92003E2037

SCHRIFTELIJKE VRAAG E-2037/03 van Miquel Mayol i Raynal (Verts/ALE) aan de Raad. Turkije en de ontkenning van de Armeense genocide.

Publicatieblad Nr. 051 E van 26/02/2004 blz. 0183 - 0183


SCHRIFTELIJKE VRAAG E-2037/03

van Miquel Mayol i Raynal (Verts/ALE) aan de Raad

(18 juni 2003)

Betreft: Turkije en de ontkenning van de Armeense genocide

In de afgelopen maanden hebben de Turkse autoriteiten steeds heftiger ontkend dat er ooit een Armeense genocide heeft plaatsgevonden. Volgens de European Armenian Federation for Justice and Democracy voert de Turkse regering via het Ministerie van Onderwijs een campagne om beschuldigingen van genocide op het Armeense volk te weerleggen. Het ministerie organiseert seminars om leraren en ambtenaren te indoctrineren om ervoor te zorgen dat de Armeense genocide in de klaslokalen wordt ontkend en belemmert zo de vrijheid van meningsuiting. Bovendien heeft het ministerie de lagere en middelbare scholen bij een decreet van 14 april jl. verzocht conferenties te organiseren om aan te tonen dat de Armeniërs -en andere volkeren die het slachtoffer geweest zijn van genocide- nooit in Turkije zijn vervolgd. Tevens wordt erop aangedrongen dat leerlingen scripties schrijven over het onderwerp weerlegging van beschuldigingen van genocide.

De manipulatie van historische feiten in schoollokalen is een praktijk die strijdig is met de Europese onderwijsnormen. Bovendien is het ontkennen van genocide in strijd met de Europese waarden met betrekking tot de bescherming van mensenrechten en minderheden en derhalve met de criteria van Kopenhagen.

Is de Raad van oordeel dat de ontkenningspolitiek van de Turkse autoriteiten verenigbaar is met de beginselen die zijn vastgelegd in de Samenwerkingsovereenkomst en met de status van Turkije als kandidaat-lidstaat?

Is de Raad van mening dat de publiekelijke erkenning door de Turkse autoriteiten van de Armeense genocide, waar het Europees Parlement in juni 1987 (A2-0033/87)(1) en in verscheidene latere resoluties melding van maakt, een absolute voorwaarde is om in de nabije toekomst toetredingsonderhandelingen met Turkije te kunnen voeren?

(1) PB C 190 van 20.7.1987, blz. 119.

Antwoord

(13 oktober 2003)

1. De Raad is zich ten volle bewust van de gevoeligheid van de vragen in verband met de behandeling van het Armeense volk onder het Ottomaanse rijk en is op de hoogte van de resoluties van het Europees Parlement over de betrekkingen tussen Turkije en Armenië.

2. De vereisten waaraan Turkije moet voldoen om een besluit tot opening van de toetredingsonderhandelingen mogelijk te maken, worden opgesomd in het politieke deel van het herziene partnerschap voor de toetreding met Turkije dat de Raad in mei van dit jaar heeft goedgekeurd. Het genocidevraagstuk komt daarin niet aan bod.

3. De Raad is echter ingenomen met de contacten tussen Armenië en Turkije teneinde de verstandhouding tussen beide partijen te verbeteren. Krachtens de associatieovereenkomst met Turkije en met Armenië en in het kader van de versterkte politieke dialoog spoort de Raad Turkije aan zich te beijveren om betrekkingen van goede nabuurschap met Armenië tot stand te brengen.