van de basisverordening (nr. 1260/99 van de Raad) en van verordening nr. 448/04 van de Commissie, die voor de betaling van voorschotten alleen het bewijs verlangen dat de staat, de eindbegunstigde, de betrokken bedragen heeft betaald aan hen voor wie de investering uiteindelijk is bedoeld;

schending van de in de basisverordening geformuleerde regels voor de vergoedbaarheid van de kosten. De relevante regeling verzet zich in casu tegen de door de Commissie gevolgde benadering om deze regels aldus uit te leggen dat voor de vergoeding van de kosten het bewijs moet worden geleverd dat de middelen daadwerkelijk worden gebruikt voor projecten die beantwoorden aan het doel waarvoor de steun is verleend;

schending van de regels betreffende de financiële controle (artikel 38 van de basisverordening en de uitvoeringsbepalingen daarvan) die niet in de door de Commissie gestelde voorwaarden voorzien;

schending van het evenredigheidsbeginsel, aangezien de Commissie extra bewijs verlangt naast hetgeen is voorzien en noodzakelijk is;

schending van verordening nr. 448/04 wegens schending van de beginselen van gelijkheid en rechtszekerheid alsmede innerlijke tegenspraak van de bestreden mededeling;

schending van artikel 9 van verordening (EG) nr. 438/2001 van de Commissie wegens niet-inachtneming van de daarin opgenomen boekhoudkundige regels;

schending van het beginsel van vereenvoudiging van de procedures.