29.5.2004 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 146/5 |
Beroep, op 18 maart 2004 ingesteld door Railion Deutschland AG tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen
(Zaak T-109/04)
(2004/C 146/06)
Procestaal: Duits
Bij het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen is op 18 maart 2004 beroep ingesteld tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen door Railion Deutschland AG, gevestigd te Mainz (Duitsland), vertegenwoordigd door H. Johlen, advocaat.
Verzoekster concludeert dat het het Gerecht behage:
— |
nietig te verklaren beschikking C(2003)4660 def. van de Commissie van 12 december 2003 houdende vaststelling dat kwijtschelding van de invoerrechten in een bepaald geval niet gerechtvaardigd is, |
— |
de Commissie te verwijzen in verzoeksters kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Verzoekster is een onderneming die goederen per spoor vervoert. Het beroep is gericht tegen de beschikking van de Commissie tot afwijzing van een verzoek van de Bondsrepubliek Duitsland tot kwijtschelding van een douaneschuld van verzoekster. De douaneschuld is vastgesteld omdat verzoekster als verf aangegeven alcohol per spoor van de vrije zone Bremen naar de vrije zone Hamburg zou hebben vervoerd. Verzoekster beschikte niet over aanwijzingen dat er sprake was van valse aangifte. Vanuit Hamburg bereikten de goederen ten slotte conform de voorschriften de Tsjechische Republiek.
Verzoekster betoogt onder meer dat de beschikking de hoorplicht schendt, welk een wezenlijk vormvoorschrift is. Hoewel verzoekster formeel in de mogelijkheid werd gesteld haar standpunt kenbaar te maken, ontbreekt in de beschikking tot afwijzing de eveneens uit de hoorplicht volgende behandeling van de aangevoerde argumenten. De Commissie heeft geen rekening gehouden met het betoog dat de risico's van spoorweg- en scheepvaartmaatschappijen niet gelijk zijn. De beschikking van de Commissie zou ervan zijn uitgegaan dat verzoekster, een spoorwegmaatschappij, op dezelfde wijze moest worden behandeld als een scheepvaartmaatschappij.
Voorts voert verzoekster aan dat de beschikking inbreuk maakt op artikel 238 van het Douanewetboek. Wegens onjuiste of onvolledig vastgestelde feiten is haars inziens geen sprake van „buitengewone omstandigheden”. Verzoekster zou door de vereenvoudiging van procedures in het spoorwezen een hoger risico lopen om door fraudeurs te worden misleid betreffende de aard van de te vervoeren goederen. Dit risico zou zij kunnen uitsluiten noch controleren. Inzonderheid de controle van de containers zou in de praktijk onmogelijk zijn.
Tenslotte voert verzoekster aan dat bij de beslissing naar billijkheid overeenkomstig artikel 239 van het Douanewetboek rekening zou moeten worden gehouden met het feit dat de Europese Gemeenschappen geen financieel nadeel hebben geleden of op enig ogenblik dreigden te lijden, aangezien de alcohol voor de Tsjechische markt was bestemd en ook daar werd geleverd.