SCHRIFTELIJKE VRAAG P-1952/03 van Paulo Casaca (PSE) aan de Commissie. Ernstige vertragingen bij de uitvoering van het Cohesiefonds in Portugal.
Publicatieblad Nr. 280 E van 21/11/2003 blz. 0184 - 0185
SCHRIFTELIJKE VRAAG P-1952/03 van Paulo Casaca (PSE) aan de Commissie (5 juni 2003) Betreft: Ernstige vertragingen bij de uitvoering van het Cohesiefonds in Portugal Ik heb met grote bezorgdheid kennis genomen van de mededelingen van de Commissie 2003/C 123/03(1) en 2003/C 123/05(2) in het Publicatieblad van 24 mei jl. betreffende de kernpunten van de besluiten tot toekenning van financiële steun uit het Cohesiefonds aan Portugal in 2002. Daaruit blijkt dat de Europese Commissie nu pas vijf nieuwe projecten heeft goedgekeurd die Portugal al in 2002 voor steun uit het Cohesiefonds had ingediend, namelijk de behandeling van vast afval in Vale do Ave, de sanering van de gemeente Braga (overigens met een schrijffout in de oorspronkelijke Portugese tekst), studies voor saneringsprojecten in de Algarve, het geïntegreerd beheer van LIPOR en het traject van de IP6 tussen Peniche en de IC1, voor een totaal bedrag van ruim 106 miljoen euro. In de wetenschap dat de begrotingskredieten die met dat bedrag overeenkomen over meerdere jaren gespreid worden, zal het voor iedereen duidelijk zijn dat dit bedrag onbeduidend is tegen de achtergrond van de doelstellingen die op de Europese Raad van Berlijn in maart 1999 zijn overeengekomen. Aangezien de Europese Commissie er herhaaldelijk op heeft aangedrongen dat de leden van het Europees Parlement de uitvoering van structurele maatregelen in hun respectieve kieskring zouden volgen, wilde ik de Commissie de volgende vragen stellen: 1. Met welk krediet kwam het totale bedrag van de vijf projecten die in de betrokken mededelingen zijn genoemd overeen? 2. Op hoeveel middelen uit het Cohesiefonds heeft Portugal in 2003 recht opdat het land eind 2003 op het peil van het jaarlijkse gemiddelde zal komen te staan dat door de Top van Berlijn voor de programmeringsperiode 2000-2006 is vastgesteld? 3. Wat is, in de veronderstelling dat de jaarlijkse verdeling van de kredieten voor de later goed te keuren projecten dezelfde zal zijn als voor de eerder goedgekeurde projecten, het totale bedrag van de communautaire inbreng in de projecten die in 2003 moeten worden goedgekeurd om het hiervoor genoemde peil te bereiken? (1) PB C 123 van 24.5.2003, blz. 4. (2) PB C 123 van 24.5.2003, blz. 13. Antwoord van de heer Barnier namens de Commissie (27 juni 2003) Zoals het geachte parlementslid zelf opmerkt, gaat het bij de bijstand uit het Cohesiefonds voor de ten behoeve van Portugal in 2002 goedgekeurde vijf projecten om een totaal van 106 miljoen euro, waarvan 85 miljoen euro ten laste komen van de begroting voor 2002 en de rest uit de begrotingsmiddelen van de volgende jaren zal moeten komen naargelang de uitvoering van de projecten vordert. Op basis van de gemiddelde waarde van de indicatieve marge, toegepast op de elk jaar op de begroting ingeschreven vastleggingskredieten, worden de voor Portugal voor het jaar 2003 beschikbare middelen berekend op 647 miljoen euro, waarvan 478 miljoen euro uit de middelen van dit begrotingsjaar en 169 miljoen euro uit de kredieten van 2002 die nog niet konden worden aangewend. Op dit ogenblik zijn of worden reeds betalingsverplichtingen aangegaan voor een totaal van ongeveer 200 miljoen euro. De op dit ogenblik in het onderzoekstadium verkerende projecten zouden het aangaan van betalingsverplichtingen mogelijk maken voor een totaal van maximaal circa 240 miljoen euro, indien zij althans in 2003 alle worden goedgekeurd. Voor het opnemen van het streefbedrag voor 2003 zou Portugal projecten moeten indienen die het mogelijk maken betalingsverplichtingen aan te gaan voor een aanvullend bedrag van meer dan 200 miljoen euro, zodat met een redelijke veiligheidsmarge kan worden gewerkt. Het antwoord op de derde vraag van het geachte parlementslid is afhankelijk van de voor de communautaire bijstand vastgestelde vastleggingsvoorwaarden. In het kader van de financiële voorschriften kunnen de vastleggingen namelijk worden uitgevoerd op twee manieren, te weten: - met jaarlijkse tranches voor de projecten waarvoor de bijstand groter dan 50 miljoen euro en de uitvoeringsperiode langer dan twee jaar is; - in de andere gevallen met een eerste vastlegging van 80 % bij de goedkeuring van het project en een tweede voor de resterende 20 % afhankelijk van de stand van de uitvoering van het project. In het eerste geval is het bedrag van de bijstand dat elk jaar op de begroting dient te worden afgeboekt, afhankelijk van het voor het project opgestelde financieringsplan. Het is derhalve onmogelijk de waarde vast te stellen van de projecten die het mogelijk zullen maken het voor 2003 beschikbare bedrag te bereiken, zonder vooraf eveneens kennis te hebben van het financieringsplan. In het tweede geval zouden de aanvullende projecten die voor goedkeuring in 2003 in aanmerking komen, de toekenning mogelijk moeten maken van bijstand ten belope van minstens 260 miljoen euro. Indien de op dit ogenblik in het onderzoekstadium verkerende projecten niet alle zouden worden goedgekeurd, zou het voor aanvullende projecten vast te leggen bedrag natuurlijk hoger komen te liggen.