13.3.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 65/94


(2004/C 65 E/106)

SCHRIFTELIJKE VRAAG E-1828/03

van Stavros Xarchakos (PPE-DE) aan de Commissie

(2 juni 2003)

Betreft:   Boetes en hangende zaken voor het Europees Hof van Justitie tegen Griekenland

Kan de Commissie mij meedelen in hoeveel en in welke gevallen Griekenland sinds 1994 door het Europees Hof van Justitie tot het betalen van een boete is veroordeeld? Om welk totaalbedrag gaat het bij deze boetes? Hoeveel van deze boetes zijn door Griekenland tot nu toe niet betaald? In hoeveel en in welke gevallen is tegen Griekenland voor het Europees Hof van Justitie een zaak aanhangig gemaakt en wat is het tijdschema betreffende de behandeling van deze zaken?

Antwoord van de heer Prodi namens de Commissie

(16 juli 2003)

Griekenland is één keer veroordeeld door het Hof van Justitie krachtens artikel 228 van het EG-Verdrag in zaak C-387/97 die verband houdt met de ongecontroleerde verwijdering van afvalstoffen uit het gebied van Chania (Kreta) en met het ontbreken van plannen voor het beheer van de verwijdering van afvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen. Bij arrest van 4 juli 2000 (arrest gewezen krachtens artikel 228 van het EG-Verdrag) is Griekenland veroordeeld tot het betalen van een dwangsom van 20 000 EUR per dag vertraging bij de uitvoering van de noodzakelijke maatregelen om te voldoen aan het arrest van 7 april 1992, Commissie tegen Griekenland (zaak C-45/91, arrest gewezen krachtens artikel 226 van het EG-verdrag). Totdat dit laatste arrest daadwerkelijk was uitgevoerd, moest Griekenland een dwangsom van 20 000 EUR per dag betalen voor de periode van 4 juli 2000 tot 26 februari 2001 (datum waarop Griekenland zich heeft gevoegd naar het arrest). In totaal ging het om een bedrag van 5 400 000 EUR, dat door de Griekse autoriteiten tijdig werd betaald.

De Commissie heeft Griekenland ook voor het Hof van Justitie gedaagd krachtens artikel 228 van het EG-verdrag wegens niet-naleving van het arrest van Hof van Justitie van 23 mei 1995 (1). Op 27 mei 1998 werd er beroep ingesteld bij het Hof van Justitie onder het nummer C-197/98. Aangezien de betreffende richtlijn werd omgezet door het presidentieel decreet van 23 juni 2000, heeft de Commissie op 3 augustus 2000 haar beroep ingetrokken en werd de zaak doorgehaald.

De Commissie had beslist drie andere zaken aanhangig te maken bij het Hof van Justitie krachtens artikel 228 van het EG-verdrag. Aangezien de lidstaat zich gevoegd had naar de arresten van het Hof van Justitie, werden de zaken als afgedaan beschouwd vooraleer beroep werd ingesteld bij het Hof van Justitie.

Het ging om niet-naleving van arresten in de volgende zaken:

C-328/90 (nationaliteitsvereiste voor het openen van particuliere scholen),

C-290/94 (toegang tot betrekkingen in de openbare sector, discriminatie op grond van nationaliteit),

C-311/95 (niet-mededeling van nationale maatregelen ter omzetting van Richtlijn 92/50/EEG betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor dienstverlening).

Op dit ogenblik lopen geen procedures meer tegen Griekenland krachtens artikel 228 van het EG-Verdrag.

Op dit ogenblik lopen er 22 procedures tegen Griekenland bij het Hof van Justitie krachtens artikel 226 van het EG-verdrag. In zes van deze zaken heeft de Commissie haar beroep ingetrokken en wordt er gewacht op de doorhaling. Een overzichtstabel met de resterende 16 procedures, met vermelding van het nummer van de zaak, een beknopte titel en de fase waarin de procedure zich bevindt, wordt rechtstreeks naar het geachte parlementslid en het Secretariaat-generaal van het Parlement gestuurd.


(1)  Zaak C-365/93, niet-mededeling van nationale maatregelen ter omzetting van de Richtlijn 89/48/EEG betreffende de erkenning van hoger-onderwijsdiploma's.