28.8.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 217/15


Beroep, op 29 juni 2004 ingesteld tegen Koninkrijk België door Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak C-275/04)

(2004/C 217/28)

Bij het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen is op 8 juni 2004 beroep ingesteld tegen Koninkrijk België door Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door M. Giolito en G. Wilms als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg.

De Commissie van de Europese Gemeenschappen concludeert dat het den Hove behage:

1.

vast te stellen dat:

door de vastgestelde rechten niet binnen de gestelde termijnen in de door artikel 6, lid 3, sub a, van verordening nr. 1150/2000 (1) bedoelde boekhouding in te schrijven,

en

door niet na te gaan of zich, vanaf 1 januari 1995, bij de terbeschikkingstelling van de eigen middelen andere vertragingen hebben voorgedaan door een laattijdige inschrijving in de door artikel 6, lid 3, sub a, van verordening nr. 1150/2000 bedoelde boekhouding, door de archieven met betrekking tot deze periode te vernietigen en door deze niet aan de Commissie mede te delen teneinde deze laatste in staat te stellen de volgens artikel 11 van verordening nr. 1552/89 (2) wegens een laattijdige terbeschikkingstelling van eigen middelen verschuldigde verwijlinteresten te berekenen,

het Koninkrijk België de krachtens de artikelen 6, lid 3, 9, 10 et 11 van verordening (EEG, Euratom) nr. 1150/2000 van de Raad van 22 mei 2000 houdende toepassing van besluit 94/728/EG, Euratom betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Gemeenschappen (3), waarbij verordening (EEG, Euratom) nr. 1552/89 van de Raad van 29 mei 1989 houdende toepassing van besluit 88/376/EEG, Euratom betreffende het stelsel van eigen middelen van de Gemeenschappen, met hetzelfde voorwerp, met ingang van 31 mei 2000 is ingetrokken en vervangen (4), en artikel 10 van het EG-verdrag op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen.

2.

het Koninkrijk België te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De niet-toepassing door het Koninkrijk België van de gemeenschapsrechtelijke bepalingen betreffende boekhoudkundige inschrijvingen heeft geleid tot vertragingen bij de terbeschikkingstelling van eigen middelen. De lidstaten zijn namelijk verplicht de bedragen van de vastgestelde, gegarandeerde en niet-betwiste rechten in de in artikel 6, lid 3, sub a, van verordening nr. 1150/2000 bedoelde boekhouding („Boekhouding A”) op te nemen, terwijl de in lid 3, sub b, van deze bepaling bedoelde boekhouding („Boekhouding B”) is voorbehouden voor de vastgestelde rechten die nog niet zijn geïnd en waarvoor geen zekerheid is gesteld. De bedragen die zijn gewaarborgd door een garantie die in het kader van de procedure van de regeling extern douanevervoer (T1, TIR-boekje, ATA-boekje, enz.) is verleend, mogen slechts in een specifieke boekhouding worden ingeschreven op voorwaarde dat zij als naar behoren zijn betwist, hetgeen met name inhoudt dat de termijnen in acht zijn genomen en een schriftelijk beroep is ingesteld.

De rechtvaardigingen die door België voor de vastgestelde onregelmatigheden en vertragingen inzake de inschrijving worden aangedragen, kunnen door de Commissie niet worden aanvaard.


(1)  Verordening (EEG, Euratom) nr. 1150/2000 van de Raad van 22 mei 2000 houdende toepassing van besluit 94/728/EG, Euratom betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Gemeenschappen (PB L 130, blz. 1).

(2)  Verordening (EEG, Euratom) nr. 1552/89 van de Raad van 29 mei 1989 houdende toepassing van besluit 88/376/EEG, Euratom betreffende het stelsel van eigen middelen van de Gemeenschappen (PB L 155, blz. 1).

(3)  PB L 293, blz. 9.

(4)  PB L 185, blz. 24.