10.7.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 179/4


Beroep, op 4 mei 2004 ingesteld door Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Verenigd Koninkrijk

(Zaak C-199/04)

(2004/C 179/09)

Bij het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen is op 4 mei 2004 beroep ingesteld tegen Verenigd Koninkrijk door Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door C.-F. Durand en F. Simonetti als gemachtigden, bijgestaan door A. Howard, barrister, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg.

Verzoekster concludeert dat het het Hof behage:

1.

vast te stellen dat het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland niet de maatregelen heeft genomen die nodig zijn om de volledige en juiste omzetting te verzekeren van de artikelen 2, 3, 4, 5, 6, 8 en 9 van richtlijn 85/337/EEG van de Raad van 27 juni 1985 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (1), zoals gewijzigd bij richtlijn 97/11/EG van de Raad van 3 maart 1997 (2);

2.

het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Dat het Verenigd Koninkrijk de nodige wetgeving tot omzetting van richtlijn 85/377 en de bij richtlijn 97/11 ingevoerde wijzigingen daarvan heeft vastgesteld, wordt niet betwist. Dit beroep heeft betrekking op de wijze waarop de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk de desbetreffende bepalingen hebben uitgelegd en toegepast, waardoor de richtlijn, zowel in de gewijzigde als in de ongewijzigde versie, naar mening van de Commissie niet juist en volledig is omgezet.

Tot staving van haar beroep voert de Commissie in hoofdzaak twee middelen aan, namelijk:

a)

het gebruik door de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk van de eigen nationale „material change of use”-test voor de goedkeuring van een aanvraag voor een bouwvergunning, samen met de enge uitlegging van het begrip „project”, leidt ertoe dat een aantal projecten en wijzigingen van bestaande projecten worden uitgesloten van de legitieme werkingssfeer van de richtlijn, zodat de milieueffectbeoordelingsprocedure niet wordt toegepast op deze projecten; en

b)

de regering van het Verenigd Koninkrijk heeft verzuimd het toezicht inzake ruimtelijke ordening en inzake milieuvervuiling op passende wijze te integreren teneinde te voldoen aan alle in de artikelen 3 en 8 neergelegde verplichtingen.


(1)  PB L 175 van 5 juli 1995, blz. 40.

(2)  PB L 73 van 14 maart 1997, blz. 5.