10.7.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 179/14


Beroep, op 13 mei 2004 ingesteld door Carmelo Morello tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak T-166/04)

(2004/C 179/27)

Procestaal: Frans

Bij het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen is op 13 mei 2004 beroep ingesteld tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen door Carmelo Morello, wonende te Brussel, vertegenwoordigd door J. Sambon en P. P. Van Gehuchten, advocaten, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg.

Verzoeker concludeert dat het het Gerecht behage:

1.

nietig te verklaren de stilzwijgende afwijzing van zijn verzoek van 28 maart 2003 en, voor zoveel nodig, de afwijzing van zijn klacht;

2.

de Commissie te veroordelen hem ter vergoeding van zijn immateriële en van zijn materiële schade telkens een bedrag en 1 000 000 euro te betalen;

3.

de Commissie te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoeker, ambtenaar van de Commissie, had in het kader van een andere zaak de nietigverklaring gevorderd van de aanstelling van een andere ambtenaar in een post van hoofd van een eenheid waarnaar hij ook had gesolliciteerd. Het Gerecht heeft zijn beroep toegewezen door de betrokken aanstelling nietig te verklaren.

Op de datum van de uitspraak van het arrest in die zaak was de in de betrokken post aangestelde ambtenaar reeds bevorderd en overgeplaatst in een andere post en was in de aldus vacant geworden post van hoofd van een eenheid voorzien door de herplaatsing van een andere ambtenaar wiens verlof om redenen van persoonlijke aard was afgelopen.

Na de uitspraak van het arrest in die zaak heeft verzoeker bij de Commissie een verzoek tot uitvoering van het betrokken arrest en vervolgens een klacht tegen de stilzwijgende afwijzing van dat verzoek ingediend. De Commissie heeft deze klacht afgewezen op grond van de overweging dat het haar bij gebreke van een beschikbare post niet mogelijk was de maatregelen te nemen die nodig waren ter uitvoering van dat arrest.

Met het onderhavige beroep komt verzoeker op tegen de afwijzing van zijn verzoek. Ter ondersteuning van zijn vorderingen stelt hij schending van artikel 233 EG, schending van de artikelen 4, 7, 24, 25 en 45 van het Statuut, schending van het beginsel van behoorlijk bestuur en misbruik van bevoegdheid of van procedure. Hij voert eveneens aan dat hij immateriële en materiële schade heeft geleden door het verlies van een ernstige kans om tegen het einde van zijn loopbaan de rang A 3 te bereiken, en vordert vergoeding van deze schade.