17.4.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 94/52


Beroep, op 12 februari 2004 ingesteld door Faraj Hassan tegen Raad van de Europese Unie en Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak T-49/04)

(2004/C 94/140)

Procestaal: Engels

Bij het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen is op 12 februari 2004 beroep ingesteld tegen Raad van de Europese Unie en Commissie van de Europese Gemeenschappen door Faraj Hassan, wonende te Londen (Verenigd Koninkrijk), vertegenwoordigd door E. Grieves, barrister, en H. Miller, solicitor.

Verzoeker concludeert dat het het Gerecht behage:

verordening (EG) nr. 881/2002 van de Raad van 27 mei 2002, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 2049/2003 van de Commissie van 20 november 2003 en/of verordening (EG) nr. 2049/2003 van de Commissie in haar geheel en/of voorzover het verbod op verzoeker betrekking heeft nietig te verklaren;

subsidiair, voormelde verordeningen buiten toepassing te verklaren voor zover zij op verzoeker van toepassing zijn; en

de Raad te verwijzen in verzoekers kosten;

de Raad te veroordelen tot betaling van schadevergoeding.

Middelen en voornaamste argumenten

Verordening 881/2002 (1) voorziet in de bevriezing van tegoeden en economische middelen van in bijlage I bij deze verordening genoemde personen. Artikel 7, lid 1, van deze verordening machtigt de Commissie bijlage I te wijzigen of aan te vullen op basis van de besluiten van de Veiligheidsraad of het sanctiecomité van de Verenigde Naties. In november 2003 heeft het sanctiecomité van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties verzoeker op een lijst geplaatst van personen wier tegoeden en goederen moeten worden bevroren. Bij verordening 2049/2003 (2) (PB L 303 van 21 november 2003, blz. 20-21) heeft de Commissie bijlage I bij verordening 881/2002 gewijzigd en verzoekers naam eraan toegevoegd.

Verzoeker brengt tegen deze maatregelen in dat zij zijn fundamentele mensenrechten schenden. Hij stelt dat de bestreden maatregelen ertoe leiden hem het ongestoord genot van zijn eigendom te ontzeggen en zijn persoonlijk en familieleven teniet te doen, hetgeen in strijd is met artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en van artikel 1 van het protocol bij hetzelfde Verdrag. Verzoeker voert tevens aan dat de verweerders, zowel vóór als na het nemen van de beslissing, volledig voorbij zijn gegaan aan zijn recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak en zijn recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel waarmee hij zou kunnen opkomen tegen de feitelijke vaststellingen waarop de maatregelen zijn gebaseerd. Verzoeker is van mening dat dit een schending vormt van de artikelen 6 en 13 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens. Ten slotte stelt verzoeker dat de bestreden maatregelen het evenredigheidsbeginsel schenden.


(1)  Verordening (EG) nr. 881/2002 van de Raad van 27 mei 2002 tot vaststelling van bepaalde specifieke beperkende maatregelen tegen sommige personen en entiteiten die banden hebben met Usama bin Laden, het Al-Qa'ida-netwerk en de Taliban, en tot intrekking van verordening (EG) nr. 467/2001 van de Raad tot instelling van een verbod op de uitvoer van bepaalde goederen en diensten naar Afghanistan, tot versterking van het verbod op vluchten en verlenging van de bevriezing van tegoeden en andere financiële middelen ten aanzien van de Taliban van Afghanistan, PB L 139 van 29 mei 2002, blz. 9-22.

(2)  Verordening (EG) nr. 2049/2003 van de Commissie van 20 november 2003 tot vijfentwintigste wijziging van verordening (EG) nr. 881/2002 van de Raad tot vaststelling van bepaalde specifieke beperkende maatregelen tegen sommige personen en entiteiten die banden hebben met Usama bin Laden, het Al Qa'ida-netwerk en de Taliban, en tot intrekking van verordening (EG) nr. 467/2001 van de Raad.